Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 8.
(2001)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermdHet kompt altemael aen op het distribuweeren
[pagina 171]
| |
J. Vree
| |
[pagina 172]
| |
J.H. den Ouden en zijn fondsJ. Immerzeel jr. noemde hem in 1819 ‘een best braaf mannetje’, dat ‘weinig van het uitgeven van boeken’ wist. De minister van hervormde eredienst, F.W.F.T. baron van Pallandt van Keppel, betitelde hem zes jaar later als ‘de boekhandelaar, bij wien de meeste der twiststokende geschriften uitkomen’. Beiden hadden gelijk. Naar de maat van zijn gewiekste collega gemeten, stelde Jan Hendrik den Ouden (1786-1864) niets voor. Zijn fonds, dat tussen 1818 en 1846 werd opgebouwd, heeft geen werk van formaat opgeleverd. Enkele titels van Isaäc da Costa daargelaten, was het gespeend van literaire allure. Jaar na jaar kwam het voor het grootste deel op hetzelfde neer: allemaal geschriftjes en preken van oude en moderne schrijvers (en enige schrijfsters) van gereformeerde signatuur. Terecht merkte een recensent in het tijdschrift Godgeleerde bijdragen van 1827 op: Zoodra men een geschriftje in handen krijgt, dat op den titel zich als voortbrengsel van den boekwinkel van j.h. den ouden (...) aankondigt, kan men zich reeds verzekerd houden van wat men te lezen zal krijgen. Het is toch met dien man Nomen et Omen. De stekeligheid van de opmerking is te verklaren uit het feit dat in het fonds stukjes voorkwamen van, zoals Allard Pierson hen in 1872 betitelde, ‘feestverstoorders’. Figuren die men niet haat, maar lastig, maar onaangenaam vindt. Men was zoo genoeglijk bijéen in den knollentuin zijner staatkundige en godsdienstige gevoelens. Wat behoefde nu deze of gene zich excentriek aan te stellen (...)!Ga naar voetnoot3 Nu was 1827 wat dit betreft wel het topjaar bij Den Ouden, vooral omdat toen bij hem het Adres aan alle mijne Hervormde geloofsgenoten uitkwam, dat binnen negen maanden achtmaal herdrukt werd. Omdat het Adres, dat vraagtekens zette bij het koninklijk creatuur dat de Hervormde Kerk toen was, anoniem verscheen, schakelde Den Haag meteen de hoofdstedelijke politie in om de auteur te achterhalen. Uiteindelijk bleek het een brave Haagse hervormde predikant te zijn, Dirk Molenaar, die zelf schrok van de onrust die hij had opgeroepen. Molenaars boekje markeerde het begin van een nieuwe ontwikkeling: een aantal orthodoxe hervormden ging zich verzetten tegen de goede bedoelingen van Willem I en zijn ambtenaren. Ook na deze affaire zou Den Ouden van tijd tot tijd geschriftjes | |
[pagina 173]
| |
op de markt brengen die, zeker op termijn, voor onrust zorgden. Er bestaat een verband tussen een aantal brochures dat rond 1830 bij hem uitkwam en de al genoemde afscheidingsbeweging uit de Hervormde Kerk die in 1834 inzette. In maart 1835 somde een der voormannen van die beweging, de ex-hervormde predikant H.P. Scholte, de namen op van N. Schotsman, Da Costa, W. Bilderdijk, C. van Zuylen van Nijevelt, B.A. Ynia, Molenaar en B. Moorrees. Zij - allen auteurs van Den Ouden - hadden, aldus Scholte, ‘ieder het hunne [gedaan] om den meer en meer klimmenden stroom van ongeregtigheid tegen te gaan’, totdat met Hendrik de Cock in Ulrum de afscheiding begon. Zij waren dus in zekere zin de stamvaders van die beweging. Echter, zo bleek weldra, geen van deze vaders ging met de afscheiding mee; zij bleven in de Vaderlandse Kerk. Daar stonden ze aan de wieg van twee andere richtingen die uit de opwekking voortkwamen: die van het evangelisch getinte Réveil en van de meer behoudende ‘hervormd-gereformeerde’ richting. Ook Den Ouden bleef. Tot 12 maart 1846, toen zijn fonds geveild werd, heeft hij zijn boekbedrijf ingezet in de strijd voor orthodoxie, en dan met name in hervormd-gereformeerde trant. | |
Distributie in de jaren 1823-1836Onder de ruim 230 titels in de veilingcatalogus van Den Oudens fonds komt ook de in 1840 verschenen tiende druk van Molenaars Adres voor. Er waren daarvan nog 33 exemplaren over. Er van uitgaande dat iedere druk duizend stuks geteld heeft,Ga naar voetnoot4 kan men zich afvragen waar op dat moment de overige 9967 exemplaren gebleven waren. De vraag is makkelijker gesteld dan beantwoord, maar het helpt al iets wanneer men kan nagaan dat er in 1827 door Van Benthem volgens diens confratersboek in totaal 164 exemplaren ingekocht werden. Wanneer men dan in het particulierenboek zou kunnen nagaan wie de personen waren die deze exemplaren kochten, was de weg van uitgever naar kopers getraceerd. Zo gemakkelijk ligt het in dit geval echter niet. Er zit een fors gat tussen het genoemde aantal ingekochte exemplaren en het volgens de klantenrekeningen van 1827 en 1828 verkochte aantal van 37. Daarmee is meteen het belangrijkste probleem genoemd dat zich voordoet bij de interpretatie van de hier onderzochte gegevens.Ga naar voetnoot5 Het onderzoek betreft de periode 1823-1836. In 1823 bracht Den Ouden voor het eerst geen opgekocht, maar een door hemzelf uitgegeven godsdienstig boekje op de markt: W.D. Grommé, Handleiding tot regte viering van het Heilig Avondmaal. Dat het onderzoek (op een enkel détail na) in 1836 eindigt, hangt samen met het volgende. | |
[pagina 174]
| |
Op 2 september van dat jaar bevestigde ds. H.J. Budding, eerder hervormd predikant te Biggekerke, bij de afgescheidenen te Middelburg ouderlingen en diakenen. Daardoor werd wat tot dan toe in feite slechts een kring van ontevreden hervormden was, tot een nieuwe kerkelijke gemeente gevormd. Zo ging het dat jaar ook in Biggekerke en bijvoorbeeld Goes. Het gevolg was dat iedere orthodoxe nu voor een keuze stond: blijven in de eigen kerk of zich aansluiten bij die der afgescheidenen. Als er veel (pre-)afgescheidenen in de boeken van Van Benthem waren voorgekomen, zou het interessant zijn geweest ook hun koopgedrag na 1836 na te gaan. Zij kregen immers al spoedig uitgevers uit eigen kring. Bleven de Zeeuwse afgescheidenen toen stukjes van Den Ouden kopen, totdat deze in 1846 zijn affaire van de hand deed, of kocht men verder alleen uit eigen kring? Gezien het aandeel van Den Oudens uitgaven in het ontstaan der afscheiding en het bereik van Van Benthems boekhandel ook buiten Middelburg, zou men verwachten dat er zich onder de kopers van bedoelde uitgaven ook een aantal (pre-)afgescheidenen zou bevinden. Van de vele namen van afgescheidenen van het eerste uur, komt er evenwel maar een enkele voor in Van Benthems particulierenboeken. Als de overigen al iets bij Van Benthem gekocht hebben, dan zijn ze in ieder geval niet geregistreerd.Ga naar voetnoot6 Vooral dit feit heeft mij doen besluiten het onderzoek in 1836 te beëindigen. Het valt immers niet te verwachten dat het doornemen van nog eens vijfduizend pagina's boekhouding veel nadere informatie betreffende de distributie van Den Oudens fonds onder hervormde en afgescheiden liefhebbers van gereformeerde lectuur zal opleveren. | |
Van benthem en juttingGezien het karakter van het onderwerp, is het van belang iets te weten omtrent de godsdienstige achtergrond van Van Benthem en de gevolgen daarvan voor zijn handel. In het onderzoek van J.J. Kloek en W.W. Mijnhardt betreffende zijn boekhandel is aan dit punt tot dusver geen aandacht besteed.Ga naar voetnoot7 Evenals Den Ouden behoorde Salomon van Benthem (1769-1843) tot de Hervormde Kerk. Hij was echter niet zo behoudend gereformeerd als zijn confrater met name in de jaren dertig werd. Twee jaar nadat Van Benthem zich in 1801 als zelfstandige gevestigd had, werd hij tot diaken gekozen. Dat gebeurde daarna nog driemaal. Zijn laatste termijn kon hij niet volmaken, omdat hij in 1812 tot ouderling gekozen werd. Ook voor dit eervolle ambt werd hij herkozen: in 1816, 1820 en 1829 werd hij opnieuw - steeds voor een termijn van twee jaar - een der veertien ouderlingen die de hervormde gemeente van Middelburg rijk was. Wie de lijsten van ouderlingen en | |
[pagina 175]
| |
Overlijdensbericht van Salomon van Benthem. (Amsterdam, UB, KVB: BBe 1-28).
diakenen uit die jaren nagaat, treft veel namen die ook in de boeken van Van Benthem voorkomen. Middelburg was een overwegend - ruim 80% - hervormde stad, die op een rijke gereformeerde traditie kon bogen.Ga naar voetnoot8 Drie klinkende namen uit het fonds van Den Ouden hadden er ooit als predikant gestaan: B. Smijtegelt, H. de Frein, en vooral ook zijn belangrijkste levende auteur: Molenaar. Ofschoon de laatstgenoemde slechts even in de Zeeuwse hoofdstad had gewerkt eer hij naar Den Haag vertrok - van mei 1821 tot mei 1822 -, was er nog steeds sprake van een band. Toen | |
[pagina 176]
| |
het gezin Molenaar in 1827 met een dochterje verrijkt werd, stond er op 3 en op 5 juli een geboorteadvertentie in de Middelburgsche courant. Molenaar had in die tijd ook nog enig contact met Van Benthem. De laatstgenoemde leverde hem in 1827 de juist gereedgekomen vierdelige studie van A. Ypey en I.J. Dermout, Geschiedenis der Nederlandsche Hervormde Kerk. De boekhandelaar-ouderling, die zowat alle Walcherse predikanten goed kende, raakte in 1821 nog nauwer met de predikantenstand aldaar verbonden. Zelf bleef de in Middelburg geboren en getogen Van Benthem altijd vrijgezel, maar zijn bij hem inwonende zuster trouwde toen met de weduwnaar L. Jutting, die sinds 1820 predikant te Nieuw- en St. Joosland was. Zijn zwager (en klant!) zou tot diens dood in 1841 blijven werken in deze gemeente, die tot zowel de ring als de classis Middelburg behoorde. Nadat Juttings oudste dochter in 1827 met ds. N.E. Ernst Vetten van het pal tegen Middelburg gelegen St. Laurens gehuwd was, werd de band met het predikantenkorps nog hechter. Het meeste plezier beleefde Van Benthem echter aan Juttings zoon, Christiaan Hermanus Johannes, die aanvankelijk evenals zijn vader predikant zou worden. Op 5 november 1825 echter, liet de toen bijna zeventienjarige knaap de Latijnse school voor wat ze was. De volgende dag stond hij bij zijn oom in de zaak. De relatie tussen beiden werd zo hecht dat Jutting jr. vier jaar later de naam Van Benthem officieel bij de zijne voegde. Ook wat kerkelijke betrokkenheid betreft trad de neef, die per 1 januari 1837 officieel in de zaak opgenomen werd, in de sporen van oom.Ga naar voetnoot9 Er is een tweede belangrijke aanwijzing voor de betrokkenheid van Van Benthem bij kerk en geloof. Hij was namelijk van de oprichting op 9 augustus 1822 af bestuurslid van de afdeling Middelburg (later: hulpgenootschap Zeeland) van het in Amsterdam gevestigde Nederlandsche Godsdienstige Traktaat Genootschap. Eerder had hij zich al beschikbaar gesteld als depothouder voor de traktaatjes die vanuit de hoofdstad naar Middelburg werden gezonden, ter verspreiding onder bijvoorbeeld zeelui en - vooral in de jaren dertig - militairen van het garnizoen. De ledenlijsten van het hulpgenootschap tonen een groot aantal namen van predikanten en andere gemeenteleden die klant waren van de boekhandel. Vanwege zijn functie heeft Van Benthem nogal eens gecorrespondeerd met het hoofdbestuur. De secretaris daarvan was geen onbekende: ds. D.M. Kaakebeen had van 1817 tot 1820 in Middelburg gewerkt alvorens hij naar Amsterdam vertrok.Ga naar voetnoot10 | |
[pagina 177]
| |
Van Benthem had een goedbeklante zaak. In 1827 boekte hij 595 personen en instellingen die op rekening kochten. Daaronder bevonden zich negen leesgezelschappen. In 1836 waren die aantallen toegenomen tot 849, respectievelijk 24.Ga naar voetnoot11 Eind 1827 hadden 44 klanten ooit iets uit het fonds van Den Ouden gekocht. Negen jaar later bedroeg het totale aantal van hen die volgens de administratie ooit een uitgave van Den Ouden bij Van Benthem hadden gekocht 163. Het betreft hier cumulatieve tellingen. Bijvoorbeeld: lang niet allen die Molenaars Adres aanschaften, kochten (voorzover dit althans uit de boeken is af te lezen) later nog eens uit het fonds van Den Ouden. Van de klanten die in 1827 of 1828 het bewuste stuk kochten, is dat bij zeker 22 niet het geval geweest. Kortom, het aantal geregistreerde kopers van het Amsterdamse fonds heeft een betrekkelijk klein percentage van het totale klantenbestand uitgemaakt. | |
Advertenties, correspondenten, vervoer en betalingenIn de advertentie in het Nieuwsblad voor den boekhandel van 28 december 1836, waarin Van Benthem meedeelde dat zijn neef bij hem in de zaak kwam en dat de firma daarom voortaan Van Benthem en Jutting zou heten, richtte hij zich speciaal tot zijn leveranciers: HH. Uitgevers van Boekwerken in alle talen en wetenschappen gelieven daarvan dadelijk, per Couvert mijnen Correspondent de Heer g. portielje, te Amsterdam, eenige Exemplaren in commissie te zenden; (...) kunnende men op de bevordering van het debiet zoo wel, als op eene prompte jaarlijkse afrekening staatmaken. Aldus bevestigde hij een reeds langer bestaande situatie. Niet alleen het commissiegoed, ook de losse bestellingen vonden immers al een aantal jaren via boekhandel Portielje hun weg naar Middelburg.Ga naar voetnoot12 Zoals ook uit advertenties van Den Ouden in het Nieuwsblad blijkt, was de commissiehandel toen de normale gang van zaken in de | |
[pagina 178]
| |
boekhandel. Als de Amsterdamse uitgever daarvan afweek, zodat alleen maar besteld kon worden, werd dat speciaal vermeld. Dikwijls betrof het dan werkjes waarvan juist een tweede of derde druk verschenen was. Den Ouden heeft het sinds 1834 verschijnende Nieuwsblad regelmatig gebruikt. Hij plaatste daarin niet alleen annonces van ‘uitgegeven en verzonden’ nieuwe publicaties of (een enkele keer) intekeningen, maar ook oproepen aan de confraters om een bepaald in commissie toegezonden boek zo snel mogelijk terug te zenden of het anders voor eigen rekening te houden. In dit geval was hij dan zelf door zijn voorraad heen en probeerde hij aldus de nog onverkochte exemplaren weer thuis te krijgen. Zonodig kon dan tot herdruk besloten worden.Ga naar voetnoot13 In tegenstelling tot andere Amsterdamse collega's maakte Den Ouden weinig gebruik van de drie maal per week uitkomende Middelburgsche courant. In de vier jaargangen die door mij als steekproef onderzocht werden - 1823, 1827, 1832 en 1836 - gebeurde dat pas op 25 oktober en 14 november 1836. In beide gevallen betrof het de aankondiging van een geopende intekening op ‘een tot heden onuitgegeven werk’ van Smijtegelt. De prospectus was ‘alom’ verkrijgbaar. Dat Den Ouden dit speciaal in de Middelburgsche Courant meldde, ligt voor de hand. Smijtegelt behoorde immers niet alleen tot het keurkorps der in Zeeland geliefde oude schrijvers - hij was bovendien van 1695 tot 1735 predikant in de stad geweest. De intekening betrof een voor Den Ouden bijzonder groot werk: meer dan vierhonderd pagina's druk.Ga naar voetnoot14 Opmerkelijk is dat Van Benthem zelf eveneens naar verhouding weinig adverteerde in de plaatselijke krant.Ga naar voetnoot15 Als het al gebeurde, was dat meestal met het oog op een door hem georganiseerde boekenveiling. De enkele maal dat hij een boekwerkje aankondigde, betrof het nooit publicaties van Den Ouden, maar altijd een (mede) door hemzelf uitgegeven werkje. Het vervoer der boeken heen en terug ging per schuit. Blijkens de jaarlijkse afrekeningen in de confratersboeken zond Van Benthem het overgebleven commissiegoed, samen met het verschuldigde geld, tot en met de afrekening over 1828 retour via de plaatselijke collega J. Ooms. Nadien zocht hij zelf een of andere beurtschipper op Amsterdam op, die dan soms ook het geld meekreeg.Ga naar voetnoot16 De wijze van betaling wisselde nogal eens: baar geld, coupons en/of assignaties, een wissel. Van 1832 tot en met 1835 kwam Den Ouden persoonlijk in mei of juni het verschuldigde innen. Aangezien het weinige dat door Van Benthem uitgegeven werd voor hem niet interessant was, viel er niets te verrekenen en was de Middelburger de uitgever altijd een bedrag schuldig. Over 1824 was dat f 4,-; over het jaar daarop reeds f 20,80. Na de nodige schommelingen werd in 1833 het hoogtepunt bereikt: f 236,57. Toen werd tevens de | |
[pagina 179]
| |
top bereikt wat betreft de totale waarde van het ontvangen commissiegoed, de bestellingen en het aangehouden commissiegoed van het vorige jaar: f 305,91.Ga naar voetnoot17 De winst voor Van Benthem zat niet alleen in de gebruikelijke 15 à 25% van de verkoopsprijs, maar ook in kwantumkortingen op het commissiegoed, waarover dadelijk iets meer. Bovendien ontving hij van het begin af over het totale aan Den Ouden verschuldigde bedrag een ‘extra korting‘ van nog eens 5%.Ga naar voetnoot18 Eenmaal, in 1832, leverde Van Benthem Den Ouden een forse partij boeken die afkomstig was van aucties. Het betrof werken van onder meer Smijtegelt, A. Comrie, A. Booth en A. Hellenbroek, ter waarde van f 82,10. Deze transactie werd evenwel afzonderlijk afgerekend.Ga naar voetnoot19 Vermeldenswaard zijn de namen van de personen die via Van Benthem aan Den Ouden betaalden. In augustus 1830, toen de eerstgenoemde over 1829 zelf f 161,18 moest betalen, waren dat de lokale confraters Gebr. Abrahams, J. Moens, J. Ooms, en een paar vrouwelijke collegae: ‘Juffrouwen Wed. J.J. van der Sande’. Ze waren Den Ouden respectievelijk f 15,10, f 12,575, f 4,04 en f 1,90 verschuldigd. Een jaar later betaalde Van Benthem nogmaals voor Abrahams en de dames Van der Sande. Daarna enkele jaren niet, maar 24 juni 1837, bij de afrekening over 1836, gebeurde het opnieuw. Ditmaal evenwel betaalde Van Benthem niet alleen mede voor de vier genoemde collega's, vermeerderd met confrater E. Hendrikse, maar ook voor ds. Budding en winkelier C. van Assendelft. Beide laatstgenoemden, die tot de afgescheidenen behoorden, hadden blijkbaar evenals de genoemde confraters rechtstreeks boekwerken van Den Ouden betrokken.Ga naar voetnoot20 Van Benthem, die ditmaal voor zichzelf f 150,585 verschuldigd was, betaalde voor de anderen in totaal f 67,88 (uitgesplitst respectievelijk: 2,27; 13,015; 15,05; 9,465; 16,24; 3,10 en 8,74). De verhouding van de
Iets over de viering van het heilig avondmaal onzes Heeren Jesus Christus (1829), titelpagina. (Amsterdam, UBVU: XU.06186).
| |
[pagina 180]
| |
genoemde bedragen geeft een aanwijzing voor de positie die Van Benthem in dit geval onder de Middelburgse confraters innam: hij was vanaf het einde van de jaren twintig waarschijnlijk Den Oudens belangrijkste partner ter plaatse. Dit laatste wordt bevestigd door een lijst van zestien over het land verspreide distributeurs op de voorpagina van een anoniem stukje van acht bladzijden klein 8o, getiteld Iets over de viering van het heilig avondmaal onzes Heeren Jesus Christus. De lijst opent met ‘Te bekomen (...) bij j.h. den ouden’, en wordt besloten met ‘s. van benthem, enz., enz.’. Het stuk, waarvan uitgever, plaats en jaar van verschijning niet expliciet worden vermeld, moet begin 1829 verschenen zijn.Ga naar voetnoot21 Een andere aanwijzing voor Van Benthems positie biedt een brief van Den Ouden, d.d. 7 juni 1837, aan een goede bekende van hem in Middelburg, de kruidenier M. Noels. De man was in 1836 failliet gegaan; zijn zaak was verkocht. Den Ouden wist waarschijnlijk geen nieuw adres en zond daarom zijn brief per adres Van Benthem.Ga naar voetnoot22 | |
InkoopDe inkoop van Van Benthem bij Den Ouden is door vergelijking van een gereconstrueerde fondslijst met de confratersboeken goed te volgen. Van de rond 240 titels die in de onderzochte jaren door de uitgever aangeboden werden, werden er 164 door Van Benthem ingeboekt.Ga naar voetnoot23 Het verschil tussen beide getallen is een gevolg van het feit dat de Middelburgse boekhandelaar weinig deed met de opgekochte titels, ondermeer van Da Costa, waarmee het fonds verrijkt werd. Hij deed evenmin iets met de ‘Verzameling van Oude Leerredenen, onder den titel Het brood der kinderen’, die vanaf mei 1834 in maandelijkse afleveringen uitkwam. Bij intekening kon men, voor f 0,10 per stuk, preken bijeensparen van beproefde predikers uit vroeger eeuwen. Bij iedere twaalfde preek werd het nodige voorwerk geleverd, zodat er na inbinden een keurig werkje kon ontstaan. Toen Den Ouden in 1823 debuteerde met het avondmaalsboekje van Grommé, nam Van Benthem daarvan niets in huis. Eerst in 1825 vond er handel in godsdienstige werkjes plaats. Den Ouden bracht toen zeven van dergelijke stukjes uit, waaronder drie van A. Capadose. Elk stukje ging in tweevoud naar Van Benthem, maar alleen van Capadose werd iets verkocht. Het betrof twee stukjes over de toen ook in religieus opzicht omstreden vaccinatie en verder zijn protest tegen de gang van zaken in de hervormde gemeente van Amsterdam. Van de drie werkjes gingen in totaal vier | |
[pagina 181]
| |
exemplaren over de toonbank; de andere tien commissie-exemplaren werden in mei 1826 teruggezonden. In het laatstgenoemd jaar viel er overigens al enige vooruitgang in de verkoop te bespeuren. Zo werden er van de 24 toegezonden exemplaren van een brochure van de predikant L.G. James over een godsdienstige opwekking in Noord-Frankrijk zestien stuks verkocht. Van een in het najaar van 1826 anoniem verschenen dichtstuk van Da Costa, Aan Nederland, gingen er tien de deur uit. Toen kwam 1827. Het eerste halfjaar gebeurde er nog weinig. De inmiddels tot twee delen aangegroeide Voorlezingen over de Handelingen der apostelen van Da Costa bleven onverkocht op de plank staan; evenzo een nieuw boekje van Capadose over de koepokinenting. Nadat 30 maart Molenaars (toen nog anonieme) Adres ingeboekt was, scheen dit stukje van een kwartje eenzelfde lot beschoren. Op 14 juli zond Van Benthem zelfs alle tien exemplaren van het Adres retour. Een kleine twee maanden later evenwel was het stukje haast niet aan te slepen. Op 6 september boekte Van Benthem 12 exemplaren in; een week later 52 voor de prijs van 50; twee dagen daarna 50. Op 5 oktober nog eens 25; drie weken later 13 à 12, en de dag voor Kerst nog weer 12. Zijn winst zat ditmaal niet alleen in het gebruikelijke rabat, maar ook in de drie premie-exemplaren. De spectaculaire verkoop van het Adres - waar geen enkele advertentie in de plaatselijke pers voor nodig was geweest - leidde tot een doorbraak. Van 1828 af bedraagt het minimale aantal exemplaren dat van een bepaalde titel door Den Ouden in commissie wordt gezonden, meestal zes, en enkele jaren later vaak ook twaalf of zelfs meer exemplaren. Alleen bij grotere werken blijft men voorzichtig: dan worden er eerst eens twee gezonden. Dat was bijvoorbeeld het geval bij Molenaars eerste prekenbundel Leerredenen over verschillende onderwerpen, die f 2,50 moest kosten. Na de twee stuks die op 21 januari 1829 werden geboekt, volgden er tien dagen later vijftig, en later in dat jaar nog eens zes, ditmaal van de tweede druk. Van deze zes werden er vijf verkocht. Het resterende exemplaar ging niet terug, maar werd door Van Benthem overgeboekt op het volgende jaar. Ook later zorgde hij er steeds voor dat hij minstens een exemplaar van de bundel in huis had. Eenzelfde beleid volgde hij met J. Newtons Cardiphonia, dat in 1828-1829 door Den Ouden opnieuw uitgegeven was. Evenals Molenaars bundel werd dit klassieke driedelige werk, dat f 6,- moest opbrengen, zo eens in de een of twee jaar verkocht. Molenaar werd in Middelburg Den Oudens topauteur. Afgezien van het Adres kreeg Van Benthem in deze jaren zo'n negenhonderd grotere of kleinere boeken met zijn naam in huis; de laatstgenoemde waren goed voor 25 unieke titels. Omdat het betrekkelijk grote aantallen per titel betrof, leverde dat de nodige premies op. De verkoop werd in dit geval nog gestimuleerd door de wijze waarop werk werd uitgebracht. Molenaars populaire Praktikale bijbelverklaring, die van 1833 af in veertiendaagse afleveringen verscheen, kende een mogelijkheid tot intekening. Dat leverde meteen 69 à 64 intekeningen op. (In 1836 was dit aantal overigens al teruggelopen naar 56 à 51.) Na het uitkomen van Molenaars tweede prekenbundel stapte de uitgever ook hier over op een aflevering-systeem. Van oktober 1833 af verscheen er telkens een serie van tien doorgenummerde losse preken, die later gebonden konden worden tot een nieuwe bundel. De preek die Molenaar bij zijn vijfentwintigjarig jubi- | |
[pagina 182]
| |
leum hield, kwam in oktober 1834 ook op deze wijze uit. Toen bleek opnieuw dat hij in Middelburg niet vergeten was. Normaal kreeg Van Benthem van iedere nieuwe preek van Molenaar meteen 24 stuks in huis, waar dan meestal een set van 13 à 12 op volgde; nu liet hij er in totaal 38 bijleveren. Het epitheton ‘leeraarlievend’ waarmee Molenaar de stad bij de viering van zijn vijfentwintigjarig ambtsjubileum sierde,Ga naar voetnoot24 was niet uit de lucht gegrepen, maar rustte op een solide materiële basis. Er was eigenlijk maar één predikant door wie Molenaar korte tijd overvleugeld werd: zijn collega Kaakebeen, die in 1834 doorbrak. Van een losse preek van hem nam Van Benthem in totaal 125 exemplaren af, die alle verkocht werden; een tweedelige bundel haalde 137 sets, en een boekje over Goede Vrijdag en Pasen 155 stuks. De concurrentie verdween even snel als ze gekomen was, omdat Kaakebeen, die door de Amsterdamse uitgever W. Willems werd uitgebracht, eind 1835 overleed. Ook in dit geval was de in het verleden gegroeide band een stimulerende factor. Een orthodoxe predikant als C.C. Callenbach uit Nijkerk kon tegen zulk geweld niet op. Die haalde met zijn zeven preken die vanaf 1832 bij Den Ouden verschenen, in Zeelands hoofdstad per stuk nooit meer dan negen exemplaren; zijn gemiddelde kwam zelfs niet hoger dan zes. We sluiten het overzicht van Van Benthems inkoop af met enige cijfers van werkjes van twee ‘leken’. Van C. van Zuylen van Nijevelt verschenen er vijf werkjes bij Den Ouden. Daarvan behaalde Het liberalismus van 1828 bij Van Benthem een inkoopcijfer van in totaal 22. Het volgende, Uitboezeming aan mijne ware hervormde geloofsgenoten, dat kort na de Belgische opstand uitkwam, kwam op 31. De eenige redding, dat begin 1831 verscheen, bereikte 54 exemplaren. Het stukje uit 1832, De hervormde leer, waarvan bekend is dat het grote invloed heeft gehad op de voorman der afgescheidenen H. de Cock, kwam op hetzelfde totaal uit. Het stukje Troost voor lijdenden uit 1833 ten slotte zakte weer terug naar 24. De hoogste inkoopcijfers werden behaald in 1831 en 1832, toen naast de oorlog met België, die zeker in Middelburg niet onopgemerkt bleef, ook de eerste cholera-epidemie het land trof. De scores van de twee vroegste boekjes van Van Zuylen zijn beïnvloed door nabestellingen in deze crisistijd. Nadat Van Zuylen gestorven was, nam zijn Amsterdamse broer, P.J. van Zuylen van Nijevelt, die daar met Den Ouden deel uitmaakte van een kring van vromen, de fakkel over. Van hem verscheen in maart 1835, toen de kerkelijke afscheidingsbeweging steeds meer op gang kwam, de brochure Bazuin tot vergadering der uitverkorenen. Dat ‘de bazuin’, zoals P.J. van Zuylen nadien soms spottend werd aangeduid, ook in Middelburg weerklank vond, kan afgeleid worden uit het feit dat Van Benthem dat jaar 51 stuks afzette. Het werkje, dat f 0,30 kostte, was vanwege de inhoud koren op de molen der afgescheidenen. Daar dat niet beoogd was, schreef Van Zuylen snel De naklank der bazuin (...) tot oplossing der tegen dezelve geopperde zwarigheden. Anders dan de Bazuin, die in negen maanden nog zes herdrukken kreeg, kwam de Naklank maar eenmaal uit. Ook bij Van Benthem liep het stukje niet; van de 25 die hij in huis kreeg, kon hij er een paar maanden later weer dertien retour zenden. | |
[pagina 183]
| |
Verkoop en wederverkoopEen arts, jhr. dr. B. de Jonge, en een medisch leesgezelschap werden in juni 1825 de eerste kopers van eigen uitgaven van Den Ouden in de winkel van Van Benthem. Naar hen gingen de twee exemplaren van de Ernstige en herhaalde waarschuwing tegen de vaccinatie van Capadose, die daar op de plank stonden. Waar Capadoses andere boekje over de vaccinatie, à f 1,10, bleef, en evenzo zijn protest tegen het beleid van de Amsterdamse kerkenraad, à f 1,15, valt via het particulierenboek niet te achterhalen. Volgens dit boek kochten in 1826 jkvr. S.W.J. van Citters, de Middelburgse predikant J.J. van Deinse, zijn collega J. Wanrooy uit Arnemuiden en nog twee personen, James' Belangrijke tijding over de godsdienstige opwekking in Frankrijk. Waar de overige elf door Van Benthem gekochte brochures bleven, blijft duister. Het grote verschil tussen het aantal ingekochte en verkochte exemplaren van het Adres werd reeds gesignaleerd. Bij De hervormde leer van C. van Zuylen doet zich hetzelfde in nog scherpere vorm voor: van de 54 ingekochte brochures zijn er maar twee terug te vinden in de verkoopadministratie. Dit wordt anders als we een iets kostbaarder werk nemen: de eerste prekenbundel van Molenaar. Bij de 57 op 1829 geboekte exemplaren zijn 32 afnemers te vinden: daarvan stonden 27 eerder niet te boek als kopers uit het fonds van Den Ouden. In 1829 verscheen tevens het eerste deel van Molenaars Handleiding voor mijne leerlingen en voor christen huisgezinnen (...), een luxe uitgevoerde populaire inleiding in de geloofsleer, die f 2,50 per deel moest kosten. Bij dit werk, waarvan Van Benthem achttien exemplaren op 1829 boekte, zijn vijftien kopers te traceren. Acht die reeds eerder iets van Den Ouden gekocht hadden, vooral de prekenbundel, en zeven nieuwe kopers. De particulierenboeken van Van Benthem geven dus, zeker wat het goedkopere drukwerk betreft, geen goed beeld van de afzonderlijke kopers van het fonds van Den Ouden; daarvoor blijven te grote aantallen obscuur. Wel geeft een analyse van de wel ingeboekte aankopen van particulieren soms een indicatie van een bepaalde stand van zaken of ontwikkeling. Zo wordt duidelijk dat Newtons Cardiphonia, die vóór 1828 in de door Den Ouden overgenomen vierde druk van 1792 verkocht werd, en dat à f 7,-, een in brede kring geliefd werk was. Ds. P. Six Dijkstra van Terneuzen kocht het in 1824; chirurgijn J.H. Gutteliong uit Middelburg, ds. H. van den Hespel aldaar, en ds. Ernst Vetten van St. Laurens, volgden twee en drie jaar later. In 1827 kocht wethouder, tevens statenlid, L.C. van Sonsbeeck een der laatste exemplaren. In het geval van Molenaars Adres wordt duidelijk dat de kooplust die vanaf 6 september 1827 plotseling opbloeide, niet zozeer voortkwam uit het feit dat Molenaar ontmaskerd werd - dat was al in juni gebeurd -, maar dat de lust vooral aangewakkerd werd door andere stukjes, waarin het bestreden werd. Het gebeurde nogal eens, dat eerst het belangrijkste tegenstuk gekocht werd, en daarna pas Molenaars stuk; dikwijls kocht men ook beide stukjes tegelijk. Dat laatste deed burgemeester mr. C.G. Bijleveld. Het werd zijn eerste kennismaking met het fonds, waaruit hij later nog wel eens een of andere preek van Molenaar aanschafte. Rector R. Epkema van de Latijnse school kocht, evenals een aantal predikanten, Adres en tegen-adres, en nadien nooit | |
[pagina 184]
| |
meer iets uit het fonds. Anderen kochten in 1827 alleen het tegenstukje, en wisten dan blijkbaar al genoeg.
Zo komen we op het profiel van de afzonderlijke kopers. Niet iedereen verdient evenveel aandacht. Kopers van Molenaar zijn op zichzelf niet zo interessant: zij waren orthodox en lazen, naast allerlei andere lectuur, zoals hun vakliteratuur en iets ter ontspanning, graag iets van een bekende goede predikant. Toen Kaakebeen in de mode kwam, kochten ze met evenveel gemak ook diens werk. Het meest belangwekkend zijn de kopers die veel meer auteurs uit het fonds kochten, en dan ook speciaal uit dít fonds, en weinig uit andere, of het moest iets van dezelfde geestelijke ligging zijn. De verder niet makkelijk nader te omschrijven J. van Muijen leek daar wel wat op. In 1831, toen hij veel over de vaderlandse strijd, de slag om Antwerpen en de heldendaad van Van Speyk kocht, begon hij tevens aan opwekkingsliteratuur uit het fonds van Den Ouden. Daarna kocht hij ook een oudvader als Theod. van der Groe en Kohlbrugge, waarvan ook wat in het fonds zat. Toch was Van Muijen, die tot eind 1836 ruim 60 titels van Den Ouden kocht, niet eenkennig. Hij kocht begin 1834 ook de Gedachten van De Cocks tegenstander van het eerste uur, de Groninger hoogleraar P. Hofstede de Groot. Van Muijen was evenmin geheel onbemiddeld; per jaar werd zo'n f 25,- à f 35,- aan boeken besteed. Opvallend is dat in 1831 naar verhouding meer kleine zelfstandigen als kopers van het fonds naar voren komen: een schipper, een grutter, een kruidenier, een behanger. Begin 1832 voegden zich daar horlogemaker De Wolff en de reeds genoemde Noels bij. Vooral de eerstgenoemde schafte heel wat boekjes aan, waaronder ook opwekkingsliteratuur van andere uitgevers. Noels had in bepaalde opzichten veel weg van Van Benthem. In 1826 en 1828 was hij diaken geworden; hij was ook een der oudste leden van het hulpgenootschap van het ngtg. Hij besteedde minder geld dan De Wolff en dan ook nog deels aan andere zaken, zoals grauw papier voor zijn winkel, en een boekje over Jacob Cats. F.W. Krummacher was een favoriete auteur van hem. Na zijn faillissement kocht Noels niets meer. Merkwaardig is wat toen gebeurde: hij ging colporteren met de serie Het brood voor de kinderen. Dat blijkt uit de al genoemde brief van Den Ouden aan hem. De voormalige winkelier had begin 1837 voor ruim tien gulden uit de serie verkocht. Dat bedrag werd hem door Den Ouden, die kennelijk medelijden met hem had, geschonken. De preken die over waren gebleven, moesten ingeleverd worden bij Van Benthem en Jutting. Was Noels op dat moment waarschijnlijk echt colporteur, C. Leunis, een beurtschipper in Terneuzen, die op Middelburg voer, deed dit werk er zo wat naast. Dat zou althans afgeleid kunnen worden uit het feit dat hij in 1833 van een drietal goedkope stukjes uit het fonds (f 0,025 en f 0,05) er meteen 15, 10, en 24 tegelijk inkocht. Korting kreeg hij daarbij overigens niet. Ook de reeds genoemde Van Assendelft, die van het begin af een vooraanstaande rol speelde bij de afgescheidenen, was in feite een soort wederverkoper. In 1835 kocht hij van de wat duurdere boekjes uit het fonds regelmatig twee stuks. Van P.J. van Zuylens Bazuin kocht hij er 18 maart 1835 zelfs meteen vier. Van Assendelft was een goede afnemer, niet alleen van het fonds van | |
[pagina 185]
| |
Den Ouden, maar van veel meer lectuur die in de kringen van de Afscheiding een rol gespeeld heeft. Zo kocht hij in 1835 in enkel- of een veelvoud 74 titels, waarvoor hij f 77,475 betaalde. In 1836 schafte hij 49 titels aan voor f 53,585. Daartoe behoorden elf exemplaren van de Handelingen van de eerste synode der afgescheidenen.Ga naar voetnoot25 Uit hetgeen boven reeds is gezegd over zijn betaling aan Den Ouden, blijkt dat Van Assendelft daarnaast rechtstreeks van de uitgever betrok. Ten slotte noem ik nog de aankopen van ds. Budding van Biggekerke. In 1834 kocht hij bij Van Benthem voor f 16,20, in 1835 voor f 65,60 en in 1836 voor f 54,05. Daarmee behoorde hij tot de grotere klanten van de boekhandelaar, iets wat niet van al zijn hervormde collega's gezegd kon worden. Al deze jaren kocht Budding echter geen enkele uitgave van Den Ouden, maar wel F. Tholucks editie van de Institutio van Calvijn, de Algemeine Kirchenzeitung van 1836, enzovoort. Wat hij aan literatuur van Den Ouden wilde ontvangen, regelde hij blijkbaar rechtstreeks met deze uitgever zelf, die met hem bevriend was. De wederverkoop door mannen als Leunis, Noels, misschien ook Budding, en vooral Van Assendelft, kan tot op zekere hoogte verklaren waarom er niet meer afgescheidenen in de boeken van Van Benthem voorkomen. | |
SlotsomNaar ik hoop heb ik in het bovenstaande aangetoond hoe de disciplines van boekgeschiedenis en kerkgeschiedenis elkaar kunnen aanvullen en verrijken, ook als het de negentiende eeuw betreft. Meer uitwisseling en samenwerking, met name ook voor deze periode, houd ik voor gewenst. Een tweede punt dat ik duidelijk heb willen maken, is dat de administratie van Van Benthem weliswaar veel gegevens biedt, maar niet alle. Deze uitspraak bevreemdt wellicht, vanwege de bepaald niet zeldzame jaarrekeningen van minder dan een gulden in de particulierenboeken van Van Benthem.Ga naar voetnoot26 De geconstateerde gaten zijn evenwel te groot om ze alleen toe te schrijven aan onoplettendheid of onnauwkeurigheid van de onderzoeker. Het verschil is ook te groot om het toe te schrijven aan de plaatsing van een of meer exemplaren in de leesbibliotheek die Van Benthem aanhield. Aan verkoop aan collega's kan moeilijk gedacht worden, vooral gezien het feit, dat enkele malen bleek dat zij zelf rechtstreeks aan Den Ouden betaalden. Dat dit via Van Benthem gebeurde, doet aan dit gegeven niets af. In de algemene confratersboeken komen de namen van de eerder genoemde plaatselijke collega's niet voor. Een speciaal confratersboek voor de Zeeuwse collega's, zoals dat van 1837 af wel aanwezig is, ontbreekt. Een steekproef bij de verrekeningen met de plaatselijke collega's Gebr. Abrahams en J. Ooms in genoemd boek leert, dat van 1837-1840 in ieder geval geen uitgaven van Den Ouden via Van Benthem naar de | |
[pagina 186]
| |
genoemden gingen. Wat Den Ouden betreft geven Van Benthems particulierenboeken dus slechts een beperkt beeld van de verspreiding van titels uit genoemd fonds. Waarschijnlijk zal dat ook voor andere fondsen gelden. Dit zal dan nader onderzocht moeten worden. Als de ontbrekende exemplaren niet doorverkocht zijn aan confraters, kan verder alleen gedacht worden aan een aanzienlijke contanthandel, die zich vooral voordeed bij kleiner werk.Ga naar voetnoot27 |
|