| |
| |
| |
Bregje Boonstra
Is het fluitketeltje droog gekookt?
Vijftig jaar kinderboeken in Nederland
Wanneer het moet gaan over ‘Vijftig jaar boekenuitgeverij in Nederland’, te weten tussen 1950 en 2000, ben ik met mijn antecedenten - aanvankelijk bibliothecaris en sinds bijna twintig jaar literair criticus - eigenlijk niet de vrouw die je hebben moet. Van het uitgeven van kinderboeken, van oplagecijfers, calculaties, drukkers en winstmarges heb ik geen verstand. Toch verhoud ik mij al mijn werkende leven lang tot het product van bepaalde uitgevers: het kinderboek. Zonder uitgevers zou mijn werk niet bestaan en ik leef nog altijd in de illusie dat zonder mij, dat wil zeggen zonder mijn soort, het uitgeversbestaan aanzienlijk saaier zou zijn en ook ingewikkelder dan het toch al is.
Bij dat begrip ‘uitgever’ horen voor mij wel degelijk namen. Namen die een beeld oproepen van mooie series, verrassende debuten, gedurfde vormgeving, gewaagde illustraties en belangrijke thema's. Namen die staan voor trouw aan auteurs, vasthoudendheid aan eigen kwaliteitsnormen, zorgvuldige opbouw van een backlist en terughoudendheid in het verramsjen van traag lopende titels. Natuurlijk zijn er binnen de sector van het kinderboek eenmans- of eenvrouwsuitgeverijtjes die het niet redden of bedrijven die op een achternamiddag bedenken dat ze het kinderboek er zonder specifieke ervaring en kennis wel even bij kunnen doen. Maar overigens is het aantal uitgevers dat zich toelegt op kinderboeken in de voorbije halve eeuw tamelijk constant gebleven, ook al is precies als in de rest van de uitgeefwereld niet altijd duidelijk wie het met wie doet en wie in welk huis woont. De afgelopen vijftig jaar overziend kom ik tot de volgende bovenlaag: Fontein, Van Goor, Gottmer/Becht, Van Holkema & Warendorf, Holland, Lemniscaat, Leopold, Ploegsma en Querido. Daarbij moet worden aangetekend dat het belang van sommige uitgeefhuizen meer in de eerste decennia van de afgelopen eeuw ligt en van andere in de laatste.
De jaren tussen 1950 en nu zou je grofweg in drie periodes kunnen indelen, terwijl we momenteel waarschijnlijk aan een vierde zijn begonnen. De jaren vijftig werden gekenmerkt door algemene zorg over de ‘maatschappelijke verwildering’, passiviteit en ongeïnteresseerdheid onder de jeugd. En dat in een tijd dat de tegenwoordig eeuwig beschuldigend aangekeken televisie nog nauwelijks bestond. Pas vanaf 1955 kreeg de jeugd een half uurtje in de week voor zichzelf. De Groningse kinderpsychologe Wilhelmina Bladergroen hief de waarschuwende vinger en schreef: ‘Als we ons
| |
| |
| |
Van Holkema & Warendorf - Houten
Als zelfstandige uitgeverij vanaf het eind van de negentiende eeuw (Josephine Siebe met Harlekijntje, Sanne van Havelte in veelvoud, De koe die in het water viel van Peter Spier), sinds 1969 als imprint van Unieboek. Blijvertjes zijn Pinkeltje, Paddington, Saskia en Jeroen en Boris van Jaap ter Haar. Later Henk Barnard en het vroege werk van Imme Dros en Wim Hofman, prentenboeken van John Burningham en Raymond Briggs. De laatste tien jaar steeds meer op jonge kinderen en op populaire series gericht: Jacques Vriens, Carry Slee (nu over naar Prometheus). Doet veel aan promotie.
goed realiseren welke gevaren vele vormen van modern amusement voor kinderen kunnen opleveren, mogen wij het als een zegen beschouwen dat men zich op het goede en verantwoorde kinderamusement is gaan bezinnen, en organisatievormen daartoe in het leven heeft geroepen.’
Genoemde bezinning leidde onder andere tot een ongeëvenaarde dadendrang om kind en boek bij elkaar te brengen. In 1951 congresseerden vijfhonderd mensen uit de wereld van de openbare bibliotheek, het onderwijs, de jeugdbeweging en boekhandel en uitgeverij over ‘de waarde van het goede kinderboek als factor in de opvoeding’. Tastbaar gevolg was onder andere de oprichting in Den Haag van het Bureau Boek en Jeugd. Om de aandacht voor het kinderboek te vergroten werd in 1955 naar Amerikaans voorbeeld de Kinderboekenweek ingesteld, met daaraan gekoppeld de Prijs voor het Kinderboek van het Jaar, de voorloper van de huidige Gouden Griffel. De eerste keer ging de prijs naar An Rutgers van der Loeff voor Lawines razen. Haar werk voldeed precies aan de toenmalige eisen, zoals die doorklinken in een recensie in de Nieuwe Rotterdamse Courant: ‘Meer en meer zien wij deze schrijfster als een van de belangrijkste talenten die op het ogenblik voor de jeugd schrijven: een fris en natuurlijk schrijftalent, warmte, gevoeligheid en intelligentie, uitgebreide kennis van velerlei mensen, landen en zaken. En alles doorstraald door blijmoedigheid en frisse humor, die van ernst en tragiek de scherpe kanten ronden.’
An Rutgers van der Loeff was een van de belangrijke nieuwe auteurs van na de oorlog, samen met Miep Diekmann, die midden jaren vijftig een begin maakte met haar verhalen over de Antillen. Beiden schreven ze serieuze boeken, waarin het leven van kinderen in andere landen en andere tijden precies gedocumenteerd werd opgetekend en waarin voor de jeugdige hoofdpersonen een rol was weggelegd als zelfstandig denkende wezens, die in staat werden geacht om ethisch verantwoorde keuzes te maken. Het kinderboek werd gezien als drager van een nieuw ideaal: door de lezer over de grenzen heen te laten kijken zou hij begrip voor anderen krijgen en zich met hen verbonden voelen.
Vanaf 1949 kon Nederland dankzij De Bezige Bij Gouden boekjes kopen, voor f 1,50 per stuk. De serie betekende niet zozeer een artistieke aardverschuiving als wel een substantiële bijdrage aan de kennismaking door grote groepen kleuters met het prentenboek. Dat was in ons land toen nog een schaars artikel en het zou nog tot het begin van de jaren zestig duren vóór de jonge uitgeverij Lemniscaat als eerste serieuze aandacht ging geven aan een genre dat de afgelopen vijfentwintig jaar de kinderboekenmarkt heeft overspoeld. Naar mijn idee heeft het die markt in zekere mate ook vervuild, door gemakzuchtige overproductie aan de hand van buitenlandse uitgevers die met behulp van internationale coproducenten uit hun kosten proberen te komen.
| |
| |
Van groot belang is in dit verband de beslissing geweest van de jonge grafisch ontwerper Dick Bruna om zich eens aan een prentenboekje te wagen. Geïnspireerd door de collages van Matisse debuteerde hij in 1953 met De appel en zijn beroemdste verhaalfiguur Nijntje zag in 1955 het levenslicht. Het kenmerkende vierkante formaat moest nog bedacht worden en de figuurtjes zijn aanvankelijk nog veel minder gestileerd dan wij ze nu kennen, maar in de eenvoud, het kleurgebruik en de belijning kondigt zich onmiskenbaar een van de invloedrijkste naoorlogse prentenboekenmakers aan. Bijna een halve eeuw later bestaan er niet alleen honderd, wereldwijd vertaalde titels, maar is er sprake van een totaal Bruna-imperium, dat opgebouwd is uit puzzels, verjaarskalenders, petten, truien, serviezen en luieremmers.
De meest wezenlijke verandering binnen de naoorlogse jeugdliteratuur ontstond echter in de hoek van de poëzie en wel dat hoekje waar zich de luchtige,
Omslag van Wim is weg, naverteld door Annie M.G. Schmidt, getekend door Rogier Boon. 3de druk. Amsterdam: De Bezige Bij, 1999 (oorspronkelijk verschenen in 1959). Een deeltje uit de reeks Gouden boekjes.
nonsensicale dichters bevonden. Nieuw was vooral dat zij taal en humor voor jeugdige lezers hoger schenen aan te slaan dan inhoud. Mijn allereerste kinderboekenliefde gold Han Hoekstra's Het verloren schaap (1947). Onuitwisbaar zijn zinnetjes als ‘Buikje de melkkan is een snoever / staat al schoon op de gootsteenoever.’ Hoekstra heeft de toon gezet en de weg bereid voor Annie Schmidt. Met hem kwam de nieuwe wind aanwaaien die later via haar de bedompte jeugdliteraire binnenkamertjes zou schoonblazen.
De vraag wie de belangrijkste kinderboekenschrijver van de voorbije eeuw is geweest, hoef ik hier eigenlijk niet meer te stellen. Zelfs bij een willekeurig straatinterview zou waarschijnlijk niemand het antwoord schuldig blijven. Bij Annie voelen we ons thuis, omdat haar oeuvre zo onwrikbaar verankerd is in de vaderlandse kleigronden. Tegelijkertijd is het juist haar geest van non-conformisme en onhollandse luchthartigheid, waardoor we op de een of andere manier allemaal wel eens zijn aangeraakt. ‘Duizenden kinderzielen zijn bevrijd door haar pen’, zo typeerde Loesje Annie Schmidts werk op een van haar affiches. Tegen het gezag,
| |
Ploegsma - Amsterdam
Vooroorlogs familiebedrijf, met een belangrijk oud fonds: J.M. Barrie, Kenneth Grahame, Astrid Lindgren, Arnold Lobel, Beatrix Potter, An Rutgers van der Loeff, Laura Ingalls Wilder. In de jaren zestig bekend om de Blokboekjes. Nu: Leonie Kooiker, Koos Meinderts, Theo Olthuijs, Thea Dubelaar, pop up-boeken en non-fictie. Klein volwassenenfonds onder imprint De Brink.
| |
| |
tegen de regels en tegen het moeten, daar gaat het bijna altijd over en dan niet met de overtuigingskracht van het gelijk, maar met die van de (glim)lach, van de gewonemensentaal en van het ontbrekend moralisme.
Met het doordringende en opgewekte kabaal van Het fluitketeltje (1950) heeft Annie Schmidt de twintigste eeuw precies en overzichtelijk in tweeën gespleten. Voor veel schrijvers na haar werd ze de inspiratiebron en het ijkpunt voor kwaliteit en vooral voor de luchtige en enigszins samenzweerderige toon waarop de lezer benaderd kon worden. De ‘echte koningin van Nederland’ noemde uitgeverij Querido haar sterauteur. Natuurlijk liet mevrouw Schmidt zich de titel prettig aanleunen, zoals ze ook zichtbaar genoot van de tweede golf van roem en verlate literaire erkenning die over haar heen spoelde, tot aan haar dood in 1995. Aan haar totale canonisering
Twee uit een reeks van vijf kinderpostzegels uit 1967 waarvan de voorstellingen ontleend zijn aan kinderversjes van Annie M.G. Schmidt. Links Het fluitketeltje, rechts Dikkertje Dap. Ontwerpen van Wim Bijmoer, belettering van P.C. Cossee.
en heiligverklaring wordt gestaag verder gewerkt. Al het werk blijft in steeds mooiere uitgaven verkrijgbaar. Er wordt op gepromoveerd en de biografen verdringen zich. Pippeloentje is al aan zijn derde illustrator en het magnum opus van 347 kinderversjes staat onder de titel Ziezo stevig op de plank met klassieken. De verfilming van Abeltje werd een kassucces en Minoes heeft op het witte doek naast alle Harry Potter-geweld stevig haar eigen ‘Mauw mauw’-deuntje meegeblazen. En met de recent gepresenteerde website www.annie-mg.com is de schrijfster definitief bijgezet in de nieuwe eeuw.
Aan het begin van de jaren zeventig werd het kinderboek herontdekt als middel in de strijd voor een betere wereld. Op verschillende plaatsen in het land ontstonden bewegingen die het traditionele en wereldbeeld bestendigende karakter van de bestaande jeugdliteratuur aan de kaak stelden. Die kritische geluiden kwamen voort uit de feministische en de antiautoritaire opvoedingsbeweging. Bevlogen maatschappijvernieuwers zaten bijeen in werkgroepen en stelden vast hoe burgerlijk het kinderboek was. Hoe het werd bevolkt door zorgende moeders, brave meisjes en ondernemende
| |
Querido - Amsterdam
Vooroorlogs uitgeefhuis met een eerbiedwaardig literair fonds. In 1971 begon Tine van Buul met Pluk van de Petteflet de kinderboekenafdeling. De meeste auteurs van naam vonden er onderdak: Annie Schmidt, Guus Kuijer, Joke van Leeuwen, Wim Hofman, Els Pelgrom, Imme Dros, Toon Tellegen. Veel aandacht voor vormgeving en eigenzinnige prentenboekenmakers: Wolf Erlbruch, Margriet en Annemie Heymans, Harriët van Reek. Aparte serie voor jongeren. Onderdeel van de Weekbladpers.
| |
| |
jongetjes, hoe alwetend de meesters en juffen waren en hoe weinig de donkere kanten van de grotemensenwereld getoond werden. Boeken werden volgens schema's gescreend en gecategoriseerd. De Griffelbekroningen werden met de grond gelijkgemaakt en er verschenen beargumenteerde brochures met door alternatieve ogen goedgekeurde titels: Het kinderboek vanuit een andere hoek.
| |
Leopold - Amsterdam
Begonnen in de jaren twintig (De scheepsjongens van Bontekoe, 1924). Vanaf de jaren vijftig/zestig concentratie op de kinderboeken van Miep Diekmann en Tonke Dragt. Tegenwoordig onderdeel van de Weekbladpers. Belangrijke auteurs: Rindert Kromhout, Sjoerd Kuyper, Ted van Lieshout, Selma Noort, Ida Vos. Succesvolle prentenboekenmakers: Max Velthuijs, Annemarie van Haeringen, Lucy Cousins.
Het gekrakeel schudde menigeen wakker. Meer mensen raakten geïnteresseerd in en betrokken bij het kinderboek. Die ontwikkeling paste ook in de tijd, waarin kinderen niet langer in de eerste plaats gehoorzaam hoefden te zijn. Ze mochten echtemensendingen gaan doen. Sesamstraat begon aan zijn success story op de televisie, de kinderrechtswinkel opende zijn deuren en in 1975 kreeg Amsterdam Nederlands eerste kinderboekwinkel. Inmiddels zijn dat er in het land ongeveer twintig geworden: uitnodigende, vrolijk uitziende winkels, waar een grote kennis bestaat van het product dat men verkoopt. Ook uitgevers en schrijvers bleken niet ongevoelig voor de luidkeels verkondigde argumenten van de werkgroepen. Na een aantal jaren waren ze een feit: de pannenkoeken bakkende dan wel alcoholistische vaders, de alleenstaande moeders en de ondernemende dan wel ongewild zwangere meisjes. Er verschenen boeken over vrijheidsstrijders in Latijns Amerika of fabrieksarbeiders die de kapitalistische directeur de laan uitstuurden, boeken over lesbische hamsters, het gevaar van de atoombom en over de dood. En ze werden positief gewaardeerd. Zo schrijft de Griffeljury in 1974 in haar rapport over Jaap ter Haars Het wereldje van Beer Ligthart dat Beer uit een ‘doorsnee gezin’ komt en dat zijn vader ‘een gewone man zonder auto’ is! En in 1973 was de Gouden Griffel voor Henk Barnard met De Marokkaan en de kat van tante Da, waarin een illegale Marokkaan door de volkse tante Da en een groepje kinderen geholpen wordt bij zijn confrontatie met de weinig gastvrije Nederlandse samenleving.
Voortkomend uit deze beweging en haar zelf ook weer stimulerend was het Schrijverscollectief, bestaande uit Willem Wilmink, Hans Dorrestijn, Karel Eykman, Ries Moonen en Jan Riem. In 1972 begon de groep met De stratemakeropzeeshow, een inmiddels legendarisch geworden televisieprogramma met liedjes en sketches, waarover Aart Staartjes opmerkte: ‘We voelden ons de Beatles, de provo's van de Nederlandse kindertelevisie.’ De teksten waren geestig, afwisselend baldadig en gevoelig en altijd kozen de makers partij voor het kind. Met name de heldere kinderpoëzie van Willem Wilmink vormt een belangrijk overblijfsel van het inmiddels lang ter ziele zijnde collectief.
Het is ook in deze tijd dat de onderwijzer Guus Kuijer voor kinderen begint te schrijven. Aan de ene kant past hij met zijn kritische opvattingen over de maatschappij en vooral over de opvoeding prima in de toen actuele beweging, aan de andere kant heeft hij haar te vuur en te zwaard bestreden, vanwege haar in wezen pedagogi- | |
| |
sche en ook dwingend voorschrijvende karakter. In 1975 verschijnt Met de poppen gooien, het eerste van de vijf Madeliefboeken. Het debuut werd onmiddellijk bekroond met een Gouden Griffel en de auteur schreef als een bezetene het belangrijkste deel van zijn productie binnen vijf jaar bijeen. Vier jaar na verschijnen van Met de poppen gooien ontving hij al de Staatsprijs voor Kinder- en Jeugdliteratuur. Zijn succesvolle beginjaren rondt de auteur in 1980 af met de essaybundel Het geminachte kind, een fel geschreven theoretische onderbouwing van zijn kinderboeken. Hij verzet zich tegen de pedagogen die het kind-zijn zien als ‘iets dat overgaat’ en hij haalt hard uit naar de ‘verschrikkelijke wereld van het kinderboek’, waarin vooral de dictatuur van de pedagogiek met wortel en tak uitgeroeid dient te worden. Het boek leverde zoveel commentaar, adhesie, columns en ingezonden brieven op dat die weer gebundeld werden. Het betekende een ongebruikelijke hoeveelheid belangstelling voor het kinderboek, van mensen die anders niet eens de moeite genomen zouden hebben om op te kijken van hun gewichtige volwassen bezigheden.
Na Het geminachte kind heeft Kuijer nooit meer helemaal zijn vroegere elan bereikt. Begin jaren negentig trad zelfs totale stilte in, tot daar in 1999 opeens Polleke was. Het verhaal biedt een situatieschets op kinderhoogte van de huidige Nederlandse samenleving. Die is onmiskenbaar multicultureel. Polleke is een grotestadskind en zit in een bijna geheel gekleurde klas. Een van Pollekes aanhoudende zorgen is dat ze racistisch of discriminerend zal zijn en dat kan maar zo, want ‘als je een cultuur hebt, ben je om de haverklap beledigd.’ Pollekes vader is aan de drugs en dakloos, haar gescheiden moeder heeft een hobbelige nieuwe relatie en haar dierbare grootvader is binnen een paar maanden dood door kanker. Zo opgesomd klinkt het als een onverteerbaar rampenfonds. Dankzij Kuijers door niemand overtroffen vermogen om grote dingen klein te beschrijven wordt al deze kommer getransformeerd tot een ernstige en tegelijkertijd lichtvoetige kinderroman, waarin het niet over problemen gaat, maar over springlevende mensen.
Het kinderboek als wereldverbeterend breekijzer en als middel in de strijd tegen de bestaande orde lokte na een aantal jaren een nieuw soort protesten uit. Veel zogenaamde probleemboeken wekten de indruk volgens vaste receptuur vervaardigd te zijn. Gelukkig waren er schrijvers als Paul Biegel en Wim Hofman die ondanks de maatschappijveranderende stormen hun eigenwijze gang waren blijven gaan. De kracht van Biegel, al veertig jaar onafgebroken en met groot succes actief als kinderboekenschrijver, is dat hij zich nooit iets heeft aangetrokken van de heersende mode. In de beste van zijn tijdloze verhalen draait het om de grote thema's van vriendschap en liefde, eenzaamheid, angst, afgunst, dood en oorlog, maar dan wel een beetje verstopt. De lezers krijgen altijd in de eerste
| |
Gottmer/Becht - Haarlem
Gottmer (jaren dertig) heeft sinds 1965 een kinderboekenfonds. In 1987 gefuseerd met Becht (uit 1892, met klassieke titels als Niels Holgerssons wonderbare reis en Schoolidyllen). Gottmer brengt nonfictie en Dikkie Dik van Jet Boeke en heeft een belangrijke (vertaalde) prentenboekentraditie: Janet en Allan Ahlberg, Anthony Browne, Eric Carle, Helme Heine, Helen Oxenbury. Sinds een aantal jaren heeft eenvrouwsuitgeverij Jenny de Jonge er onderdak gevonden, met voornamelijk vertaalde jeugdromans.
| |
| |
plaats een vertelling, vol raadsels, onverwachte gebeurtenissen en wonderlijke figuren. En zonder uitzondering zijn die vertellingen opgetekend in fonkelende taal en met dichterlijke precisie.
Net als Paul Biegel houdt Wim Hofman zich sinds hij in 1969 debuteerde met Welwel, de zeer grote tovenaar afzijdig van de jeugdliteraire waan van de dag. Hofman
Illustratie uit Wim Hofman, Zwart als inkt is het verhaal van Sneeuwwitje en de zeven dwergen. Amsterdam: Querido, 1997.
is zowel schrijver als beeldend kunstenaar en illustreert al zijn boeken zelf, in weerbarstige zwarte lijnen. Jeugdige lezers zullen wel eens afhaken bij de absurdistische fantasieën of bij het spel met de taal, dat de schrijver met zoveel overgave speelt, dat hem de draad van zijn eigen verhaal dreigt te ontsnappen. Opvoeders hebben soms moeite met Hofmans pessimistische levensvisie. Onbarmhartig exact en zonder vals sentiment registreert de schrijver wat kinderen wordt aangedaan, met als indrukwekkend hoogtepunt zijn heel eigen interpretatie van het sprookje van Sneeuwwitje Zwart als inkt (1997).
Schrijvers als Biegel en Hofman hebben het materiaal aangereikt waarmee de literaire kwaliteiten van het kinderboek in de schijnwerper gezet konden worden. Zij hebben een weg gebaand die van de eentonige, platte vlakten van het realisme leidt naar het veel geaccidenteerder en verrassender terrein van de verbeeldingskracht en de fantasie. Een terrein waar ruimte is voor de taal zelf, die dan ook niet meer uitsluitend gezien wordt als voertuig voor een hoger doel. Dit is een terrein waar Els Pelgrom zich thuis kon voelen en zeker ook Joke van Leeuwen. Haar zelden omvangrijke boeken hebben bondige titels als Iep! of Kukel en bruisen van ondernemingslust, vrijheidsdrang en onbekommerd anarchisme. Van Leeuwen is een vrouw van weinig maar precies gekozen woorden en van een zekere kort-aangebondenheid, die vaak een komisch effect heeft. Op de vele plaatsen waar woorden niet zo goed passen, ritselen de bladzijden van de tekeningetjes, in snelle lijnen. Haar jeugdige verhaalfiguren kijken vaak van onderaf tegen de wereld van de volwassenen aan. Volgens de schrijfster brengt de open, oningevulde blik van beginnende mensen een soort vrijheid en lichtheid met zich mee, die haar past en bevalt.
| |
Van Goor - Amsterdam
Bestond al voor de oorlog als productieve en bekende kinderboekenuitgeverij (serie Oud goud). Na vele omzwervingen nu samen met Prometheus. Houdt voortdurend haar klassieke auteurs in omloop: Lewis Carroll, A.A. Milne, Harriet Beecher Stowe, Hector Malot, Godfried Bomans en A.D. Hildebrand. In het Nederlandse fonds Hans Hagen, Harm de Jonge en Rita Verschuur.
| |
| |
Rondom de driemaal met goud begriffelde Els Pelgrom is het wat stil geworden, maar het jeugdliteraire landschap van de jaren tachtig is voor een belangrijk deel door haar bepaald. De bekroonde titels kun je zien als een drieluik. Op de zijpanelen is het ‘echte’ leven vastgelegd. In De kinderen van het Achtste Woud (1978) zijn de herinneringen van de schrijfster verwerkt aan het laatste oorlogsjaar, dat ze als meisje doorbracht op een grote boerderij. De eikelvreters (1989) is gebaseerd op de kindertijd van haar Spaanse echtgenoot, die kort na de Burgeroorlog opgroeide in onvoorstelbare armoede. Beide boeken zijn gesch reven in een simpele, onopgesmukte stijl met gedetailleerde aandacht voor het dagelijks leven en waardering voor de beschermende warmte van het gezinsleven. Op het middenpaneel bevindt zich Kleine Sofie en Lange Wapper (1984), waar poppen en beesten ons de oeroude waarheden van het sprookje voorspelen. Een doodziek, maar ondernemend meisje gaat met haar lievelingspop, haar beer en de gestreepte kater op zoek naar ‘Wat Er In Het Leven Te Koop Is’. Het
Omslag van Els Pelgrom, Kleine Sofie en Lange Wapper, met illustraties van Thé Tjong Khing. 10de druk. Amsterdam: Querido, 2001 (oorspronkelijk verschenen in 1984).
blijkt voornamelijk onrecht, egoïsme en hypocrisie te zijn, maar dat maakt de tocht niet minder spannend. Met nog geen negentig bladzijden - half tekst, half schitterende pentekeningen van The Tjong Khing - met de rijkdom aan beelden en emoties en de gelaagdheid waarin het zich laat lezen, bezit het verhaal de tijdloze kwaliteiten van wat klassiek heet.
Het groeiende aantal belangwekkende jeugdboeken vond binnen de dag- en weekbladen een klankbord via een opbloeiende jeugdliteraire kritiek. In 1987 nam een aantal critici het initiatief voor een prijs die bestemd was voor een boek met uitzonderlijke kwaliteiten, zowel op het gebied van taal en inhoud, als op dat van beeld en uitvoering. De eerste Woutertje Pieterseprijs ging naar Imme Dros voor Annetje Lie in het holst van de nacht. Na haar debuut in het begin van de jaren zeventig ontwikkelde zij zich tot een belangrijke auteur van jongerenromans. Deze bieden meer dan het
Illustratie uit Imme Dros, Annetje Lie in het holst van de nacht, met illustraties van Margriet Heymans. Houten: Van Holkema & Warendorf, 1987.
doorsnee zorgelijke verhaal vol verongelijkte adolescenten, groteske volwassenen en gehannes met seks. Ze onderscheiden zich door sterke dialogen en door de ietwat afstandelijke, maar scherpe en
| |
| |
| |
Fontein - Baarn
Bestaat sinds eind jaren veertig. Thans onderdeel van Bosch & Keuning. In het fonds voor volwassenen populaire schrijvers als Appie Baantjer en Toon Hermans. Werkt voor sommige jeugduitgaven samen met het Vlaamse Houtekiet. Mooie serie met heruitgaven van klassieken. Uit de moderne tijd: Roald Dahl, Jostein Gaarder, Sue Townsend, Peter van Gestel.
vaak humoristische observatie van het menselijk gedrag.
Met Annetje Lie in het holst van de nacht (1987) keert de schrijfster zowel de adolescenten als het realisme de rug toe. Zonder uitleg wordt een klein meisje door haar ouders bij oma achtergelaten. Onder de dekens ontdekt ze ‘het holst van de nacht’, waar wonderlijke figuren vorm geven aan haar verlatingsangst. Na Annetje Lie heeft de taal zelf in toenemende mate Dros' schrijverschap bepaald. Dat blijkt onder meer uit haar obsessie voor de Odyssee van Homerus, waarvan ze een eigentijdse, zeer leesbare vertaling maakte, die duizenden mensen verleidde tot (her)lezing van het klassieke epos.
De verandering in het jeugdliteraire klimaat schiep ruimte voor experimenten, trok traditioneel voor volwassenen schrijvende auteurs als Wiel Kusters, Willem van Toorn en Nicolaas Matsier aan en deed de zogenaamde literatuur zonder leeftijd ontluiken, waarin de grenzen tussen literatuur voor kinderen en voor volwassenen vervagen. Hier is de meest uitzonderlijke en eigen stem die van de dichter Toon Tellegen. In 1984 verscheen hij op het toneel van de jeugdliteratuur met een verzameling ultrakorte, absurdistische en wijsgerig getinte dierenverhalen. Biologische afspraken tellen daarin niet, maar het dierenvolk profileert zich ook niet via menselijke eigenschappen, zoals we dat bijvoorbeeld gewend zijn uit Winnie de Poeh of De wind in de wilgen. In Tellegens poëtische taalspinsels bestaan de dieren uitsluitend om enige contouren te geven aan het merkwaardig bedrijf dat leven heet. In 1999 zag een kloeke verzameling van alle verhalen uit de vijf bestaande, veelvuldig bekroonde en bejubelde bundels het licht. Die is gericht op volwassenen en bij mijn weten is dat een unieke ontwikkeling: het kinderboek dat letterlijk volwassen wordt. Deze al te gemakkelijk gebruikte dooddoener is overigens onmiddellijk te relativeren. Dat Tellegens verhaaltjes verschenen in het kinderfonds van Querido heeft er mee te maken dat een bos vol dieren al gauw aan kinderen wordt toegedacht. Maar gelukkig blijken er voldoende lezers te bestaan die nog niet zó door de volwassen literaire conventies zijn ingepakt dat ze geen oog en geen hart meer zouden hebben voor taal en verbeeldingskracht die geen leeftijdsgrens (er)kennen.
En zo zijn we dan in het heden en onze vierde fase aangeland. Het landschap dat Annie Schmidt en haar collega's van het eerste naoorlogse uur achterlieten ziet er aantrekkelijk en gevarieerd uit en dan nog aanzienlijk gevarieerder dan ik hier heb kunnen laten zien. Zo heb ik het niet gehad over dichters voor een jeugdig publiek, niet over belangrijke prentenboekenmakers, niet over auteurs die zich toeleggen op de roman voor jongeren en niet over de belangstelling die er voor onze jeugdliteratuur bestaat in het buitenland. Het kinderboek is inmiddels uit zijn veilige hoekje tevoorschijn gekomen, het wordt geschreven, bediscussieerd en gelezen door een ruimere
| |
| |
groep mensen dan voorheen. Sinds 1994 herbergt het Letterkundig Museum in Den Haag een buitengewoon aantrekkelijke kinderboekenafdeling, waardoor de bezoekersaantallen van het museum aanzienlijk stegen. De Stichting Schrijvers School Samenleving subsidieert het bezoek van auteurs aan scholen en het Fonds voor de Letteren verstrekt namens de overheid werkbeurzen aan een flink aantal kinderboekenschrijvers. Er worden twee vaktijdschriften op de been gehouden en sinds eind jaren negentig hebben we een heuse hoogleraar die gaat over de jeugdliteratuur.
Wetenschappelijke aandacht is uiteraard van belang. Die zwengelt discussie aan en draagt bij aan verhoging van de status van het kinderboek. Die blijft ondanks alle hierboven geschetste activiteit en beweging toch gering. Toen Verse bekken van Anne Vegter en Geerten ten Bosch in 1991 genomineerd werd voor de AKO Literatuurprijs, haastten de volwassen critici zich om het boekje zijn plaats te wijzen: terug in je mand en rustig blijven! En een kort durende discussie van enige tijd geleden betrof het blijkbaar zorgelijk stemmende enthousiasme van volwassenen voor uitingen van kindercultuur: infantilisering van de maatschappij! De voor de hand liggende conclusie ten aanzien van de toegenomen kwaliteit van die cultuuruitingen was geheel niet aan de orde. Het keteltje kan fluiten wat het wil. Men kijkt ervan op, haalt de lawaaischopper van het vuur, zet een lekker kopje thee en gaat verder met datgene waar men druk mee was.
Ondanks alle positieve ontwikkelingen stemt de huidige situatie in kinderboekenland tot nadenken. De invloed van de beeldcultuur is groot en de tijd die het computerscherm opslokt, kan niet besteed worden aan een boek. De functionele ongeletterdheid neemt toe en het aantal jeugdleden van de openbare bibliotheek neemt af, ook al zijn het er nog altijd een kleine twee miljoen. En uit het onlangs gepubliceerde Tijdbestedingsonderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau blijkt dat de gemiddelde leestijd voor het boek in de afgelopen vijf jaar met 23% gedaald is.
Bezorgde leesbevorderaars begonnen al jaren geleden te wijzen in de richting van diegenen die het kinderboek met literaire maatstaven willen wegen. In 1990 hield Anne de Vries, toen nog werkzaam bij het Nederlands Bibliotheek- en Lectuurcentrum, een lezing in de Amsterdamse Balie getiteld Het verdwijnende kinderboek. Hij betoogde dat bekroonde kinderboeken als Kleine Sofie en Lange Wapper, Annetje Lie in het holst van de nacht of Lieveling, boterbloem eigenlijk kinderboeken voor volwassenen zijn. Kinderen zouden er niets van begrijpen en ze dus niet lezen. Tijdens de Kinderboekenweek 1998 opende het Cultureel Supplement van NRC Handelsblad met een rellerig, zij het amusant stuk van Paul Steenhuis: ‘Beschermt ons kroost tegen het goede boek.’ Kinderen zouden voor het lezende leven gefrustreerd raken doordat ze het verantwoorde boek door de strot geduwd krijgen, terwijl hun triviale lievelingen hun systematisch onthouden worden.
Het stuk moet denk ik primair gelezen worden als het gemok van een groot geworden jongen die het moeilijk kan verkroppen dat de helden van zijn jeugd
| |
Holland - Haarlem
Stimuleerde in de jaren vijftig en zestig auteurs (met name dichters) tot het schrijven voor kinderen: Hans Andreus, Mies Bouhuys, Remco Campert, Harriet Laurey, Mischa de Vreede. Sterauteur: Paul Biegel. Verder Simone Schell, Mieke van Hooft.
| |
| |
| |
Lemniscaat - Rotterdam
Bestaat vanaf begin jaren zestig. Een van de eerste echte prentenboekenuitgeverijen: Ingrid en Dieter Schubert, Peter Spier, Maurice Sendak, Gabriëlle Vincent. Belangrijke sprookjes- en volksverhalenbundels. Verder jeugdboeken: Thea Beckman, Evert Hartman, Jan Terlouw, Lineke Dijkzeul, Simone van der Vlugt en vertalingen. Lezers kunnen lid worden van de Lemniscaatclub, waarvoor en waardoor al jaren de leesbevorderende Lemniscaatkrant wordt uitgebracht.
Sietse en Hielke Klinkhamer nooit op de literaire Olympus zijn toegelaten, ook al zijn de fans van de Kameleon-serie in ons land waarschijnlijk niet te tellen. Als bijdrage aan de discussie is het betoog echter te verwaarlozen, vanwege de belegen koeien die Steenhuis als bewijs uit de jeugdliteraire sloot haalt. Ik kan me niet herinneren dat er nog iemand ten strijde trekt tegen de eigen leesvoorkeuren van kinderen. Niet voor niets bestaat er al vijftien jaar het populaire instituut van de Nederlandse Kinderjury. Wel valt er bezwaar aan te tekenen tegen de volwassenen die genoemde voorkeuren in één adem door ook tot literatuur willen verklaren.
Wat ons brengt bij het kernprobleem van iedereen die zich bezighoudt met het kinderboek. Dat boek is bedoeld voor nog niet volwassenen, maar het wordt geschreven, verspreid en aangeprezen door mensen die al lang geen kind meer zijn. Al die mensen hebben een beeld van wat een kind is, dan wel zou moeten zijn, en op grond daarvan vormen ze hun mening over boeken en lezen. Die meningen zijn vaak erg particulier en moeilijk te veralgemeniseren. Voor mij als criticus gaat het dan ook minder over de lezer dan over het boek. Dat ken ik en ik ken er nog heel veel meer, waar ik dat ene boek mee kan vergelijken, om het een plaats te geven in de voor mij geldende hiërarchie. En dat doe ik op grond van literaire overwegingen. Het schrijven van een kinderboek is namelijk een volwassen literaire prestatie, die een volwassen literaire reactie verdient.
Daarmee zijn we beland bij het laatste wat de positie van het kinderboek bedreigt: de verkoopcijfers, de toptienen, de merchandising, de fanclubs, de websites en de hysterie, kortom de vercommercialisering. In ons land was dit alles al gaande rondom schrijvers als Roald Dahl, Paul van Loon en Carry Slee, maar natuurlijk is het Harry Potter die sinds enkele jaren de wereld van het kinderboek in zijn greep heeft en niet alleen die van het kinderboek. De mondiale hype rondom een door en door Britse tovenaarsleerling maakt dat uitgevers als Vassallucci en Prometheus, die zich aan het kinderboek nooit iets gelegen hebben laten liggen, plotseling dollartekens in hun ogen krijgen. Ernstiger is dat bijna alles wat er over Joanna Rowlings serie wordt geschreven gaat over aantallen: astronomische oplagecijfers, inkomsten van de schrijfster die begon als bijstandsmoeder, miljoenen die zijn neergeteld voor de filmrechten en de lengte van de rijen wachtenden bij het verschijnen van een nieuw deel. Aan al die getallen en overtreffende trappen kun je je vergapen, maar je bent er snel over uitgepraat.
Serieuze, inhoudelijke kritiek op de Potter-boeken is er nauwelijks en desondanks worden ze alom opgevoerd als ijkpunt voor andere boeken. Maar ijkpunt voor wat? In de bespreking in de Volkskrant van De gevangene van Azkaban door een overigens serieuze recensent werden plotseling allerlei meningen van kinderen geciteerd. Natuurlijk doen de meningen van kinderen ertoe, maar ze zijn niet geschikt voor het in
| |
| |
stand houden van een serieuze jeugdliteraire kritiek, evenmin als verkoopcijfers dat zijn. En zonder kritisch klankbord zou het kinderboek wel weer eens kunnen verdwijnen in het gezellige hoekje waar het na de oorlog onder het snerpende kabaal van het fluitketeltje en met inspanning van zoveel mensen uit tevoorschijn is gekomen. Het hoekje waar je je puntmuts opzet en met je toverstok zwaait, waar je stil en zoet bent en waar volwassenen met tevredenheid en vertedering toekijken bij zoveel ‘blijmoedigheid en frisse humor’. Niks fluitketeltje: dat staat na vijftig jaar trouwe dienst op het punt van droog koken. Daar kan zelfs Annie M.G. - die in de literaire hemel op haar lauweren gezeten de vaderlandse kinderboekenboel nog altijd scherp in de gaten houdt - niets aan veranderen.
|
|