Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 11
(2004)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |
Joop W. Koopmans
| |
[pagina 84]
| |
te kunnen toetsen wordt bij een aantal bekende censuurkwesties uit de periode 1701-1795 - het begin van de Spaanse Successieoorlog tot de val van de Republiek - nagegaan waarom en in welke mate de Republiek rekening wilde houden met censuurwensen van andere Europese mogendheden of anderszins de buitenlandse relaties in haar censuurbeleid meewoog. Welke landen klopten destijds met censuurverzoeken bij de Republiek aan en hoe reageerden de Nederlandse autoriteiten op deze verzoeken? Welke achterliggende motieven hebben mogelijk een rol gespeeld bij de beslissingen over de buitenlandse verzoeken? Waren deze - voor zover achteraf valt te reconstrueren - vooral ingegeven uit machtspolitieke, economische, morele of nog andere overwegingen? Dit artikel sluit aan bij publicaties over Nederlandse censuur in de zeventiende eeuw van met name Ingrid Weekhout, Simon Groenveld en eigen bevindingen.Ga naar voetnoot6 Het bouwt ook voort op de overzichten van verboden publicaties van W.P.C. Knuttel en Jongenelen.Ga naar voetnoot7 Hierin staan diverse kwesties die in combinatie met verdiepend onderzoek inzicht verschaffen in de tendensen van het gestelde thema. Verder speurwerk in nog onbestudeerde archieven zal ongetwijfeld andere gevallen boven tafel brengen, maar valt buiten het bestek van deze bijdrage. Onderzoek naar overheidscensuur in de Republiek is buitengewoon tijdrovend, omdat dit land een statenbond was waarin op centraal, gewestelijk én stedelijk niveau maatregelen tegen ongewenst drukwerk konden worden genomen. Diverse overheden moesten dan ook een positieve reactie van de Staten-Generaal op een buitenlands censuurverzoek ondersteunen om enige landelijke dekking te bereiken. Het dominante gewest Holland speelde generaliter de belangrijkste rol, mede omdat zijn raadpensionaris in hoge mate betrokken was bij het diplomatieke verkeer.Ga naar voetnoot8 | |
‘Injurieux à la France’Tot het einde van de Spaanse Successieoorlog had de Republiek ten opzichte van Frankrijk decennialang een behoedzame politiek moeten voeren. Enerzijds was het niet verstandig geweest het machtige Franse hof onnodig te provoceren. Anderzijds waren anti-Franse propagandistische publicaties tijdens de oorlogen tegen Lodewijk xiv | |
[pagina 85]
| |
een welkom extra wapen geweest. Na de ondertekening van de vrede met Frankrijk waren de nieuwe internationale verhoudingen doorslaggevend bij censuurverzoeken vanuit dit land. Dit bleek bijvoorbeeld in 1719 toen de magistraat van Den Haag op verzoek van de Hollandse raadpensionaris Anthonie Heinsius vier anonieme Franse pamfletten verbood.Ga naar voetnoot9 De Franse ambassadeur in Den Haag, C.J.B. Fleuriau de Morville, had Heinsius hiertoe verzocht, omdat de teksten ‘injurieux à la France’ zouden zijn. Men vermoedde in de Republiek dat de (oorspronkelijk Spaanse) teksten uit de koker kwamen van personen die de Franse regent, de hertog van Orléans, wilden beschadigen. Mogelijk behoorde de Spaanse ambassadeur te Parijs, A. del Giudice de Cellamare, tot deze groep. Cellamare, die tegenwoordig als de auteur van de teksten wordt beschouwd, was ook betrokken bij een complot tegen de hertog van Orléans, in de hoop dat na diens omverwerping de Spaanse koning ook de Franse troon zou kunnen bestijgen.Ga naar voetnoot10 Voor de Republiek was de personele scheiding van de Franse en de Spaanse kroon een belangrijk te handhaven onderdeel uit het vredesverdrag van 1713. Alleen al tegen deze achtergrond is het daarom begrijpelijk dat zij het Franse censuurverzoek honoreerde. In 1720 bleek kritiek in de Hollandse pers op de Schotse bankier John Law, die voor de hertog van Orléans de Franse staatsfinanciën op orde dacht te kunnen brengen, in Frankrijk verkeerd te vallen. Als reactie op een waarschuwende brief van de Nederlandse ambassadeur te Parijs, Cornelis Hop, maanden de Staten van Holland de courantiers tot voorzichtigheid.Ga naar voetnoot11 In 1721 handelde Holland opnieuw na Franse klachten, nu tegen een gedicht dat grievend was voor de Franse regent. De boekhandelaren moesten hun onverkochte exemplaren inleveren en het Hof van Holland diende een onderzoek in te stellen naar degenen die de publicatie op de markt hadden gebracht. De drukker van de tekst, H.V. Jever te Leiden, bleek inmiddels gevlucht te zijn.Ga naar voetnoot12 Na 1723 zal deze zaak zijn actualiteit hebben verloren, omdat de hertog van Orléans wegens wanbeleid werd vervangen door kardinaal Fleury. Deze prelaat zou tot zijn dood in 1743 de Franse regering aanvoeren. Tijdens het bewind van Fleury lijkt het aantal om Frankrijk gecensureerde werken beperkt te zijn gebleven tot een enkel gewestelijk en stedelijk verbod. Zo verhinderden de Staten van Friesland in 1728 in hun gewest de verdere druk en verkoop van een smaadschrift tegen een lid van de gendarmerie van de Franse koningin.Ga naar voetnoot13 Zes jaar later, in 1734, liet de Amsterdamse magistraat op aandrang van de Franse regering het in haar stad gedrukte Éducation royale, ou examen de conscience pour un grand prince ophalen. Volgens Knuttel is dit zorgvuldig gedaan, aangezien de oorspronkelijke druk nu zeldzaam is.Ga naar voetnoot14 Éducation royale was geschreven door de reeds in 1715 overleden aartsbisschop | |
[pagina 86]
| |
François de Salignac de la Mothe-Fénelon, die leermeester was geweest van een van de kleinkinderen van Lodewijk xiv. Enkele decennia na Fénelons overlijden waren de verdedigers van de absolute Franse monarchie nog altijd niet gesteld op zijn politieke ideeën, die een door de aristocratie beperkt koningschap inhielden. Aan het Amsterdamse verbod ligt vast en zeker eigen handelsbelang ten grondslag. Het is immers moeilijk voor te stellen dat de Amsterdamse regenten, die in deze jaren in eigen land zelfs geen stadhouder duldden, moeite hadden met Fénelons opvattingen. Met een geheel andersoortig censuurverzoek richtte de Franse ambassadeur zich in 1737 tot de raadpensionaris van Holland. Ditmaal ging het om een in Utrecht uitgegeven boek met absurde verhalen over wonderbaarlijke genezingen. Deze zouden plaatsvinden op het graf van de tien jaar eerder overleden jansenist François de Paris. De auteur van het geschrift was de raadsheer in het Parlement van Parijs L.B.C. de Montgeron, die ook zelf in de verhalen was gaan geloven. Rotterdam was bereid het boek te verbieden.Ga naar voetnoot15 Het is twijfelachtig of dit lokale verbod effectief is geweest, aangezien er verschillende herdrukken bestaan.Ga naar voetnoot16 Gravure van de Franse jansenist François de Paris (1690-1727), afgebeeld voorin het door L.B.C. de Montgeron geschreven en te Utrecht gedrukte boek La verité des miracles operés par l'intercession de M. de Paris, demontrée contre M. l'Archevêque de Sens. Rotterdam verbood dit boek in 1737 op Frans verzoek. (Foto: Universiteitsbibliotheek Groningen)
| |
[pagina 87]
| |
In 1739 leidde voor het eerst werk over kardinaal Fleury zelf tot een censuurmaatregel. Amsterdam verbood toen preventief de uitgave van Het leven van den cardinaal de Fleuri, eerste minister van Vrankrijk, ongeacht de taal waarin het zou verschijnen.Ga naar voetnoot17 In een tijd van oplopende internationale spanningen - in 1740 brak de Oostenrijkse Successieoorlog uit - achtte de Amsterdamse magistraat het waarschijnlijk niet opportuun dat een biografie van deze staatsman zou worden gepubliceerd. Wel verschenen in de Republiek rond Fleury's overlijden uit het Frans vertaalde Brieven en onderhandelingen dienende tot de historie van het leven en gedrag van den Cardinaal de Fleury. Deze bundeling was afkomstig van de Nederlandse ambassadeur te Parijs, Mr. Abraham van Hoey. Ze verscheen zonder diens medeweten, waarvoor de uitgever zich in een voorrede verontschuldigde. Van Hoey maakte Fleury vele jaren van nabij mee.Ga naar voetnoot18 In 1742 bracht Van Hoey bijvoorbeeld, na een gesprek met de kardinaal, aan de raadpensionaris het verzoek over het anti-Franse Relation de la trahison tramée contre la ville de Luxembourg en 1730 te verbieden. Aldus geschiedde met dit in Den Haag gedrukte pamflet. De gang van zaken rond dit werkje, waarvan ook een Nederlandse vertaling bestond, leidde zelfs tot discussie over aanscherping van het publicatiebeleid. Volgens het Hof van Holland had de uitgever op basis van de bestaande regels geen strafbaar feit gepleegd, want hij had keurig de namen vermeld van zijn familiebedrijf en van degene die hem de tekst had geleverd. Gecommitteerde Raden van Holland kwamen na deze discussie met een nieuw plakkaat. Voortaan zouden drukkers en uitgevers voor elke uitgave toestemming moeten vragen bij hun stadsregering,Ga naar voetnoot19 een bepaling die waarschijnlijk uit laksheid van de autoriteiten in de praktijk een dode letter is gebleven. Tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748) deden de Nederlandse autoriteiten buitengewoon hun best ongewenste publicaties te vermijden. Zo spoorden de Staten van Holland in 1744 de Haarlemse stadsregering aan haar courantier te corrigeren na een voor verschillende vorsten aanstotelijk bericht in de Oprechte Haarlemsche Courant. Tegelijk vroegen ze andere Hollandse steden hun courantiers op het hart te drukken ‘dat in de Couranten niets [zou worden] gebragt dat aan eenige vreemde Hoven regtmaatige reeden van offensie [kon] geeven.’Ga naar voetnoot20 Zonder een sluitend systeem van preventieve censuur bleven echter ongewenste publicaties verschijnen. Buiten twijfel compromitterend voor de Franse koning bevonden de Staten van Holland in 1746 de Merkwaardige geschiedenissen van Anna Maria de Mailly, hertoginne van Chateauroux, en minnaresse van Lodewyk XV, koning van Vrankryk, gepubliceerd door het Haagse bedrijf Anthony de Groot en Soonen. Dit moest onmiddellijk de uitgave staken en adverteren dat er geen Franse vertaling zou verschijnen. De Staten besloten daarnaast alle Hollandse steden waarheen exemplaren waren verzonden, op te dragen onverkochte exemplaren aan de handel te onttrekken. Aan de Staten-Generaal vroegen zij andere betrokken gewesten hiertoe te bewegen. Uit de ongewoon gedetailleerde resolutie blijkt dat er intussen 444 exemplaren buiten Den | |
[pagina 88]
| |
Haag waren verhandeld, waarvan 200 aan boekhandelaren in Amsterdam, 143 in andere Hollandse steden en 101 elders in de Republiek.Ga naar voetnoot21 Ondanks de bedachtzame Nederlandse politiek, die ook uit bovenstaande handelwijze blijkt, zouden de Fransen in 1747 de Republiek binnenvallen. Halverwege 1749, een jaar na het aflopen van de Oostenrijkse Successieoorlog en de terugkeer van de Franse troepen, trok Frankrijk aan de bel na een artikel van redacteur Jean Rousset de Missy. Dit stuk, verschenen in Roussets Mercure historique et politique, was grievend voor een Franse minister. In het eerste verhoor erkende Rousset meteen de gewraakte tekst geschreven te hebben. Toen hij aan een tweede dagvaarding geen gehoor gaf, verboden de Staten van Holland niet alleen de druk van Roussets maandblad, maar ook die van al zijn andere publicaties, aangezien zij verwachtten dat hij ‘door sijne quaataardige en lasterlijke Schriften, het zy opentlijk van elders, het zy bedektelijk, [zou] tragten allerley quaad zaad te strooyen’. Overtreding zou minimaal met een boete van duizend gulden worden bestraft.Ga naar voetnoot22 Ook in de tweede helft van de achttiende eeuw hadden de meeste Franse klachten betrekking op in de Republiek gedrukte, doorgaans Franstalige werken die beledigend waren voor leden van het Franse hof of andere hooggeplaatsten. In de jaren vijftig hebben de Franse gezanten de Amsterdamse uitgever Jaques la Case nauwlettend in de gaten gehouden. In 1753 klaagde de Franse ambassadeur over La Case's uitgave La voix des persécutés, geschreven door L.-C. Fougeret de Monbron. Jongenelen vermoedt dat La Case niet is vervolgd voor deze uitgave, waarin de auteur christelijke lijdensteksten toepast op de Franse bevolking, want de Amsterdamse magistraat heeft voor zover bekend geen stappen tegen hem ondernomen.Ga naar voetnoot23 In 1757 verbood Amsterdam op Frans verzoek alle ongeautoriseerde commentaren op Damiens' aanslag op de Franse koning Lodewijk xv, als eerste de door La Case uitgegeven Histoire de Robert-François Damiens. Frankrijk schijnt op deze maatregel te hebben aangedrongen om Damiens' daad te kunnen voorstellen als het werk van een eenling.Ga naar voetnoot24 In 1761 zag de avonturier F.L. Kersteman zijn Nederlandse bewerking van Marianne-Agnès Falques' Histoire de Mme la marquise de Pompadour uit 1759 verboden. Vanwege de diplomatieke relaties met Frankrijk waren al eerder alle publicaties over deze minnares van Lodewijk xv, die grote invloed had op de Franse politiek, verboden.Ga naar voetnoot25 De Bommelse uitgever J.W. Kanneman had de bewerking van Kersteman anoniem op de markt | |
[pagina 89]
| |
gebracht en werd daarom door zijn stadsregering, hiertoe aangezet door het Hof van Gelre, ondervraagd. Kanneman, die meteen Kersteman als auteur aanwees, kreeg een waarschuwing en een boete van twee gouden dukaten. Volgens A. Vos bracht Kanneman, die zich in 1764 in Amsterdam vestigde, na enkele jaren het boek onder een gewijzigde titel opnieuw uit. Vos vermoedt dat de heruitgave geen problemen opleverde, maar dit valt te bezien, aangezien in Kannemans nieuwe woonplaats alle uitgaven over Madame de Pompadour waren verboden.Ga naar voetnoot26 In het volgende decennium, de jaren zeventig, leidden enkele publicaties van de Franse broodschrijver Ch. Thévenau de Morande tot censuurmaatregelen. In 1772 werd zijn veelzeggende titel Le Gazetier cuirassé, ou anecdotes scandaleuses de la cour de France verboden en in 1774 zijn Memoires secrettes de la cour de France. Het Franse hof probeerde de schade te beperken door - naast censuurverzoeken aan het buitenland - te onderhandelen met de in Londen gevestigde auteur over diens publicaties.Ga naar voetnoot27 Ook politiek gevoelige toneelteksten hielden de Nederlandse gezagsdragers in de gaten. In 1775 weerden zij de aan Gaetano Sertor toegeschreven satire op de pausverkiezing van Pius vi, Le conclave de MDCCLXXIV, volgens Jongenelen vanwege de anti-Franse teneur.Ga naar voetnoot28 In 1783 speelde het verbod van een stuk van de Haagse dansmeester Hadoux. Enkele delen van de tekst waren pijnlijk voor het Huis Bourbon.Ga naar voetnoot29 Een tweetal laatste censuurkwesties vóór de Bataafse omwenteling van 1795 heeft eveneens betrekking op de Franse koninklijke familie. In het revolutiejaar 1789 verboden enkele Hollandse steden een tekst over koningin Marie-Antoinette, die volgens de auteur - vermoedelijk J.-P. Brissot de Warville - de vrouwenliefde prefereerde. Bovendien zouden haar kinderen zijn verwekt door minnaars.Ga naar voetnoot30 In 1793 verbood Rotterdam een gedicht over de dood van de Franse koning.Ga naar voetnoot31 Bovenstaande kwesties illustreren een grote mate van Nederlandse bereidwilligheid om voor Frankrijk gevoelige publicaties te verbieden, een tendens die al tijdens de expansieoorlogen van Lodewijk xiv in de laatste decennia van de zeventiende eeuw merkbaar was. Voordien had de Republiek Frankrijk nog wel eens kritisch durven benaderen,Ga naar voetnoot32 maar van die houding zijn uit de achttiende eeuw tot nog toe geen voorbeelden aangetroffen. Los van de behandelde gevallen staan de gecensureerde werken van de bekende Franse auteurs Voltaire en Rousseau. Deze publicaties heeft de Republiek uit eigen beweging verboden, omdat de regerende toplaag de inhoud om godsdienstige en morele redenen schadelijk vond voor de eigen bevolking.Ga naar voetnoot33 | |
[pagina 90]
| |
Duitse gevoelighedenKlachten uit het Duitse Rijk over ongewenst drukwerk in de Republiek konden als gevolg van de staatkundige versnippering van dit rijk van diverse hoven komen. In de achttiende eeuw groeide het Pruisische hof, dat zich sinds 1701 koninklijk mocht noemen, uit tot één van de voornaamste van het Rijk. Het eerste censuurverzoek voor het koninkrijk Pruisen dateert van 1705. Valse geruchten over zijn koning en een anti-stadhouderlijk gedicht deden de Pruisische gezant Wolfgang von Schmettau aankloppen in Den Haag. De Staten van Holland lieten een onderzoek instellen naar auteur en drukker.Ga naar voetnoot34 Bijna alle andere bekende censuurkwesties vanwege Pruisen vallen binnen de regering van Frederik ii de Grote (1740-1786). Bijvoorbeeld in 1745, tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog, het verbod van Les lamentations de Prusias, roi de Bithynie, dat beledigend was voor Frederik,Ga naar voetnoot35 en in 1758, tijdens de Zevenjarige Oorlog (1756-1763), de publicatie van enkele door F.A. Chevrier verzonnen brieven tussen Frederik en zijn oudste broer, net toen Pruisen er slecht voorstond in de oorlog.Ga naar voetnoot36 Eveneens in 1758 kwam bij de Hollandse raadpensionaris een Pruisische klacht binnen over het pamflet Ephraïm justifié van de Franse avonturier Jean-Henri Maubert de Gouvest. Deze tekst lag gevoelig wegens de vergelijking van de financiële positie van Saksen met die van Pruisen. Maubert werd tot persona non grata verklaard in de Republiek.Ga naar voetnoot37 In 1764 zou dit heerschap opnieuw opduiken in Amsterdam en in procedures verwikkeld raken. Men verdacht hem terecht van het auteurschap van La pure vérité, een negatief geschrift over de hertog van Württemberg. Zonder een verzoek van buitenlandse zijde verbood Amsterdam het meteen in 1765. Maubert dacht te kunnen rapporteren over politieke wantoestanden, maar dat was in zijn tijd ongewenst. Na een gevangenschap van drie jaar met een hoge boete volgde in 1767 wederom verbanning, al met al een zware bestraffing.Ga naar voetnoot38 Frederik ii heeft zoals bekend ook zelf gepubliceerd. In 1760 zag hij zijn Poësies diverses in de Republiek gecensureerd vanwege godslastering.Ga naar voetnoot39 De Nederlandse autoriteiten lieten dus een verbod niet achterwege nu het om een vorstelijk geschrift ging. In hetzelfde jaar viel daarnaast een te Amsterdam gedrukte versie van Frederiks Oeuvres du philosophe de Sans-Souci onder de censuur, in dit geval met instemming van de koning, want enkele toevoegingen waren hem onwelkom.Ga naar voetnoot40 | |
[pagina 91]
| |
Titelpagina van Poësies diverses van Frederik de Grote (1712-1786), koning van Pruisen vanaf 1740. Voltaire speelde een grote rol in dit dichtwerk, waartegen het Hof van Holland in 1760 maatregelen gelastte. ubl, 2404 G5. (Foto: Universiteitsbibliotheek Leiden)
Frederik stond in de volgende decennia, tijdens de Nederlandse politieke twisten, aan de kant van stadhouder Willem V en diens echtgenote, Frederiks nicht Wilhelmina. Dit blijkt ook uit de volgende voorbeelden. Op aandrang van de Pruisische gezant zorgden de Staten-Generaal eind 1782 voor een verbod van een pamflet dat Willem V voor een geadopteerd kind hield. Frederik bekritiseerde vervolgens in 1784 in een brief aan de Staten-Generaal de anti-stadhouderlijke pers in de Republiek. Dit resulteerde weer in minachtende commentaren van patriotse zijde, waarop de Pruisische gezant herhaaldelijk protesten indiende, zonder het gewenste resultaat.Ga naar voetnoot41 De Pruisische militaire interventie in de Republiek in 1787, die in de terugkeer van de stadhouder te Den Haag resulteerde, maakte meer indruk. Met de prinsgezinden weer op het kussen is het niet verwonderlijk dat enkele Hollandse steden in 1789, aan de vooravond van de Franse Revolutie, Frankrijk volgden in het verbieden van Histoire secrète de la cour de Berlin. Dit geschrift van de graaf van Mirabeau bevatte ‘des détails très libres’ over het hof van de nieuwe Pruisische koning Frederik Willem ii. Volgens de uitgave van 1825 was dit boek tegen de wil van de auteur uitgegeven.Ga naar voetnoot42 | |
[pagina 92]
| |
Slechts enkele keren is vanuit de rest van het Duitse Rijk op de Republiek druk uitgeoefend om de Nederlandse pers te corrigeren. In het begin van de achttiende eeuw waren er klachten over foutieve berichtgeving in de Oprechte Haarlemsche Courant. Zo verzocht Neurenberg rectificatie van een bericht waarin ten onrechte sprake was van besmettelijke ziekten in deze stad. Herroeping was voor Neurenberg belangrijk, omdat handel en nijverheid van deze Duitse stad anders schade zouden oplopen.Ga naar voetnoot43 Een andere Duitse klacht was aan de orde in 1730. Op verzoek van het Weense hof stopten de Staten van Holland toen de verkoop van een zes jaar oud boekje dat gericht was tegen de gouverneur van de Oostenrijkse Nederlanden, de markies van Prié. Het was geschreven in opdracht van de graaf van Bonneval, die zich had gestoord aan woorden uit de mond van familieleden van de markies. Het verbod diende puur om de keizer tevreden te stellen, aangezien al veel exemplaren in omloop waren. De Hollandse gedeputeerden reageerden ook enigszins geïrriteerd. Ze hadden wel eerder willen optreden, maar er waren nooit protesten binnengekomen. Wenen klaagde tegelijkertijd over aanstootgevende passages in de Nederlandse kranten. Nu kaatsten de Staten van Holland nog duidelijker de bal terug. De Nederlandse courantiers waren afhankelijk van hun buitenlandse correspondenten en konden het waarheidsgehalte van het aangeleverde nieuws niet controleren. Onjuiste berichten waren met andere woorden onvermijdelijk. Dit gold voor alle staten, de landen van de keizer inbegrepen.Ga naar voetnoot44 De Republiek, die beledigingen van buitenlandse ministers wel degelijk serieus nam, liet zich dus niet alles zeggen.Ga naar voetnoot45 | |
Censuur voor andere mogendhedenDoor de betrekkingen die tsaar Peter de Grote eind zeventiende eeuw met westelijk Europa aanknoopte, nam de Nederlandse persaandacht voor Rusland aanzienlijk toe, en hiermee de kans op ‘ongelukkige’ uitlatingen. In 1720 trof de Rotterdamsche Courant een publicatieverbod van de eigen stadsregering vanwege grievende opmerkingen over de Russische tsaar. Twee jaar nadien overkwam het tijdschrift de Amsterdamsche Argus hetzelfde, na een klacht van de Russische gezant prins Kurakin over een platvloerse passage.Ga naar voetnoot46 De Republiek had duidelijk geen behoefte aan schofferingen aan het Russische adres in een periode waarin de contacten met de Rusland in velerlei opzicht intensiever werden. In 1730 zou ook La quintessence des nouvelles historiques, critiques, politiques, morales et galantes het loodje leggen. De Staten van Holland verzochten Amsterdam op te treden | |
[pagina 93]
| |
tegen dit tweewekelijkse blad na herhaalde klachten van het Russische hof. De ontevredenheid over het tijdschrift van nog andere mogendheden stimuleerde hen in deze beslissing. Bovendien was het blad doorspekt met passages die strekten ‘tot bederf van de goede zeeden’.Ga naar voetnoot47 In 1764 kwam de Russische ambassade te Den Haag opnieuw enkele keren in het geweer, nu voor Catharina de Grote. In deze kwesties ging het om negatieve opmerkingen over de wijze waarop de tsarina haar troon probeerde veilig te stellen. In één van de geschriften wordt Catharina zelfs beschuldigd van moord.Ga naar voetnoot48 Van 1775 zijn verder enkele stedelijke verboden bekend. Zo beëindigde Den Haag de verschijning van Le faux Pierre III, de Franse vertaling van een Russisch boekje over de bedrieger die zich had voorgedaan als tsaar Peter iii. En Amsterdam censureerde op Russisch verzoek La Foutro-manie, poeme lubrique en six chants, een boekje dat onthullend was over de internationale klantenkring van de bekendste prostituees te Parijs.Ga naar voetnoot49 Afgezien van het laatste geval hadden de Russische censuurkwesties hoofdzakelijk majesteitsschennis als inzet. Uit respect voor de opkomende mogendheid Rusland - en dat was tevens eigenbelang - paste de Republiek bij dit verschijnsel meestal zonder aarzeling censuur toe. Dit geldt ook voor Scandinavische verzoeken, die voor de achttiende eeuw maar mondjesmaat zijn gedocumenteerd. In 1776, bijvoorbeeld, werkten diverse Nederlandse autoriteiten op Deens verzoek mee aan het verbod van de Mémoires d'une reine infortunée. Dit geschrift was afkomstig van de gevallen Deense koningin Caroline Mathilde. Zij had een relatie gehad met de koninklijke lijfarts J.F. Struensee, die enige tijd de macht voor haar geesteszieke echtgenote Christiaan vii had overgenomen en in 1772 was uitgeschakeld. Het Deense hof wenste niet graag aan deze pijnlijke affaire herinnerd te worden en probeerde daarom de vertaalde biografie van Caroline Mathilde met de teksten erover in de doofpot te stoppen.Ga naar voetnoot50 Vanuit de overige Europese landen is in de achttiende eeuw ook weinig aangedrongen op Nederlandse censuur. Dit geldt ten eerste voor Engeland, de staat waaruit in de zeventiende eeuw de meeste verbolgen reacties op ergerniswekkend drukwerk in de Republiek waren gekomen. Uit 1711 dateert een positieve reactie van Holland op een verzoek van koningin Anna om een Franstalig pamflet over de ‘act of abjuration’ te verbieden. Volgens deze ‘act’ moesten Britse ambtenaren trouw zweren aan de protestantse erfopvolging in hun land. Het Hof van Holland sloot de winkel van de uitgever van het geschrift.Ga naar voetnoot51 In een tijd waarin de Republiek en Engeland bondgenoten waren, zullen de Nederlandse gereformeerde gezagdragers geen moeite hebben gehad met dit verzoek. In 1737 was Holland echter minder inschikkelijk. Als reactie op volgens Londen ‘injurieuse aanstootelykheeden’ in een Haags krantenbericht zeiden de Hollandse gedeputeerden meer reden tot klagen te hebben, omdat in The Daily Advertiser kwetsende | |
[pagina 94]
| |
Titelpagina van van de autobiografie van de gevallen Deense koningin Caroline Mathilde (1751-1775). Den Haag, Delft en Amsterdam verboden de Franse vertaling van de Engelse tekst in september 1776 op Deens verzoek. (Foto: Universiteitsbibliotheek Groningen)
passages stonden over raadpensionaris Simon van Slingelandt, die kort tevoren was overleden.Ga naar voetnoot52 Deze kwestie verklaart impliciet ook de daling van Britse censuurverzoeken na de zeventiende eeuw. Groot-Brittannië kende inmiddels zelf een tamelijk vrije pers. In oorlogstijd handelde de Republiek niettemin toch ook tegenover de Britten behoedzaam. In 1758, tijdens de Zevenjarige Oorlog, verbood het Hof van Holland een anti-Engels pamflet.Ga naar voetnoot53 Het werd dus ongepast geacht een bevriende mogendheid in moeilijke tijden te bekritiseren. Van 1782, in de laatste Engels-Nederlandse Zeeoorlog die voor de Republiek treurig verliep, dateert het Haagse verbod van een anti-Engels gedicht.Ga naar voetnoot54 In dit geval wilde Den Haag waarschijnlijk enerzijds provocatie van de vijand tegengaan en anderzijds verdere binnenlandse polarisatie tussen voor- en tegenstanders van de oorlog voorkomen. | |
[pagina 95]
| |
Portret van de Deense koningin Caroline Mathilde, voorin haar Mémoires d'une reine infortunée. De uit Engeland afkomstige prinses overleed kort voor haar vierentwintigste verjaardag, na een gevangenschap vanwege haar affaire met de lijfarts Johann Friedrich Struensee (1737-1772). (Foto: Universiteitsbibliotheek Groningen)
Naast deze Britse gevallen zijn er enkele censuurkwesties die Spanje raken. In 1776 verbood Den Haag bijvoorbeeld een beschrijving van Ch. de Champigny over Louisiana, waarin gerept wordt over Spaanse wreedheden tegenover de koloniale bevolking.Ga naar voetnoot55 Bijna onbegrijpelijk was de reactie van de Staten van Friesland op het Spaanse protest in 1778 tegen een gerucht over de Spaanse koning in een Franse krant uit de Republiek. De Leeuwarder Courant had dit bericht niet overgenomen. Toch droegen de Staten deze krant op de betreffende berichtgeving te rectificeren.Ga naar voetnoot56 | |
[pagina 96]
| |
TendensenOok in de achttiende eeuw hebben buitenlandse gezanten de Nederlandse drukpersen nauwlettend in de gaten gehouden. In de meeste censuurverzoeken voerden nationaal-politieke en prestigieuze motieven de boventoon. Vaak ging het om geschriften die beledigend waren voor de eigen vorst of zijn representant(en). Het grootste aantal censuurvragen ontving de Republiek in de achttiende eeuw niet vanuit Rusland - zoals K.G. Lenstra steldeGa naar voetnoot57 - maar vanuit Frankrijk. Van uitzonderlijke piekvorming tijdens de eeuw is geen sprake geweest. De meeste kwesties waren incidentele gevallen, uitgezonderd wellicht de herhaalde protesten tegen negatieve persuitlatingen in de Republiek over Peter de Grote en Frederik ii. Hoe reageerden de Nederlandse autoriteiten in de achttiende eeuw op buitenlandse censuurverzoeken? Vragen die los van de Nederlandse politieke verhoudingen stonden, lijken zonder bezwaar gehonoreerd te zijn. Hetzelfde geldt voor publicaties die juist onrust in de Republiek of prestigeverlies voor de Nederlandse politieke elite hadden kunnen veroorzaken. Wat betreft Frankrijk kon de Republiek buiten de Europese successieoorlogen inmiddels positief en met geringe vrees voor Franse expansie op zulke verzoeken reageren. De heersende elite wilde de nog altijd machtige zuiderbuur niet tegen zich in het harnas jagen. Dit gold evengoed voor verzoeken uit Pruisen en Rusland, twee opkomende mogendheden destijds. De Republiek heeft niet alleen in reactie op uitdrukkelijke protesten, maar ook bij te verwachten diplomatieke spanningen met vooruitziende blik bepaalde titels gecensureerd. Angst voor represailles vanuit het buitenland, zij het impliciet of in het geheel niet geformuleerd, bracht de Republiek in een tijd van afnemend internationaal prestige vooral tijdens Europese oorlogen tot censuurmaatregelen, zowel preventieve als repressieve. Vrees voor nadelige gevolgen voor de Nederlandse handel spreekt niet duidelijk uit de summiere motivaties, maar moet een ander doorslaggevend motief zijn geweest. Hoewel in veel gevallen details over vervolging en effectiviteit van verbodsbepalingen ontbreken, lijkt verder de conclusie juist dat de gehanteerde strafmaat voor auteurs en vertalers, uitgevers, drukkers en boekverkopers divers en weinig consistent is geweest. Soms was er sprake van inname van de voorraad, een forse boete, bedrijfssluiting of verbanning, soms moest het buitenland simpel tevreden zijn met slechts een verbod als zodanig, al dan niet gevolgd door een pro forma onderzoek. In veel van de hier behandelde kwesties waren trouwens (buitenlandse) schrijvers betrokken die niet in de Republiek woonachtig waren en praktisch gezien dus niet vervolgd konden worden. De Nederlandse autoriteiten hebben, samengevat, doorgaans zakelijk gelet op hun eigenbelang. In de meeste gevallen waren de reacties, zoals in diplomatieke zin te doen gebruikelijk, beleefd en correct. Soms klinkt morele verontwaardiging door, zeker bij publicaties die ook voor de Nederlanders als zedenbedervend werden ervaren. Slechts | |
[pagina 97]
| |
enkele keren klinkt Nederlandse korzeligheid door in de bronnen. Ongetwijfeld zullen er binnenskamer meer ontstemde reacties zijn geweest en trainerend Nederlands optreden kan hiervan af en toe het gevolg zijn geweest. In het algemeen overheerst in de Nederlandse motieven het stereotiepe beeld van de lieve vrede, die de Republiek in de achttiende eeuw het liefst wilde handhaven, waarschijnlijk nog meer dan in de voorafgaande eeuw toen de Republiek het hoogtepunt van haar macht kende. De behandelde censuurkwesties bevestigen echter onvoldoende de hypothese dat de Republiek in de achttiende eeuw door machtsverval in toenemende mate bereid is geweest haar censuurbeleid op het buitenland af te stemmen. Toch klinkt deze moeilijk te toetsen veronderstelling nog steeds aannemelijk. |
|