Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 15
(2008)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
Thijs Porck & Henk PorckGa naar voetnoot1
| |
[pagina 8]
| |
worden aangevuld met korte stukjes uit de colofons van verschillende handschriften, waarin de lezer onder dreiging van een banvloek wordt gesommeerd het boek in goede staat te houden.Ga naar voetnoot7 De hierboven genoemde aantekeningen geven geenszins een compleet beeld van de wijze waarop middeleeuwers geacht werden om te gaan met hun boeken. Tot voor kort waren echter geen uitvoerigere contemporaine teksten over het behoud van boeken bekend. In hun Handgeschreven wereld maakten Dini Hogenelst en Frits van Oostrom voor het eerst melding van een unieke, laatmiddeleeuwse tekst met de titel ‘hoemen alle boucken bewaren sal om eewelic te duerene’, waarin acht conserveringsregels staan opgetekend.Ga naar voetnoot8 Deze tekst is bewaard gebleven in handschrift 133 F 2 van de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag en wordt ook kort genoemd in de catalogus Lezen voor een zuiver gemoed van J. Oosterman.Ga naar voetnoot9 Een voormalige stagiaire bij de kb, Marieke Polhout, wijdde haar bachelorscriptie aan dit handschrift,Ga naar voetnoot10 maar ook hier bleef een gedegen analyse van de regels om boeken ‘eeuwig te bewaren’ achterwege. In dit artikel wordt voor het eerst een poging gedaan om de acht regels te doorgronden en te interpreteren in het licht van de huidige kennis op het terrein van de boekconservering. Hieronder wordt de tekst allereerst binnen zijn handschriftelijke context geplaatst. Daarna volgt een analyse en interpretatie van de inhoud van de conserveringsregels: wat wordt precies bedoeld, welke fysieke aspecten van het middeleeuwse boek worden belicht en in hoeverre zijn er overeenkomsten met de huidige richtlijnen voor het conserveren van boeken? Het artikel wordt afgesloten met een editie van de betreffende tekst. Voor degenen die geïnteresseerd zijn in de geschiedenis van het boek is deze studie een nuttige kennismaking met de conserveringsproblematiek en voor hen die zich met boekconservering bezighouden geeft het een impressie van de inzichten die men ongeveer vijfhonderd jaar geleden al had. | |
Handschriftelijke contextHandschrift kb 133 F 2 telt 180 papieren bladen en is van klein formaat (120 × 79 mm). De lopende tekst is geschreven in een onzuivere littera hybrida, in zwarte inkt, en voorzien van rubrieken en leestekens in rode inkt. Het handschrift is gehuld in een leren band met blindstempeling uit de tweede helft van de negentiende eeuw, vervaardigd door boekbinderij J.A. Loebèr te Leiden. In 1897 werd het handschrift aangekocht uit de verzameling van Johannes Acquoy (1829-1896), samen met 75 gedrukte werken en 55 | |
[pagina 9]
| |
andere handschriften. De toenmalige bibliothecaris van de kb, dr. W.G.C. Byvanck, betaalde hiervoor een bedrag van f 1350,-.Ga naar voetnoot11 Figuur 1: Den Haag, kb 133 F 2
Kenmerkend voor dit handschrift zijn de vele eigendomsnotities die op verschillende plaatsen in de lopende tekst zijn verwerkt. Al vanaf het begin van het handschrift wordt duidelijk gemaakt aan wie het boekje toebehoorde: Desen bouc behoort toe Margrieten vander Spurt filiae Jacops, wonachtich te Ghendt up Tsant bij Sint Lievens oft Keyserpoorten. Ende alsen sal wesen moe midtscaders dat pampier, es so sallen Janne haer suster moeten hebben oft Anthonijne vanden Buere, staet hij Jannen af. Ende esser gheen van beede toe ghesindt, so sal hij commen up haer broeders Lieven, Jan oft Gheert van der Spurt, dwelc alle maersscalke sijn. Waert bij aldien datmen dit boucskin vercochte, dwelc vleesch ende bloot ghecost heeft, so salmen den prijs den aeremen deelen.Ga naar voetnoot12 De eigenares van dit boek is Margriet van der Spurt, woonachtig in Gent. Tevens wordt voorgeschreven dat het boek daarna terecht zou moeten komen bij haar zuster Janne. Als deze het boek niet wil hebben, komen Anthonijne van den Burre en de drie broers van Margriet, allen werkzaam als hoefsmid, in aanmerking. Mocht niemand interesse hebben in het boek, dient het te worden verkocht en moet de opbrengst verdeeld worden onder de armen. | |
[pagina 10]
| |
Het boekje was de familie Van der Spurt klaarblijkelijk zo lief dat dezelfde eigendomsnotitie, zowel in het Frans als het Latijn, elders in de lopende tekst van het handschrift werd opgenomen.Ga naar voetnoot13 Het bleef in ieder geval in de familie: de laatste regels van het handschrift, in de hand van de kopiist, getuigen van het feit dat ‘Joannae vander Spurt ende haren broeders ofte susters filii Jacob’ het boekje nu bezitten.Ga naar voetnoot14 Het handschrift wordt op verschillende folia gedateerd op 1527.Ga naar voetnoot15 De naam van de kopiist wordt nergens genoemd. Het lijkt echter waarschijnlijk dat de kopiist een persoonlijke band had met de familie Van der Spurt: de frequente eigendomsnotities zijn geschreven in de hand van de kopiist en maken deel uit van de lopende tekst; verwijzingen naar deze notities zijn bovendien opgenomen in de inhoudsopgave van het handschrift. Het is goed mogelijk dat Margriet van der Spurt zélf verantwoordelijk was voor het kopiëren van de teksten in dit handschrift; haar naam komt immers veelvuldig voor en de tekst ‘hoemen alle boucken bewaren sal om eewelic te duerene’ is ondertekend met ‘Spurt Margr’.Ga naar voetnoot16 Naar aanleiding van de inhoud van het handschrift - een verzameling gebeden, hymnen en bijbelteksten - wordt het werk in verschillende catalogi aangeduid als devotieboekje. Polhout stelt terecht dat het waarschijnlijk bedoeld was voor het onderricht aan kinderen.Ga naar voetnoot17 Veel teksten zijn van didactische aard, waaronder ‘eenen gheestelicken A.B.C’,Ga naar voetnoot18 en sommige lijken te zijn toegespitst op de wijze waarop kinderen zich ten opzichte van hun ouders moeten gedragen. Dit laatste wordt met name geïllustreerd door de teksten met rubrieken als ‘In quade kinderen sal niement verblijden’ en ‘vader ende moeder moet men in alder noot bijstaen’.Ga naar voetnoot19 Maakte Margriet van der Spurt dit boekje ter onderricht van haar broers en zussen, of was het voor Margriet zelf bedoeld? In dit laatste geval zou zij een kind geweest zijn en was de kopiist wellicht een van haar ouders. De tekst ‘hoemen boucken bewaren sal om eewelic te duerene’ volgt direct na de eerste eigendomsnotitie en is de eerste zelfstandige tekst in het handschrift. De voorname plek ervan geeft aan dat in de eerste helft van de zestiende eeuw een goede omgang met boeken een wezenlijk onderdeel was van de opvoeding van de kinderen van de familie Van der Spurt. | |
[pagina 11]
| |
Analyse van de acht regels voor boekconserveringDe acht richtlijnen om boeken eeuwig goed te houden staan geschreven op fol. 2r-4v. Hieronder worden ze geciteerd en nader besproken. | |
1. Droog en stofvrij bewarenTen eersten, men sal dit boucskin ende al andere boucken diemen bewaren wilt om eewelic te duerene, weerse sijn van pampiere, fransijne oft parkemente, altoos hauwen ligghene daert alder droochst es ende gheen ghestoff en comt oft en valt. Het onderkennen van de noodzaak van een droge en schone bewaaromgeving voor boeken is kennelijk van alle tijden. Tegenwoordig hebben collectiebeherende instellingen richtlijnen opgesteld voor de relatieve luchtvochtigheid (rv) en de hygiëne in hun magazijnen en depots.Ga naar voetnoot20 De voorkeur voor een droge bewaaromgeving wordt vooral ingegeven door de risico's van vocht. Ook in deze eerste regel wordt sterk aanbevolen om de boeken te bewaren ‘ligghene daert alder droochst es’; pas verderop in de tekst wordt dit verklaard door te wijzen op de gevaren van natte handen en op andere vormen van vochtschade. Het woord ‘ligghene’ is een aanwijzing dat het in het begin van de zestiende eeuw nog gebruikelijk was dat boeken liggend en niet rechtop werden geplaatst. Er wordt in de middeleeuwse tekst op dit punt geen onderscheid gemaakt tussen papier en perkament (‘fransijne’ is een soort perkament); tegenwoordig wordt echter voor de optimale bewaarcondities van perkament een hogere luchtvochtigheid (55 procent) aanbevolen dan voor papier (50 procent). In alle gevallen wordt er vandaag de dag ook naar gestreefd de luchtvochtigheid constant te houden. De aanbeveling om een bewaarplek te kiezen waar ‘gheen ghestoff en comt oft en valt’ toont aan dat men eeuwen geleden al besefte dat een stoffige bewaarplek niet geschikt is voor een boek. Stof op boeken heeft een hygroscopisch effect en vergroot het risico op biologische beschadiging door schimmels of insecten.Ga naar voetnoot21 Stofdeeltjes kunnen bovendien zowel fysisch-mechanische als chemische schade veroorzaken die tot aantasting van de boeksnedes en de boekband kan leiden.Ga naar voetnoot22 De aandacht voor een goede depothygiëne mag nooit verslappen. In 2006 liet de toenmalige hoofdinspecteur van de Inspectie Cultuurbezit van het ministerie van ocw, Charlotte van Rappard, een ernstige klacht horen over de slechte situatie in onze rijksinstellingen. In een artikel in NRC Handelsblad, onder de kop ‘de boel wordt verwaarloosd’, beschrijft zij de alarmerende resultaten van haar onderzoek naar het beheer van | |
[pagina 12]
| |
de rijkscollecties.Ga naar voetnoot23 Schimmelexplosies, tekortschietende installaties voor klimaatcontrole, het wegbezuinigen van gespecialiseerd onderhoudspersoneel en het ontbreken van systematische schoonmaakactiviteiten tekenen een algehele neergang in de staat van onderhoud van de collecties: volgens haar is er waarneembaar sprake van verloedering en verslonzing. De oproep in deze eerste conserveringsregel uit de middeleeuwen heeft dus nog zeker niet aan actualiteit ingeboet! | |
2. Geen vuile, vette of natte handenTen tweesten, men salse nummermeer handelen met vuijle oft vette ende natte handen, want ter stont werden de boucken daer af beplect ende men cans nummermeer huut ghedoen. Vlekken in en op boeken zijn vaak sporen van menselijke onzorgvuldigheid. In de regel worden vlekken als storend ervaren en boek- en papierrestauratoren krijgen er in hun praktijk vaak mee te maken. Tegenwoordig wordt echter ook onderkend dat in sommige gevallen een vlek of andere verontreiniging een wezenlijk onderdeel van het document uitmaakt en dus beter niet verwijderd kan worden. Van boekhistorisch belang zijn bijvoorbeeld de ‘inktvingers’ die op sommige handschriften bewaard zijn gebleven: zwarte vegen en vingerafdrukken die als bewijs kunnen dienen dat het bewuste handschrift als kopij in handen van de drukker is geweest.Ga naar voetnoot24 Net als de opsteller van deze middeleeuwse regel, ervaart de hedendaagse restaurator de grote hardnekkigheid van sommige vlekken: ze gaan er nooit meer uit (‘men cans nummermeer huut ghedoen’). In november 2007 organiseerde Restauratoren Nederland (rn) in de kb een symposium met als centraal thema het verwijderen van vlekken met waterige methoden. Niet de behandeling, maar de preventie van verontreinigingen is de kern van deze richtlijn uit de middeleeuwen en vandaag de dag geldt nog steeds dat voorkomen beter is dan genezen. Preventie van verontreiniging van collectiemateriaal betekent ook nu nog steeds het opvoeden van de gebruiker. Niet voor niets mag er in de huidige lees- en studiezalen van archieven en bibliotheken niet gegeten of gedronken worden. Onderzoekers dragen soms handschoenen als zij waardevolle documenten raadplegen, terwijl sommige instellingen de gebruikers voorschrijven eerst hun handen te wassen en goed af te drogen voordat ze het materiaal mogen aanraken.Ga naar voetnoot25 | |
[pagina 13]
| |
3. Niet verhitten of wijd open laten liggenTen derden, men salse bij de viere niet houwen, noch wijde open doen oft open laten ligghen, want aldus soude den rugghe metten banden crempen ende naermaels ter stont breken, voort soude deer ontpappen ende up niet commen. Door verhitting kan de constructie van het boek ten gevolge van het krimpen van de boekrug (‘rugghe’) en de bindingen (‘banden’) zodanig beschadigd raken, dat het bij het openen in de rug breekt. Hoewel we thuis of in de bibliotheek geen open vuur (‘viere’) meer nodig hebben om ons te warmen en te verlichten, is het tegenwoordig nog steeds van belang de temperatuur te controleren en het liefst zo laag mogelijk te houden. Behalve als oorzaak van fysische vervorming is een te hoge temperatuur ook om een andere reden onwenselijk: veel verouderingsprocessen waaraan boeken zijn blootgesteld, zijn namelijk gewone chemische reacties die bij verhoogde temperatuur nu eenmaal sneller verlopen. Vandaar dat beheersing van de temperatuur in bibliotheken en archieven een primaire vereiste is voor het fysieke beheer van de collectie. Blijkbaar was men zich in 1527 ook al bewust van het probleem dat door het (te) wijd openleggen van een boek grote spanning kan ontstaan in de boekrug en er daardoor schade kan optreden. Dit geldt in het bijzonder als de rug aan het boekblok is vastgeplakt, zoals vaak gebruikelijk is bij het middeleeuwse boek. Het langdurig open laten liggen van een boek wordt in deze regel ook afgeraden. In dit verband haalt Polhout het verhaal aan van een monnik die klaagde dat de kat 's nachts over de openliggende bladen van zijn manuscript had geplast.Ga naar voetnoot26 Een realistische verklaring van dit deel van de derde regel is, dat het lang open laten liggen hetzelfde effect kan hebben als een kortstondig (te) wijd openen van het boek. Figuur 2: Gebroken rug (Den Haag, kb 133 H 5)
| |
[pagina 14]
| |
Nog steeds bezondigen velen zich aan de slechte gewoonte om bij een onderbreking van het lezen het boek opengeslagen met de rug omhoog weg te leggen. Nog erger is het met grote druk pletten van boeken op het fotokopieerapparaat. In de tien meest gestelde vragen over het behoud van boeken en papier op de kb-website wordt dit misbruik beschreven en geïllustreerd.Ga naar voetnoot27 Als gevolg van de genoemde krimp en de spanning door het onzorgvuldig openleggen, kan het als bandbekledingsmateriaal vastgeplakte leer losraken (‘ontpappen’) en verloren gaan (‘up niet commen’). De conservering van leer is in de huidige praktijk van de boekrestaurator een belangrijk aandachtspunt. Schade aan leren boekbanden is een groot en veelvoorkomend probleem en nog steeds wordt gewerkt aan adequate conserveringsmiddelen en -methoden voor de behandeling van het leer. De Richtlijnen voor de conservering van leren en perkamenten boekbanden, die in 1997 zijn uitgegeven door de kb en het Instituut Collectie Nederland (icn) worden momenteel aan een kritische evaluatie onderworpen.Ga naar voetnoot28 Hoewel de opsteller van de middeleeuwse richtlijn het probleem van het behoud van leer aankaart, is het een ervaringsfeit in de huidige boekrestauratiepraktijk dat het leer van middeleeuwse boekbanden juist vaak in een betere conditie verkeert dan het leer van nieuwere banden, vooral die uit de negentiende eeuw. | |
4. Geen vastgeplakte dekbladen van de boekplatten lostrekkenTen vierden, men sal nummermeer vueren ende bachten de ghepapte sijden vanden berders trecken, often ware dat men de boucken bederven wilde, want als die gheraken af te gaene, so sal den bouc ter stont ontbinden ende commen up niet. De aan de voor- en achterkant (‘vueren ende bachten’) van het boek op de houten platten (‘berders’) vastgeplakte schutbladen (‘ghepapte sijden’), de zogenoemde dekbladen, waren kennelijk zo geliefd, dat ze soms van de platten weiden losgetrokken. In het geval van perkamenten bladen zal de wens dit kostbare materiaal te hergebruiken zeker een rol hebben gespeeld. Dat de aangebrachte dekbladen soms afkomstig waren van andere handschriften (membra disjecta) en door de boekbinder zijn hergebruikt, kan een andere reden zijn geweest waarom ze, bijvoorbeeld voor onderzoek of minder nobele doeleinden, van hun ondergrond werden losgemaakt. De dramatische prognose dat door het lostrekken van de dekbladen van de platten het boek meteen zal vervallen en verloren gaan (‘ter stont ontbinden ende commen up niet’) is tamelijk overdreven. De samenhang van het middeleeuwse boek wordt eerder bewerkstelligd door de verankering van de bindtouwen in de boekplatten, dan dat ze afhangt van de hechting van de dekbladen. Deze vierde regel lijkt dan ook meer een waarschuwing tegen een kwalijke vorm van inbreuk op het uiterlijk en het oorspron- | |
[pagina 15]
| |
kelijke karakter van het boek. Behoud van authenticiteit is tegenwoordig een vaak gehanteerd maar niet-onomstreden criterium voor (boek)restauratoren en een belangrijk thema in de restauratie-ethische discussie die sinds circa 1980 met wisselende intensiteit wordt gevoerd.Ga naar voetnoot29 | |
5. Schimmelaantasting door vocht voorkomenTen vsten, men moet de boucken soe wachten datse niet huut en slaen oft bescemmelen. Want dan werdense ter stont vort ende duergheten van de motten, ofte de stoffe duereet haer selven. Dit ghebuert altoos als de boucken sijn tzwinters ghebonden oft qualicken ghedroocht, oft alsmense handelt met natten handen ende int wacke draecht oft legt. Deze vijfde regel waarschuwt tegen schimmeluitslag en verdere aantasting door insecten en zelfs het volledig verteren van het boek. Dit laatste wordt zeer beeldend omschreven als een proces waarbij het materiaal zichzelf opeet (‘de stoffe duereet haer selven’]. Dat vocht als boosdoener wordt genoemd, strookt met de hedendaagse inzichten: waterschade waarbij het boek geheel of gedeeltelijk nat is geworden kan, mede afhankelijk van de temperatuur, al binnen een dag leiden tot schimmelgroei, waarbij de schimmel verschillende boekmaterialen als voedingsbron kan gebruiken. Figuur 3: Vochtschade (Den Haag, kb 71 F 30, fol. 151r)
| |
[pagina 16]
| |
De middeleeuwse tekst vermeldt diverse oorzaken van vocht, waarbij het vastpakken met natte handen direct duidelijk is. Andere factoren blijken samen te hangen met het werk van de boekbinder. De voorbewerking van het materiaal en het aan elkaar lijmen van de onderdelen bewerkstelligen een vochtige toestand en als er vervolgens dan onvoldoende gedroogd (‘qualicken ghedroocht’) wordt, kunnen er problemen ontstaan. Dat schade als gevolg van vocht zich ‘altoos’ voordeed bij boeken die in de winter (‘tzwinters’) waren gebonden, zou te maken kunnen hebben met het feit dat er in de winter, door de lagere temperatuur, veel meer tijd nodig is om het boek te drogen en dat men die tijd niet altijd nam. De zinsnede ‘int wacke draecht oft legt’ betekent ‘in het vocht dragen of leggen’.Ga naar voetnoot30 Waterschade is een van de risico's waar ook de tegenwoordige collectiebeheerder rekening mee moet houden. Lekkages, het overstromen van afvoeren, slijtage van leidingen en verbouwingswerkzaamheden in combinatie met zware regenval zijn bekende oorzaken van wateroverlast.Ga naar voetnoot31 In 2007 stond de rol van water in relatie tot het behoud van papieren bestanden centraal: niet alleen op het eerdergenoemde symposium van rn, maar ook in de vorm van workshops die door de kb, het Nationaal Archief en het icn werden georganiseerd om watergerelateerde collectierisico's in kaart te brengen en geschikte risicoreducerende maatregelen te ontwikkelen. | |
6. Blad of katern niet uit het boek scheurenTen visten, men behoerter gheen blaren ofte quaternen huut te scuerene oft te treckene, want alser een beghint te faelgierene dander volghen. Het uitscheuren van een blad of zelfs een heel katern is uiteraard uit den boze. Als hierbij ook nog het naaigaren kapot wordt getrokken, dan zullen als gevolg van het feit dat dit garen doorloopt naar de andere katernen, daar weldra ook bladen los gaan zitten (‘alser een beghint te faelgierene [bezwijken] dander volghen’). Ook als het garen niet zou breken, kan door het weghalen van bladen te veel ruimte, ‘muziek’ in boekbindersjargon, in het boekblok ontstaan en zal de constructie van het boek daardoor verzwakken. Het spreekt vanzelf dat het verwijderen van bladen uit een boek ook vandaag niet wordt geaccepteerd. Tegenwoordige voorbeelden van dergelijke aantasting hebben niet zozeer met onzorgvuldigheid als wel met moedwil te maken. Het komt jammer genoeg voor dat kaarten en prenten uit boeken worden losgemaakt en (bijvoorbeeld opgerold in een mouw) uit de bewaakte leeszaal worden gesmokkeld. De veiligheidsmaatregelen die instellingen treffen tegen diefstal, worden daarom steeds strenger. | |
[pagina 17]
| |
7. Geen tekeningetjes of krabbels in de marge makenTen 7sten, men sal up de canten oft yevers daer ydel plaetse staet mannekins, wijfkins, sotgens, sottinnekins oft eeneghe taeterijnghe maken oft scriven, want het staet so vuylic als een bouc alsoe besabbert ende bemasschert es. De zevende regel plaatst een verbod op het tekenen van figuurtjes of het schrijven van gebrabbel (‘taterijnghe’) op de lege plekken van de bladzijden; die gekke mannetjes en vrouwtjes (‘mannekins, wijfkins, sotgens, sottinnekins’) en opmerkingen in de marge zouden het handschrift ‘vuylic’ maken. Net als in de vierde regel betreft het hier een pleidooi voor het beschermen van het uiterlijk van het boek. Aan sommige margetekeningen, de ‘notatekens’ (getekende handjes, figuurtjes en andere tekens die de aandacht richten op specifieke delen van de tekst), wordt sinds kort groot historisch belang gehecht. Dieuwke van der Poel stelt bijvoorbeeld dat dergelijke notities een ‘unieke kans bieden om in contact te komen met de manier waarop een literair werk eeuwen geleden gelezen werd’.Ga naar voetnoot32 Aan de hand van de door notatekens afgebakende passages in het ‘Rose-handschrift’ (kb ka 24) wist zij bijvoorbeeld het interessegebied van een veertiende-eeuwse lezer te achterhalen. Hieruit bleek onder andere dat deze grote interesse had in vrouwonvriendelijke opmerkingen.Ga naar voetnoot33 Figuur 4: Notatekens in de marge (Den Haag, kb ka 24)
| |
[pagina 18]
| |
Ook droedels, gedachteloos gemaakte tekeningetjes, worden vandaag de dag niet altijd hinderlijk gevonden, maar kunnen zelfs van historisch belang zijn. In een recent artikel in NRC Handelsblad wordt verhaald over karikaturale tekeningetjes die de communistische partij-ideologen soms van elkaar maakten op de vergaderstukken stammend uit de tijd na de Russische Revolutie van 1917.Ga naar voetnoot34 Russische onderzoekers hebben recentelijk een selectie gepubliceerd uit het materiaal dat in de Moskovische archieven bewaard is gebleven.Ga naar voetnoot35 Het verbieden van het maken van notities in de marges is opvallend. Een dergelijk verbod zal in de middeleeuwen niet door iedereen zijn verwelkomd. Zo was het in scholastische kringen zelfs gebruikelijk extra veel ruimte in de marge te laten voor aantekeningen van de lezers. De kopiist van dit handschrift, die we verantwoordelijk houden voor deze voorschriften, heeft zélf ook niet altijd deze regel aangehouden. Zo worden in de contemporaine inhoudsopgave verwijzingen naar verschillende, later door de kopiist toegevoegde tekstjes in de marge geplaatst.Ga naar voetnoot36 Opvallender is het feit dat ook de laatste ‘conditie’ om boeken voor eeuwig te bewaren (nummer 8) is bijgeschreven in de marge. | |
8. Nooit een boek aan een kind geven!Ten 8sten, men sal huut gheenen boucken diemen ter heeren hauwen wilt, de kinderen laten leeren. Want wat in haerlieder handen comt, soe wij sien het blijfter oft het bedeerft. Een duidelijker waarschuwing om een boek niet aan een kind te geven om uit te leren is moeilijk denkbaar: je raakt het boek kwijt of het wordt vernield! Waar komt deze waarschuwing vandaan? Als het handschrift kb 133 F 2 inderdaad voor Margriet in haar jeugdjaren was bestemd, kan gespeculeerd worden over een mogelijke vernielzucht van Margriet als kind: was zij misschien eigenhandig verantwoordelijk voor het verloren gaan van de oorspronkelijke band, zodat het handschrift later moest worden herbonden? Werd deze achtste regel wellicht als nagekomen opmerking in de marge bijgevoegd om de kinderen uit het gezin Van der Spurt op het hart te drukken dat boeken geen speelgoed zijn? Met zekerheid valt hier uiteraard niets over te zeggen. Dat in de middeleeuwen wel reden moet hebben bestaan om bepaalde personen de raadpleging van boeken te ontzeggen, kunnen we ook afleiden uit sommige kloosterregels. Zo bevatten de statuten van het al genoemde vrouwenklooster Bethlehem te Hoorn de volgende voorzorgmaatregel: ‘Ghenen onkundighen lueden sal men boeken lenen’.Ga naar voetnoot37 | |
[pagina 19]
| |
ConclusieDe in het handschrift kb 133 F 2 overgeleverde acht regels uit het jaar 1527 ‘hoemen alle boucken bewaren sal om eewelic te duerene’, maken op unieke wijze inzichtelijk hoe aan het einde van de middeleeuwen gedacht werd over het behoud van boeken en de gevaren die dat behoud bedreigen. De regels geven ook informatie over bepaalde fysieke aspecten van het middeleeuwse boek. Een inhoudelijke analyse van de eeuwenoude regels toont aan dat de toentertijd bekende oorzaken van aantasting en beschadiging ook vandaag nog gelden en dat specifieke, op hun doel afgestemde voorzorgsmaatregelen ook tegenwoordig nog nodig zijn. De middeleeuwse richtlijnen zijn dus nog altijd actueel! Voorafgaand aan de acht regels meldt de tekst dat indien deze ‘conditien’ worden onderhouden, dit boek en alle andere boeken menig jaar zullen ‘dueren, ja te minsten twee hondert jaer’. Het feit dat, afgezien van de oorspronkelijke band, het boekje van de familie Van der Spurt uit 1527 anno 2007 nog steeds in de kb beschikbaar is, bewijst dat de levensduur van het handschrift de verwachtingen ruimschoots heeft overtroffen. Bijna vijfhonderd jaar geleden voegde de kopiist aan het einde van de acht regels op fol. 5r nog een moraal toe: zoals we in de spiegel kunnen zien wat ons goed of slecht staat, kunnen we de goede of slechte aard van onze ziel aan onze boeken aflezen. Deze moraliserende woorden zijn ook een pleidooi voor de huidige lezer om zijn boeken met zorg te behandelen, want: Men pleegt te segghene an de plume sietmen wat vueghel dat es ende an eens cleercs boucken sietmen wel wat cleerc dat es.Ga naar voetnoot38 | |
[pagina 20]
| |
Bijlage: Editie Den Haag, kb 133 F 2, fol. 1r-6r.Verantwoording van de editieMet deze editie wordt beoogd een toegankelijke en bruikbare leestekst te bieden, daarom is gekozen voor een kritisch-normaliserende editie. De middeleeuwse spelling van de tekst is zoveel mogelijk behouden; normalisering is opgetreden bij de letter i, j, u, w en v: i of u waar het een klinker betreft, j, v of w als ze als medeklinker fungeren. Afkortingen worden voluit geschreven, zonder hiervan melding te maken in de voetnoten. Het gebruik van leestekens en hoofdletters is naar moderne maatstaven aangepast. Het inspringen is toegevoegd om de leesbaarheid van het geheel te bevorderen. | |
Den Haag, kb 133 F 2, fol. 1r-6r.<fol.1r>Ga naar voetnoot39 Die dit boucxkin useren wille besie watter volgt.Ga naar voetnoot40Up de contrarie sijde vinde wien dat dit boucskin toebehoort, dwelc noch eens staet in Latijne folio 194 ende in Walsche folio 157, omdat te bet soude mueghen commen ten rechten hoorre, gheraectet verloren te werdene. Men vindt ooc int achtervolghen hoemen desen ende alle andere boucken bewaren ende antieren sal om eewelic te duerene. Spurt. 1527. | |
<fol. 1v>Ga naar voetnoot41 Hoemen alle boucken bewaren sal om eewelic te duerene.Ga naar voetnoot42Desen bouc behoort toe Margrieten vander Spurt filiae Jacops, wonachtich te Ghendt up Tsant bij Sint Lievens oft Keyserpoorten. Ende alsen sal wesen moe midtscaders dat pampier, es so sallen Janne haer suster moeten hebben oft Anthonijne vanden Buere, staet hij Jannen af. Ende esser gheen van beede toe ghesindt, so sal <fol. 2r>Ga naar voetnoot43 hij commen up haer broeders Lieven, Jan oft Gheert van der Spurt, dwelc alle maersscalke sijn. Waert bij aldien datmen dit boucskin vercochte, dwelc vleesch ende bloot ghecost heeft, so salmen den prijs den aeremen deelen. Dit boucskin ende alle anderen boucken sullen menich jaer dueren, jaGa naar voetnoot44 te minsten twee hondert jaer, eyst datmen onder hout dese achtervolghende conditien. Ten eersten, <fol. 2v>Ga naar voetnoot45 men sal dit boucskin ende al andere boucken diemen bewaren wilt om eewelic te duerene, weerse sijn van pampiere, fransijne oft parkemente, altoos hauwen ligghene daert alder droochst es ende gheen ghestoff en comt oft en valt. Ten tweesten, men salse nummermeer handelen met vuyle oft vette ende natte handen, want ter stont werden de boucken daer af beplect ende men cans nummermeer <fol. 3r> huut ghedoen. | |
[pagina 21]
| |
Ten derden, men salse bij de viere niet houwen, noch wijde open doen oft open laten ligghen, want aldus soude den rugghe metten banden crempen ende naermaels ter stont breken, voort soude tleer ontpappen ende up niet commen. Ten vierden, men sal nummermeer vueren ende bachten de ghepapte sijden vanden berders trecken, often ware dat <fol. 3v>Ga naar voetnoot46 men de boucken bederven wilde, want als die gheraken af te gaene, so sal den bouc ter stont ontbinden ende commen up niet. Ten vsten, men moet de boucken soe wachten datse niet huut en slaen oft bescemmelen. Want dan werdense ter stont vort ende duergheten van de motten, ofte de stoffe duereet haer selven. Dit ghebuert altoos als de boucken <fol. 4r> sijn tzwinters ghebonden oft qualicken ghedroocht, oft alsmense handelt met natten handen ende int wacke draecht oft legt. Ten visten, men behoerter gheen blaren ofte quaternen huut te scuerene oft te treckene, want alser een beghint te faelgierene dander volghen. Ten 7sten, men sal up de canten oft yevers daer ydel plaetse staet mannekins, wijfkins, sotgens, sottin- <fol. 4v>Ga naar voetnoot47 -nekins oft eeneghe taeterijnghe maken oft scriven, want het staet so vuylic als een bouc alsoe besabbert ende bemasschert es.Ga naar voetnoot48 Wij sien daghelicx wat neersticheit dat wij doen om ons huutwendeghe cleederen schoene ende suvere te houdene daer met dat wij altemet de werelt behaghen, hoe vele te meer behooren wij te bewarene ende te heerene <fol. 5r> tghuent dat ons sielkin niet alleene laeft ende spijst, maer naermaels brijnct ten eeweghen levene. Ghelijc dat wij in eenen spieghel sien dat ons qualicken staet ende mesvoucht, alsoe hebben wij de qualicuGa naar voetnoot49 aert ende welvaert onser sielen bewesen, bescreven ende beteekent in de boucken. Men pleegt te segghene an de plume sietmen wat vueghel dat esGa naar voetnoot50 ende an eens cleercs boucken sietmen wel wat cleerc dat es. Ende alsoe <fol. 5v>Ga naar voetnoot51 wertmen gheware an de boucken van de lieden of se reyn van yet te beseghen, goddelic ofte duechdelic van levene sijn. Het es openbaer ende warachtich datmen onder alle de bedijnghen, scrifturen, contemplatien, oratien ende meditatien diemen soude mueghen ghepeynsen ofte ghesegghen, en vindtmen gheen betere, vruchbareghere, saleghere, devotere ende die God alder bequaemst ende ontfanghelicst es dan alleene den Pater Noster, <fol. 6r> die Hij ons ghegeven ende gheleert heeft. Want hadde Hij yet anders cuenen ghevinden om Hem meerdere lof ende heere te sprekene, Hij soudt ons achterghelaten hebben. Niettemin de Heleghe Gheest heeft de devote herten vanden heleghen verlicht, die ons ghelaten hebben devote oratien ende meditatien, om dat ons niet vervelen en soude altoos een ghebet te userene. Ende inder warachticheit men soude niet goets ghepeisen oft ten gaet al up den Pater Noster. |
|