Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 12
(2005)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |
Portret van Antoinette Bourignon naar een tekening van Pierre Poiret. Naar alle waarschijnlijkheid is de gravure vervaardigd ter gelegenheid van de in 1686 bij Hendrik Wetstein verschenen uitgave van A. Bourignon, Toutes les oeuvres (19 delen). J.C. Adelung gebruikte de (losse) prent later als illustratie voor zijn artikel over Antoinette Bourignon in zijn Geschichte der menschlichen Narrheit. Dl. 5. Leipzig: Weygand, 1787 (Den Haag, kb, 1122 C 73).
| |
[pagina 47]
| |
Mirjam de Baar
| |
[pagina 48]
| |
stig waren.Ga naar voetnoot4 Anders dan in de Zuidelijke Nederlanden het geval was, hoefden godsdienstige werken hier echter niet meer in alle gevallen aan een kerkelijke censor te worden voorgelegd.Ga naar voetnoot5 Was het de in Holland heersende vrijheid van drukpers die Antoinette Bourignon in 1667 van de Zuidelijke Nederlanden naar Amsterdam gedreven had? Of had zij heel andere redenen om naar Amsterdam te komen? In ieder geval verschenen al in 1668, dus kort nadat zij zich in de Noord-Nederlandse metropool gevestigd had, de eerste geschriften van haar hand in druk, overigens nog zonder vermelding van de naam van een uitgever. Pas vanaf 1671 zijn in de impressa altijd de naam en het adres vermeld van de uitgever.Ga naar voetnoot6 Bourignons vaste uitgever werd toen Pieter Arentsz., die volgens de boekhistoricus Piet Visser deel uitmaakte van de kring van volgelingen die zich in Amsterdam rond haar persoon verzamelden.Ga naar voetnoot7 Speelde Arentsz. de rol van intermediair naar drukkers en vertalers? Was hij ook degene die het financiële risico droeg voor de uitgaven? Om deze vragen te beantwoorden, is het noodzakelijk door te dringen in de wereld achter Bourignons boeken. De belangrijkste toegang daartoe bieden haar correspondentie en de persklaar gemaakte kopij, die voor een groot deel van haar geschriften bewaard is gebleven.Ga naar voetnoot8 | |
Door God geroepenAntoinette Bourignon schreef in het Frans. Dat was haar moedertaal. Zij was in 1616 geboren in Rijsel in Frans-Vlaanderen, dat toen nog bij de Zuidelijke Nederlanden hoorde en onder gezag van de Spaanse Habsburgers stond. Rijsel was een belangrijk handels- en textielcentrum, maar ook een bolwerk van de Contrareformatie. Vader Jean Bourignon was een welgestelde koopman, die zijn dochter een bij haar stand en sekse passende opvoeding gaf en haar uiteindelijk aan een goede partij wilde uithuwelijken. Antoinette daarentegen opteerde voor een aan God gewijd bestaan. Het liefst was zij ingetreden in een van de strengste kloosterordes van dat moment, die van de ongeschoeide karmelietessen. Haar vader weigerde echter de hiervoor benodigde bruidsschat te betalen. Antoinette zag toen maar één uitweg om aan het huwelijk te ontsnappen dat haar ouders in 1636 voor haar arrangeerden: van huis weglopen. In haar autobiografie | |
[pagina 49]
| |
La Parole de Dieu beschrijft zij hoe zij een jaar daarvoor, in 1635, een visioen gekregen had waarin een bisschoppelijk figuur aan haar verscheen, die zich voorstelde als de Heilige Augustinus. Van hem kreeg zij de opdracht om zijn orde te herstellen. Wat dat precies betekende, wist Bourignon echter niet. Met het visioen begon dan ook een spirituele zoektocht, die haar ten slotte tot een kritische en onafhankelijke stellingname ten opzichte van de kerk en het kerkelijk leergezag zou brengen. Aanvankelijk zocht Bourignon steun bij de clerus. Zij wist in 1636 zelfs door te dringen tot de aartsbisschop van Kamerijk. In overleg met hem besloot zij met een aantal geestelijke dochters uit Bergen (Mons) een eigen gemeenschap te vormen in Blaton. De plannen die zij hiervoor maakte, vonden echter geen doorgang. Vervolgens zocht zij binnen de marges van de kerk naar een plaats waar zij zich kon afzonderen van de wereld om zich over te geven aan gebed en meditatie. De jaren tussen 1643 en 1647 bracht zij door in de kluis bij Saint-André te Rijsel. Hier voltooide zij haar eerste geschrift, dat gewijd was aan de volmaaktheid van het leven in afzondering. Vanaf 1653 stond Bourignon negen jaar lang aan het hoofd van een gasthuis voor arme meisjes te Rijsel, Notre-Dame des Sept Douleurs. Zij verzorgde het godsdienstonderwijs voor de meisjes en voorzag hun op haar kosten van voeding, drank en kleding. Beschuldigingen van toverij en klachten over een te strenge behandeling van de meisjes leidden ertoe dat Bourignon haar functie van regentes neerlegde. Zij vertrok daarop naar Gent en reisde van daar naar Brussel en Mechelen, in de hoop bij hogere rechtsorganen eerherstel te kunnen bewerkstelligen. Tijdens deze reis kwam zij in contact met jansenistisch georiënteerde geestelijken, onder wie de vicaris-generaal van Mechelen, Aimé Coriache (1600-1682), en de overste van de oratorianen van Mechelen, tevens pastoor van de Sint-Jan aldaar, Christiaan de Cort (1611-1669). Door de gesprekken met deze geestelijken begon Bourignon zich te realiseren welke betekenis zij aan het visioen uit 1635 moest toekennen. Zo rijpte in haar de overtuiging dat zij door God gezonden was om de ‘ware christenen’ te verzamelen. Tijdens haar verblijf in Mechelen liet Bourignon zich door De Cort overhalen om met hem via Amsterdam naar het voor de westkust van Sleeswijk-Holstein gelegen eiland Noordstrand af te reizen. De Cort was eerder namens zijn congregatie belast geweest met de financiële organisatie van de bedijking van dit eiland en had in die tijd grond en rechten op Noordstrand verworven. Hij was ervan overtuigd dat deze locatie de plaats was waar haar gemeenschap van ‘ware christenen’ gevestigd moest worden. Dankzij de erfenis van haar in 1641 overleden moeder ontbrak het Bourignon niet aan het geld dat voor dit nieuwe plan nodig was. Zij besloot de stap te wagen. In december 1667 arriveerden Bourignon en De Cort in Amsterdam, waar zij in afwachting van de lente een klein huis betrokken aan de rand van de stad. De tussenstop in Amsterdam zou Bourignon, zo hoopte zij, de gelegenheid bieden om het een en ander van haar geschriften te publiceren zonder deze aan een kerkelijke censor te moeten voorleggen. Al snel bleek dat de voorgenomen reis naar Noordstrand voorlopig geen doorgang kon vinden. De Cort bleek namelijk niet kredietwaardig te zijn en werd tijdens zijn verblijf in Amsterdam in opdracht van zijn schuldeisers gegijzeld. Hij belandde in de gevangenis en overleed kort na zijn vrijlating in november 1669. Voor Bourignon betekende dit alles een onverwachte verlenging van haar verblijf in de Nederlandse Republiek. | |
[pagina 50]
| |
In Amsterdam kwam Bourignon voor het eerst in aanraking met vertegenwoordigers van andere geloofsrichtingen: calvinisten, lutheranen, doopsgezinden en joden. Ook maakte zij kennis met het gedachtegoed van quakers, collegianten, socinianen, cartesianen en diverse profeten en profetessen. Zij realiseerde zich hierdoor hoe verdeeld het christendom van haar tijd was. Het bracht haar ertoe een meer interconfessionele richting in te slaan. Eerst en vooral dienden de dogmatische geschilpunten tussen de verschillende christelijke kerkgenootschappen terzijde geschoven te worden. Zij kenden alle immers hetzelfde evangelie, dezelfde geloofsbelijdenis, hetzelfde onzevader en dezelfde tien geboden. Het ging er in Bourignons ogen uitsluitend om de raadgevingen van Jezus Christus na te volgen. Alleen op die manier zou de zondige mens, die de liefde van God verspeeld had, gered kunnen worden. Het was deze boodschap die Bourignon vanaf 1668 tot aan haar dood in 1680 in tal van brieven en geschriften zou uitdragen, zonder te pretenderen een nieuwe kerk of sekte te willen stichten. | |
Toegang tot de drukpersGelet op het grote aanbod van drukkerijen is het niet verwonderlijk dat Antoinette Bourignon al vrij snel na haar aankomst in Amsterdam kans zag om het een en ander te publiceren. Naast vele kleine boekverkopers telde de stad al in de zeventiende eeuw een aantal grote boekhandelaren, die zich op de thuismarkt en op de internationale markt richtten. Niet al deze boekverkopers beschikten over een eigen drukkerij. Voor de meesten van hen was het aanschaffen van een drukpers met een voldoende voorraad lettermateriaal een te grote investering wanneer deze niet continu gebruikt werd. Dat was ook niet nodig, want in de Nederlandse boekhandel had al in een vroeg stadium productspecialisatie haar intrede gedaan. Naast de boekhandelaar-uitgevers waren zelfstandige drukkers gekomen, die voor rekening van anderen drukten. De geschriften van Bourignon die in 1668 van de drukpers kwamen, werden naar alle waarschijnlijkheid in een kleine oplage gedrukt en uitgegeven zonder vermelding van de auteursnaam. Dat bemoeilijkt het bibliografisch onderzoek naar deze uitgaven ten zeerste. Tot nu toe is slechts van één uitgave uit 1668 een exemplaar getraceerd.Ga naar voetnoot9 Wie de drukker was, is niet bekend. De in 1668 uitgegeven traktaatjes werden in 1669 opgenomen in de eerste bundelingen van Bourignons brieven en zo opnieuw op de markt gebracht. In twee opzichten pakte Bourignon de zaken nu anders aan. Zij bepaalde dat haar naam voluit vermeld werd op de titelpagina, en, om niet langer afhankelijk te zijn van commerciële drukkers, kocht zij een drukpers met toebehoren. Deze installeerde ze in haar eigen huis.Ga naar voetnoot10 In de in 1669 verschenen briefpublicaties is geen enkele verwijzing te vinden naar | |
[pagina 51]
| |
Bourignons betrokkenheid bij de uitgave of naar haar huisdrukkerij. In het voorwoord van La lumiere née en tenebres, waarvan gelijktijdig een Nederlandse vertaling verscheen onder de titel Het licht schijnende in de duisternissen, presenteerde Christiaan de Cort zich nadrukkelijk als degene die Bourignons brieven ter perse had gebracht: soo heb ik besloten eenige brieven my ter hand gekomen te doen drukken, welke sy aen verscheide persoonen van aensien geschreven heeft [...] Dit is het, waerde Leser, dat ik u aenbiede, als een fakkel om uwe ziel te verlichten en haer de waerheit Godts in vele saken te doen kennen.Ga naar voetnoot11 Ook Bourignon zelf deed het naar buiten toe voorkomen alsof zij met de uitgave van La lumiere née en tenebres niets van doen had gehad. Zo schreef zij in augustus 1669 aan een vriendin in Bergen (Mons): ‘Dewijl het God nu belieft sijn Licht in de wereld uit te breiden, soo moet ik lijden dat mijne schriften gedrukt worden’.Ga naar voetnoot12 God had daartoe een beroep gedaan op zijn mannelijke dienaar, de priester Christiaan de Cort.Ga naar voetnoot13 Bij wijze van proef stuurde Bourignon haar vriendin een exemplaar van de betreffende briefpublicatie toe. Aan een vriendin in Mechelen schonk zij hetzelfde boekje met de woorden: ‘ce livre que Mr. de Cort a fait imprimer’.Ga naar voetnoot14 De lezers van Bourignons eerste briefpublicaties konden kortom niets anders concluderen dan dat De Cort haar brieven ter perse had gebracht. Wat de meesten niet geweten zullen hebben, was dat hij het grootste deel van 1669 in de gevangenis doorbracht. Uit de bewaard gebleven brieven die hij vanuit zijn kerker met Bourignon wisselde, blijkt dat zijn bijdrage in de praktijk beperkt bleef tot het verstrekken van redactionele adviezen. Met het oog op eventuele approbatie van een censor hield hij haar ook voor dat het beter was om haar naam niet voluit te vermelden op de titelpagina, maar te volstaan met initialen.Ga naar voetnoot15 Dat advies legde Bourignon naast zich neer. Dat zij in haar eigen huis een drukpers had laten installeren, waardoor zij zelf toezicht kon houden op het drukprocedé, hield zij voor de buitenwacht echter zorgvuldig geheim. | |
HuisdrukkerijIn het Amsterdamse spiritualistische milieu, waarvan Antoinette Bourignon vanaf 1668 deel uitmaakte, was het niet uitzonderlijk dat auteurs zelf een drukpers kochten. Come- | |
[pagina 52]
| |
nius (1592-1670) bijvoorbeeld, zou eveneens over een eigen drukkerij hebben beschikt.Ga naar voetnoot16 Jean de Labadie (1610-1674), geestverwant en concurrent van Bourignon, richtte in 1670 in een woning aan de Prinsengracht een eigen drukkerij in.Ga naar voetnoot17 Ook Johann Georg Gichtel (1628-1710) zou een drukpers met toebehoren aanschaffen. Maar dat was pas in 1681. Het was Gichtel bovendien niet om zijn eigen geschriften te doen maar om die van de vroeg-zeventiende-eeuwse mysticus Jacob Boehme, wiens verzamelde werk hij wilde drukken en uitgeven.Ga naar voetnoot18 Naar alle waarschijnlijkheid was Bourignon in 1669 door aankoop op een veiling of via een drukker in het bezit gekomen van haar drukpers. In de Amsterdamsche Courant en de Oprechte Haerlemsche Courant werden geregeld veilingen van drukkerijen aangekondigd.Ga naar voetnoot19 De prijs van een drukpers was in vergelijking tot de kosten van het zetsel relatief laag.Ga naar voetnoot20 In Amsterdam liepen de prijzen van tweedehands persen aan het einde van de zeventiende en begin van de achttiende eeuw uiteen van 70 tot 250 gulden.Ga naar voetnoot21 Om een eigen drukkerij in te kunnen richten moesten echter ook letterkasten, verschillende soorten letters, zethaken, zetramen, kooien, bokken, zetbanken, spaanbakken, inktbakken, loogbakken en allerlei kleine hulpmiddelen om het zetsel vast te zetten, aangeschaft worden. Vooral de letters, die gegoten moesten worden, waren prijzig. Anders dan Gichtel, die op de geldelijke steun van een mecenas kon rekenen, financierde Bourignon de aankoop van haar pers en toebehoren met eigen geld.Ga naar voetnoot22 Het zetten en het drukken van boeken vereisten uiteraard een bepaalde vakkennis.Ga naar voetnoot23 Om die reden maakte Gichtel voor de uitgave van het werk van Boehme gebruik van de diensten van mannen die het vak beheersten. Bourignon daarentegen deed een beroep op personen uit haar eigen kring, mannen die haar na lezing van haar eerste geschriften hun diensten hadden aangeboden. Zo kwamen vier Friese ambachtslieden en een uit Harlingen afkomstige schipper in Bourignons huisdrukkerij te werken: Reynier Jansen, Jacobus Marci Alberts, Sikke Lieuwes, Sikke Pieters en Jelle Aedes.Ga naar voetnoot24 Ewoud de Lindt (ca. 1645-na 1683), die tot dan toe als boekhouder voor een Amsterdamse koopman had gewerkt, werd aangesteld als toezichthouder. Geen van deze volgelingen wist iets van het drukkersvak. Alles moesten zij in de praktijk leren. Hierdoor zal de capaciteit van Bourignons huisdrukkerij beduidend lager zijn geweest dan die van een professionele drukkerij, waar twee personen met één handpers een gemiddelde uurproductie haalden van 200 à 250 eenzijdig bedrukte vellen.Ga naar voetnoot25 Conflicten met het Amsterdamse | |
[pagina 53]
| |
boekdrukkersgilde, dat beducht was voor concurrentie, bleven opmerkelijk genoeg uit, wellicht omdat Bourignon haar drukpers alleen voor eigen doeleinden gebruikte. Toen Bourignon in juni 1671 met een aantal volgelingen naar Sleeswijk-Holstein vertrok in de hoop alsnog bezit te kunnen nemen van de door De Cort nagelaten goederen en rechten op Noordstrand, bleef de drukpers in Amsterdam achter. In het najaar van 1671 namen Reynier Jansen en Ewoud de Lindt de werkzaamheden in de drukkerij weer ter hand. Naar alle waarschijnlijkheid legden zij nog voor het einde van het jaar de Nederlandse vertaling van Bourignons geschrift tegen de quakers op de pers.Ga naar voetnoot26 Titelblad van Gezeugnis der Waarheit, dat in 1673 te Husum op Bourignons privé-drukpers is gedrukt (Amsterdam, uba, 1119 E 25). Antoinette Bourignon bemoeide zich hoogstpersoonlijk met het drukken van dit geschrift. Dat resulteerde echter niet in een verbetering van de kwaliteit van het drukwerk. De afdrukken zijn te licht waardoor de tekst niet goed leesbaar is.
| |
[pagina 54]
| |
In het voorjaar van 1672 werd de drukpers met toebehoren alsnog naar Sleeswijk-Holstein verscheept. De drukpers moest hier worden geïnstalleerd in het huis dat Bourignon in Husum had gehuurd, een aan de westkust van Sleeswijk-Holstein gelegen stad die uitkeek op Noordstrand en daarom de nieuwe uitvalsbasis van haar gezelschap moest worden. Al snel kregen de lutherse predikanten van Husum lucht van Bourignons aanwezigheid in de stad. Zij waren bang voor sektevorming en vreesden dat Bourignon haar denkbeelden ook in Husum zou gaan propageren. Hun protesten leidden ertoe dat de magistraat van Husum op 29 augustus 1673 een drukverbod uitvaardigde tegen Bourignon. Zij liet zich hieraan echter weinig gelegen liggen en ging onverstoorbaar door met het drukken van haar eigen werk. Nog voor het einde van het jaar 1673 verscheen Gezeugnis der Waarheit, waarna begonnen werd met het drukken van La solide vertu. Sancties bleven niet uit. In februari 1674 gaf de hertog van Sleeswijk-Holstein-Gottorp opdracht tot huiszoeking. Bij die gelegenheid nam de hertogelijke fiscaal alle in huis opgeslagen boeken en manuscripten, de reeds gedrukte vellen van La solide vertu, de hele papiervoorraad en de drukpers met toebehoren in beslag. De inval leidde aldus tot de definitieve ontmanteling van Bourignons huisdrukkerij. | |
Samenwerking met commerciële drukkers en uitgeversAl vrij snel nadat Bourignon in 1669 haar drukpers in gebruik genomen had, werd duidelijk dat de productiviteit van de huisdrukkerij te wensen overliet. Door gebrek aan ervaring werd er weinig efficiënt gewerkt en waren de kosten hoog. Alleen al aan de vele misdrukken blijkt handenvol geld gespendeerd.Ga naar voetnoot27 Bourignon realiseerde zich dat het uiteindelijk toch goedkoper was om het drukken van haar geschriften uit te besteden. Al in 1671, en mogelijk nog eerder, ging zij hiertoe weer over. Vanaf maart 1671 waren er zelfs twee drukkers tegelijk voor haar werkzaam.Ga naar voetnoot28 Om echter niet geheel afhankelijk te zijn van derden, liet zij de huisdrukkerij wel in bedrijf. Vanaf 1671 begon Bourignon ook systematisch gebruik te maken van de diensten van Amsterdamse boekhandelaar-uitgevers. Aanvankelijk verkoos zij Johan Janssonius van Waesberge voor haar Franse edities en Pieter Arentsz. voor haar Nederlandse uitgaven. Al snel gaf zij echter de voorkeur aan Arentsz. Deze doopsgezinde uitgever was een voor Amsterdamse begrippen kleine boekhandelaar, die niet over een eigen drukkerij beschikte. Zijn winkel in de Beursstraat werd het vaste verkoopadres van de Franse, Nederlandse, Duitse en Latijnse uitgaven van Bourignons werken. Tussen 1671 en 1680, het jaar waarin Bourignon overleed, gaf Arentsz. maar liefst 39 verschillende edities van haar uit.Ga naar voetnoot29 Om eventuele problemen over afname en betalingen te voorkomen, maakte Bou- | |
[pagina 55]
| |
rignon duidelijke afspraken met Arentsz. Van iedere uitgave zou hij vijfentwintig exemplaren op rekening krijgen. Deze door beide partijen ondertekende rekening zou altijd blijven staan.Ga naar voetnoot30 Het ging om een permanente rekening-courant, die waarschijnlijk eens per jaar verrekend werd. Voor het geval Arentsz. meer dan vijfentwintig exemplaren van een bepaald werk afnam, bepaalde Bourignon dat hij die boeken niet op rekening kreeg, maar contant moest betalen.Ga naar voetnoot31 Alle afspraken ten spijt konden conflicten over de betalingen niet worden voorkomen. Bourignon had, schreef zij in september 1674, nooit met Arentsz. in rekening willen staan, omdat zij wel wist dat ‘die man niet opreght in syn rekeningh en was’.Ga naar voetnoot32 Toch beweerde zij vier maanden later dat Arentsz. ondanks alle problemen de beste ‘libraire’ was die zij in Amsterdam had ontmoet.Ga naar voetnoot33 Toen er in 1674 noodgedwongen een einde kwam aan de activiteiten van de huisdrukkerij, zocht Bourignon naar nieuwe manieren om toch haar geschriften te kunnen publiceren. Zij wilde de haar vijandig gezinde predikanten in Sleeswijk-Holstein en Altona publiekelijk van repliek kunnen dienen. Al in november 1674 vroeg Bourignon de hertog van Sleeswijk-Holstein-Gottorp toestemming om een verweerschrift tegen een van haar critici te mogen uitbrengen.Ga naar voetnoot34 Zij zou zich naar eigen zeggen niet neerleggen bij een eventuele weigering. Gods gebod om te schrijven woog voor haar nu eenmaal zwaarder dan een eventueel verbod van mensen die haar het publiceren wilden beletten.Ga naar voetnoot35 Toen Bourignon uiteindelijk de gevraagde toestemming kreeg, overwoog zij zelfs om weer een eigen drukpers te kopen. Maar dat plan verwierp zij toen zij zich realiseerde dat zij het haar opgelegde drukverbod zou kunnen omzeilen als zij haar werk in de Republiek der Verenigde Nederlanden liet drukken en haar Hollandse vrienden de drukkosten voor hun rekening zouden nemen.Ga naar voetnoot36 Bourignons nieuwe strategie bleek te werken. Na twee jaar waarin zij niets gepubliceerd had, verschenen er in 1676 drie nieuwe werken van haar hand bij Pieter Arentsz. Het ging om deel 1 van La solide vertu en om de Duitse en de Latijnse editie van het traktaat tegen haar lutherse opponent G.H. Burchardus, getiteld Probier-Stein en Lapis lydius. Voor de vertalingen had Bourignon zoals gewoonlijk een beroep op haar eigen volgelingen gedaan. Probier-Stein was het werk van Johan Conrad Hase, een koopmanszoon uit Hamburg, en Lapis lydius was vertaald door de in Amsterdam wonende med. dr. Justus Schrader (ca. 1636-na 1712?).Ga naar voetnoot37 | |
[pagina 56]
| |
Financiering van de uitgavenDe invoering van de nieuwe financieringsconstructie betekende dat Bourignon de kosten voor de uitgave van haar werk niet langer voor eigen rekening nam. Voortaan was er sprake van wat de boekhistoricus Frans Janssen de ‘drievoudige geleding’ genoemd heeft: ‘de weg loopt dan van auteur, via een mecenas naar een drukker’.Ga naar voetnoot38 Janssen veronderstelde dat deze ‘drievoudige geleding’ binnen de Amsterdamse spiritualistische groeperingen van kracht was, maar hij voegde eraan toe dat over deze structurering nog weinig bekend is. Bourignon is een van de auteurs die hij met name noemt. Geen van de door hem genoemde mecenassen (vader en zoon De Geer, Coenraad van Beuningen, Abraham van Beyerland en Willem Gozewijn Huygens) is echter bij de financiering van haar uitgaven betrokken geweest. Wie waren dat dan wel? De eerste die bereid was geld te steken in de productie van Bourignons boeken, was de rijke Amsterdamse koopmanszoon Johan Ortt (1642-1701).Ga naar voetnoot39 Na lezing van haar geschriften waren Ortt en zijn vrouw zo onder de indruk van wat Bourignon verkondigde dat zij bereid waren om zelf ook met de wereld te breken. Door zich op hun in 1674 gekochte landgoed Nijenrode bij Breukelen terug te trekken, hoopten zij in alle stilte een aan God gewijd leven te kunnen leiden. Ortt bood Bourignon aan om haar van daaruit te assisteren met het vertalen en het persklaar maken van haar geschriften. Ook was hij bereid de uitgaven van haar werk te financieren. La solide vertu, dat in 1676 bij Arentsz. verscheen, was het eerste werk dat hij voor zijn rekening nam.Ga naar voetnoot40 Het hierin opgenomen voorwoord, dat is ondertekend met ‘I.D.N.’, is van zijn hand.Ga naar voetnoot41 Bourignon was bijzonder ingenomen met de uitgave van het werk. Zij vond dat het goed gecorrigeerd en netjes gedrukt was.Ga naar voetnoot42 Ook de uitgave van Probier-Stein werd door Ortt gefinancierd.Ga naar voetnoot43 De goede betrekkingen tussen Ortt en Bourignon zouden echter niet lang standhouden. In de loop van 1677 kwam het tot een breuk en werd het contact verbroken. Al voordat Bourignon met Ortt in onmin was geraakt, had zij een tweede mecenas gevonden in de persoon van Gerard Bode (ca. 1630-na 1684), een Amsterdamse wijnkoper. Hij bleek bereid om de Lapis lydius te financieren.Ga naar voetnoot44 Toen dat werk eenmaal verschenen was, wist Bourignon hem in maart 1677 ervan te overtuigen dat hij haar het beste kon helpen om ‘de wil van God ten uitvoer te brengen’ door nog meer geschriften van haar hand te laten drukken.Ga naar voetnoot45 Later dat jaar vond Bourignon nog een derde mecenas, de Oost-Friese baron Dodo ii zu Inn- und Knyphausen (1641-1698). Hij bood haar en haar gevolg in 1677 asiel aan op zijn landgoed Lütetsburg in Oost-Friesland. Dankzij zijn financiële steun kon Bourignon deel ii van La solide vertu laten drukken en in 1677 door | |
[pagina 57]
| |
Pieter Arentsz. laten uitgeven.Ga naar voetnoot46 Toevallig is van dit werk bekend wie het heeft gedrukt: de vermaarde Amsterdamse uitgever en drukker Daniel Elzevier (1626-1680), die hiervoor door Jan Swammerdam (1637-1680), een van Bourignons Amsterdamse volgelingen, benaderd was. Elzevier was niet bereid om zelf enig financieel risico te nemen en had geëist dat Bourignon vijfhonderd exemplaren van het werk zou afnemen tegen drie duiten per gedrukt vel.Ga naar voetnoot47 | |
Verhoging van de productiecapaciteitDe onvoorwaardelijke financiële steun van Gerard Bode stelde Antoinette Bourignon in staat haar nog onuitgegeven geschriften versneld op de markt te brengen. Zij bepaalde dat voortaan alle werkzaamheden rond het drukken van haar werk in Amsterdam moesten worden uitgevoerd. Daar zouden verschillende drukkers tegelijk voor haar moeten gaan werken. Hun vorderingen en resultaten dienden aan een stringente controle te worden onderworpen. Die laatste taak droeg Bourignon op aan twee volgelingen, Ewoud de Lindt, die eerder in de huisdrukkerij gewerkt had, en Pierre Poiret (1646-1719), een gewezen predikant die zich in 1676 bij haar kring had aangesloten.Ga naar voetnoot48 De Lindt en Poiret dienden zich in Amsterdam te vestigen en geregeld verslag uit te brengen van de voortgang van het werk. Uit de correspondentie met Bourignon kan worden afgeleid dat De Lindt en Poiret in oktober 1678 een kamer huurden aan de Egelantiersgracht bij de drukker Christoffel Cunradus (ca. 1605-1684) en diens echtgenote.Ga naar voetnoot49 Voor hun drukopdrachten deden zij een beroep op maar liefst drie verschillende drukkerijen. Aan Cunradus werden Bourignons ‘Hoogduitse Wercken’ uitbesteed.Ga naar voetnoot50 Voor de Nederlandstalige manuscripten sloten zij een contract met Dirk Boeteman (1653-1700), wiens drukkerij aan het Singel gevestigd was en over twee persen beschikte.Ga naar voetnoot51 In juli 1679 verhuisden De Lindt en Poiret naar dit | |
[pagina 58]
| |
adres. Voor de door hen te verrichten hand- en spandiensten en correctiewerkzaamheden was dat praktischer. Wie de derde drukker was, blijft vooralsnog een vraag. Het was in ieder geval niet Daniel Elzevier, die in 1677 tot volle tevredenheid van Bourignon La solide vertu ii had gedrukt. Zij wilde de samenwerking met hem graag voortzetten, maar zij vond dat De Lindt de beslissing hierover aan Bode moest overlaten omdat hij de uitgaven financierde.Ga naar voetnoot52 Het lijkt erop dat haar mecenas niet tot financiële overeenstemming met Elzevier kon komen. De plannen voor verdere samenwerking, zo blijkt uit Bourignons correspondentie, vonden in ieder geval geen doorgang. Fragment uit de persklaar gemaakte kopij voor A. Bourignon, Avis et instructions salutaires, dat in 1684 bij Pieter Arentsz. verscheen (Amsterdam, uba, handschriftenverzameling, V G ii, f. 1741). De doorhalingen en aangebrachte wijzigingen laten zien hoe de brieven (door Bourignons volgelingen) werden bewerkt om in gedrukte vorm een tweede, onbekend lezerspubliek te kunnen bedienen.
De keuze voor maar liefst drie drukkers lijkt vooral te zijn ingegeven door overwegingen van praktische aard. Het aantal manuscripten dat inmiddels uit Bourignons pen was gevloeid, had zich zo opgestapeld dat uitgave op korte termijn alleen in het verschiet lag wanneer tegelijkertijd verschillende persen aan het werk zouden zijn. Risicospreiding was wellicht ook een overweging. Ongetwijfeld speelden bij de keuze van de verschillende drukkers hun uiteenlopende specialismen en kwaliteiten eveneens een rol. Cunradus was gespecialiseerd in Duitse drukken.Ga naar voetnoot53 Zijn drukwerk was van hoge | |
[pagina 59]
| |
kwaliteit. Voor Boeteman pleitten de kleinschaligheid van zijn bedrijf en zijn loyale en coöperatieve opstelling. Dat vergrootte de kans op geheimhouding, en ook daaraan hechtte Bourignon zeer veel waarde. Door de organisatorische veranderingen werd de productiviteit aanzienlijk opgevoerd. Het resultaat was ernaar. Toen De Lindt en Poiret zich tegen het einde van het jaar 1679 bij Bourignon in Lütetsburg voegden, waren maar liefst achttien nieuwe werken in druk verschenen en vier uitgaven herdrukt. De Lindt bleef ook daarna vanuit zijn nieuwe standplaats in Oost-Friesland Boeteman instrueren. Op 29 december 1679 stuurde hij de Amsterdamse drukker het titelontwerp voor Getuigenis der Waarheit en de bijbeltekst die daarachter moest worden afgedrukt, zodat dit werk kon worden voltooid. In het begeleidende briefje schreef hij: ‘En onse geestelijke waarde Moeders ordere is dat men ul. dan voort weder met nieuwe Copie moet voorsien’.Ga naar voetnoot54 Amsterdam bleef dus, ook nadat Bourignon Poiret en De Lindt had teruggeroepen, de plaats waar haar geschriften ter perse werden gebracht. De productiviteit van de voor Bourignon werkzame drukkerijen liep echter sterk terug. In 1680 zouden slechts zeven nieuwe boeken verschijnen. Die scherpe daling had niets te maken met een gebrek aan kopij, maar alles met een verschuiving van prioriteiten.Ga naar voetnoot55 | |
Drijvende kracht achter de schermenOm het lezerspubliek te attenderen op haar nieuwe uitgaven en vraag te creëren naar haar boeken adverteerde Bourignon geregeld in Hollandse couranten. Adverteren was in zeventiende-eeuwse uitgeverskringen een gebruikelijke praktijk om nieuwe boeken onder de aandacht van het lezerspubliek te brengen.Ga naar voetnoot56 In Bourignons geval was het echter niet de boekverkoper-uitgever die de advertenties plaatste. Zij deed dat zelf en nam de kosten voor eigen rekening.Ga naar voetnoot57 Deze handelwijze bevestigt opnieuw dat Bourignon de feitelijke uitgever van haar boeken was, en niet Pieter Arentsz. Van de in Holland uitgegeven kranten verkoos Bourignon de Oprechte Haerlemsche Courant. Tussen 1670 en 1673 verschenen hierin maar liefst acht advertenties voor werken van haar hand. Opmerkelijk is dat hierin niet alleen haar Nederlandstalige uitgaven onder de aandacht van de lezer werden gebracht, maar ook de Franse edities alsmede Gezeugnis der Waarheit (1673), Bourignons eerste geschrift dat in het Hoogduits verscheen.Ga naar voetnoot58 In de jaren 1674 en 1675 liet Bourignon het adverteren achterwege. Het haar opgelegde drukverbod en de confiscatie van haar drukpers maakten dat zij in deze periode geen kans zag om iets te publiceren. Toen in 1676 in één jaar tijd drie nieuwe titels verschenen, moest daarvoor uiteraard weer geadverteerd worden.Ga naar voetnoot59 Ook in de | |
[pagina 60]
| |
jaren daarna liet Bourignon telkens wanneer er nieuwe werken van haar uitkwamen, advertenties plaatsen. Bourignon was zich ten zeerste bewust van het potentiële effect van de advertenties. Via dit medium zou de nieuwsgierigheid naar haar geschriften geprikkeld kunnen worden en dat zou volgens haar de verkoop van haar boeken bevorderen. Voorwaarde was dan wel dat haar geschriften in ‘buitengewone’ termen werden aangeprezen, bijvoorbeeld als ‘lichten die uit de H. Geest zijn voortgekomen’.Ga naar voetnoot60 In de aankondigingen van La solide vertu waren dit soort kwalificaties achterwege gebleven en dus waren deze advertenties in Bourignons ogen weggegooid geld geweest. Toen zij De Lindt en Poiret in 1679 opdroeg om voor zes verschillende nieuwe uitgaven van haar hand te adverteren, schreef zij dan ook precies voor hoe deze geschriften moesten worden aangeprezen. Bovendien moest van haar in de advertentie ook worden vermeld dat er nog veel andere ‘merveilleux Doctrines & veritez’ zouden volgen.Ga naar voetnoot61 Halverwege de jaren zeventig besloot Bourignon nog via een ander medium bekendheid te geven aan haar publicaties. Zij liet daartoe in haar boeken lijsten opnemen met de titels en formaten van haar reeds verschenen werken. Anders dan de advertenties, die per uitgave werden geplaatst, waren deze titellijsten pas een bruikbaar reclamemiddel op het moment dat er reeds een bepaalde hoeveelheid titels en edities op de markt was gebracht. In Bourignons geval ging het om een autobibliografie die zowel een bibliografische als een commerciële functie had, omdat ook de namen en adressen van de boekhandelaar-uitgevers vermeld werden bij wie de werken te koop waren. Overigens waren dergelijke in boeken afgedrukte lijsten tot 1675 een zeldzaam verschijnsel. Pas in het laatste kwart van de zeventiende eeuw werd het gebruikelijk om dit soort informatie toe te voegen.Ga naar voetnoot62 Toen gingen ook uitgevers in hun uitgaven lijsten opnemen van de nog leverbare titels uit hun fonds.Ga naar voetnoot63 In 1676 gaf Bourignon voor het eerst opdracht om de titellijst in haar nieuwe uitgaven op te nemen. Bij de voorrede of elders in het werk moest, zo bepaalde zij, een ‘Cathalogue’ van haar ‘gedrukte Boecken, met de Redeneering over de Materie, die sy behelsen’ worden opgenomen. Zo zouden de titels van haar eerder verschenen geschriften opnieuw onder de aandacht van de lezer kunnen worden gebracht.Ga naar voetnoot64 Het ontwerp van de ‘catalogus’ maakte Bourignon zelf. Aan iedere titel voegde zij een korte inhoudsbeschrijving toe. Bij elke titel vermeldde zij tevens het aantal reeds verschenen delen en de talen waarin het betreffende werk was uitgegeven.Ga naar voetnoot65 Van dit in het Frans geschreven | |
[pagina 61]
| |
Door Antoinette Bourignon zelf gemaakt ontwerp voor de oeuvrecatalogus die zij vanaf 1676 in haar geschriften opnam om de reeds verschenen titels van haar hand onder de aandacht van de lezer te brengen. In dit ontwerp presenteert Bourignon het ‘format’ voor de te drukken catalogus. Deze moet de volgende gegevens bevatten: naam en plaats van herkomst van de auteur, titels met het aantal delen en de talen waarin het betreffende werk verschenen is, en tot slot de namen en adressen van de boekverkopers bij wie de genoemde werken verkrijgbaar zijn (Amsterdam, uba, handschriftenverzameling V G 10c2).
overzicht liet Bourignon Nederlandse, Duitse en Latijnse vertalingen maken, zodat er voor iedere taal waarin zij publiceerde, een oeuvrecatalogus beschikbaar was. Vanaf 1676 werd de geregeld bijgewerkte titellijst met de namen en adressen van de boekverkopers die de betreffende werken verkochten, in iedere nieuwe uitgave opgenomen. Losse exemplaren liet Bourignon als handelsprospecti naar boekverkopers en particulieren in en buiten de Republiek der Verenigde Nederlanden sturen. Daartoe had zij in 1676 vier-à vijfhonderd exemplaren laten drukken.Ga naar voetnoot66 Uit Bourignons correspondentie blijkt dat zij zich ook met allerlei zaken bemoeide die met het drukken van haar werk samenhingen. Nauwlettend zag zij toe op de uitvoering van het drukwerk en op de kosten die ermee gemoeid waren. Indien nodig overlegde zij hierover met haar geldschieters.Ga naar voetnoot67 Ook als het ging om de hoogte van de oplages en de aan- en verkoop van letters liet Bourignon haar stem horen.Ga naar voetnoot68 Tevens bepaal- | |
[pagina 62]
| |
de zij welke papiersoorten gekocht moesten worden, welke drukformaten en lettertypes gebruikt moesten worden en hoe haar boeken moesten worden ingedeeld.Ga naar voetnoot69 Zelfs voor markstrategieën had zij oog. Zij realiseerde zich dat de afzetmogelijkheden van haar boeken mede bepaald werden door de verkoopprijs. In het uitbrengen van verkorte en dus goedkope voorpublicaties zag zij een mogelijkheid om haar werk binnen het bereik van mensen met een kleine beurs te brengen.Ga naar voetnoot70 Hoe Bourignon erin slaagde in zo kort tijdsbestek zoveel geschriften ter perse te brengen, was tot nu toe een goed bewaard geheim. De financiële en organisatorische inspanningen die de publicatie van haar geschriften vereiste, komen in haar briefpublicaties namelijk niet of nauwelijks aan de orde. Vrijwel alle verwijzingen hiernaar zijn tijdens het persklaar maken uit de kopij geschrapt.Ga naar voetnoot71 Bourignon had daartoe zelf opdracht gegeven. Deze handelwijze onderstreept hoezeer zij zich ervan bewust was dat zij als vrouw uitsluitend via het medium van de drukpers in de openbaarheid kon treden op voorwaarde dat zij haar eigen inbreng naar buiten toe zoveel mogelijk maskeerde. Dit bewustzijn verklaart ook waarom zij zoveel sterker dan haar mannelijke concurrenten in het Amsterdamse spiritualistische milieu gespitst was op de mogelijkheden die het medium bood, én tegelijkertijd de uitgave van haar werk zoveel mogelijk in eigen hand wilde houden. Dat Bourignon de organisatie rond het drukken en uitgeven van haar geschriften grotendeels naar zich toe kon trekken, was mede te danken aan haar gave om mensen voor kortere of langere tijd aan zich te binden. Het belang hiervan mag niet worden onderschat. Bourignons volgelingen bleken bereid zich geheel en al in dienst te stellen van haar onderneming. Sommigen van hen droegen zorg voor de vertalingen, anderen hielden de huisdrukkerij draaiende, kopieerden de manuscripten en maakten deze persklaar, corrigeerden de drukproeven en collationeerden de vellen, en weer anderen financierden een belangrijk deel van de drukkosten. Hun belangeloze inzet droeg er in belangrijke mate toe bij dat er vanaf 1669 een aanhoudende stroom van boeken van Bourignon in druk kon verschijnen. | |
Tot besluitHet oeuvre van Antoinette Bourignon omvat in totaal 46 Franstalige geschriften, waarvan er tussen 1668 en 1680 tenminste achttien in druk verschenen. Telt men ook de vertalingen en herdrukken mee, dan komt het aantal voor deze periode op meer dan zestig werken. Hiervan verschenen alleen de tussen 1668 en 1670 gedrukte geschriften volledig in eigen beheer. De overige uitgaven werden via Pieter Arentsz. en enkele andere boekhandelaar-uitgevers op de markt gebracht. Maar ook van deze werken hield Bourignon het vertalen, persklaar maken en drukken grotendeels in eigen hand. De kosten nam zij voor eigen rekening totdat zij in 1676 voor een andere constructie koos en de financie- | |
[pagina 63]
| |
ring aan een mecenas overliet. Geen van haar uitgevers droeg dus het financiële risico van de uitgaven, ook Arentsz. niet, met wie Bourignon slechts een strikt zakelijke relatie onderhield. Gelet op de samenstelling van zijn fonds was hij voor haar de aangewezen uitgever. Het weerhield haar er echter niet van toch nog diverse pogingen te ondernemen om haar werk ook via andere boekhandelaars te verspreiden.Ga naar voetnoot72 Veel succes boekte zij hiermee overigens niet. Na Bourignons overlijden in 1680 ontfermde Pierre Poiret zich over haar nagelaten geschriften. In haar in 1679 opgestelde testament had Bourignon voorzieningen getroffen die ertoe moesten leiden dat alle ten tijde van haar dood nog onuitgegeven werken alsnog in druk zouden verschijnen.Ga naar voetnoot73 Poiret nam de taak op zich om alles persklaar te maken en ter perse te brengen. Dankzij zijn inspanningen verschenen tussen 1680 en 1685 bij Pieter Arentsz. en diens compagnon Jan Rieuwertsz. nog eens 76 uitgaven van Bourignons werken in druk, ten dele in het Frans, ten dele in het Nederlands en Duits. Poiret was ook degene die ervoor zorgde dat Bourignons verzamelde werk in 1686 in negentien delen bij de gerenommeerde Amsterdamse uitgever Hendrik Wetstein (1649-1726) verscheen.Ga naar voetnoot74 Zo werd Bourignons wens om haar werken via een internationaal georiënteerde boekhandelaar-uitgever te distribueren, postuum alsnog vervuld. Tegen het einde van de zeventiende eeuw ontstond er ook in mystiek-spiritualistische kringen in Engeland en Schotland belangstelling voor het werk van Bourignon. Dat leidde ertoe dat een aantal van haar geschriften toen alsnog in het Engels werd vertaald en uitgegeven.Ga naar voetnoot75 Met deze Engelse edities erbij heeft Bourignon meer dan 150 verschillende uitgaven op haar naam staan. Dat is een ongekend hoge score, waarmee zij al haar mannelijke geestverwanten uit het mystiek-spiritualistische milieu van haar tijd ver achter zich laat.Ga naar voetnoot76 |
|