Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 6
(1999)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermdGeschreven gedrukt gedigitaliseerd. Elf eeuwen boekcultuur in de lage landen
[pagina 7]
| |
Hannie van Goinga
| |
[pagina 8]
| |
ren nog geheel geschoeid op de leest van het handgeschreven boek, hoe kon het ook anders? Voor tijdgenoten bestond er aanvankelijk geen wezenlijk verschil tussen een handgeschreven en een gedrukt boek: beide waren dragers van teksten. Boekhistorici zijn er dan ook reeds lang van doordrongen dat een scheiding van de boekgeschiedenis in een periode van het handgeschreven en het gedrukte boek irreëel is. De opkomst van de drukpers en de veranderingen die deze heeft teweeggebracht in de productie, het gebruik en de werking van het boek, vallen onmogelijk te doorzien zonder inzicht in de wijze waarop handschriften werden vervaardigd, verspreid en gebruikt.Ga naar voetnoot3 Het openingsartikel betreft de geschiedenis van het boek in de elfde eeuw toen in de Noordelijke Nederlanden nog geen sprake was van een overvloed aan boeken. Integendeel, deze gebieden hadden in die tijd wel deel aan de Latijnse schriftcultuur (Utrecht, Egmond), maar er zijn eigenlijk nauwelijks handschriften waarvan met zekerheid kan worden vastgesteld dat zij hier zijn vervaardigd. Noodgedwongen koos Marco Mostert, de auteur van dit artikel, voor deze periode de Vijf boeken der historiën van de Bourgondische monnik Rodulfus Glaber (ca. 980-ca. 1046). Hoewel Rodulfus een wereldgeschiedenis schreef, wilde hij eigenlijk vooral de gebeurtenissen voor en na het jaar 1000 vastleggen. In zijn eigen tijd genoot Rodulfus nauwelijks enige bekendheid, maar in de negentiende eeuw werd zijn kroniek ‘ontdekt’ door de Franse geschiedschrijver Jules Michelet. Deze baseerde zich op de Historiën en schilderde een beeld van de christelijke mensheid in de late tiende eeuw, in doodsangst wachtend op het jaar 1000 en het onvermijdelijke Einde der tijden. Dankzij Michelet heeft Rodulfus' visie - alle argumenten die daar tegen pleiten ten spijt - het beeld van het jaar 1000 bepaald. De handschriften van de Historiën van Rodulfus behoren niet tot de christelijke gebruiksboeken of de prachtcodices waarmee de machthebbers pronkten. Deze handschriften zijn echter kenmerkend voor boeken die in kleine aantallen werden gekopieerd door en voor geleerden. De twaalfde eeuw kan beschouwd worden als een glorietijd van het middeleeuwse boek, waarbij Frankrijk en het Normandische Engeland voorop gaan. Er ontwikkelde zich een nieuw boekschrift, door J.P. Gumbert aangeduid als pregotisch, en ook de lay-out en de illustratietechnieken veranderden. Maar de Noordelijke Nederlanden, die in die tijd nog een onderdeel vormden van het Duitse Rijk, speelden in deze bloeiende boekcultuur vrijwel geen rol. De kennis van het twaalfde-eeuwse Nederlandse boek berust op niet meer dan een handjevol boeken uit de benedictijnerabdij in Egmond en een stuk of vier handschriften uit Utrecht, waaronder het Kapittelboek van de Utrechtse Mariakerk. Gumbert selecteerde dit boek dat omstreeks 1138 werd vervaardigd voor zijn bijdrage over deze eeuw. Door zijn dateerbaarheid is dit handschrift bijzonder omdat twaalfde-eeuwse boeken slechts bij uitzondering nauwkeurig gedateerd kunnen worden. Op grond van de analyse van de katernen - voor geschreven boeken even essentieel als voor gedrukte werken - wordt duidelijk dat het boek niet homogeen is, maar uit vier codicologische eenheden bestaat. In dit opzicht is het Kapittel- | |
[pagina 9]
| |
boek zeer typerend voor het middeleeuwse boek. Het gebruikte schrift is nog niet pregotisch maar behoort tot de kenmerkende laatkarolingische stijl van het Duitse Rijk. Tot in de late twaalfde eeuw werden in deze streken uitsluitend boeken in het Latijn geschreven. De overgeleverde fragmenten van de Wrake van Ragisel moeten behoord hebben tot een verzamelcodex met profane literatuur in het Diets die omstreeks 1275 vervaardigd moet zijn. Hans Kienhorst laat aan de hand van deze fragmenten zien dat al in de dertiende eeuw voorlopers van een ‘moderne’, ruimtebesparende lay-out in twee, ook wel drie kolommen te herkennen zijn. In de volgende eeuw wordt deze lay-out kenmerkend voor Middelnederlandse literaire handschriften. Het is niet onwaarschijnlijk dat de codex waarvan het handschrift met de Wrake een onderdeel vormde, is gekopieerd in een professioneel schrijfatelier buiten de kloostermuren. Vanaf ongeveer 1320 zijn er bewijzen voor het bestaan van dergelijke lekenateliers die zich toelegden op de productie van literaire handschriften in de volkstaal. Het fragmentarisch bewaard gebleven handschrift van de Wrake is mogelijk een vroege exponent van de professionalisering van de boekproductie. In de veertiende eeuw doet zich een bijna explosieve groei van de productie van Middelnederlandse handschriften voor, maar vrijwel alleen in de Zuidelijke Nederlanden. In Holland en Zeeland bestond wel belangstelling voor Middelnederlandse teksten maar voor de eerste helft van de veertiende eeuw ontbreken de sporen van de productie op enige schaal van volkstalige boeken in deze gebieden. Uit de Vlaamse ateliers kwamen ‘verzorgde boeken zonder opsmuk’ die vooral bestemd lijken voor patriciërs. Naast de ‘formele’, door beroepskopiisten vervaardigde boeken, waren er ook ‘informele’ boeken, handschriften die men zelf samenstelde en vervaardigde voor particulier gebruik. Het boek dat Jos Biemans voor deze eeuw koos - het handschrift van de chirurgijn Jan van Aalter - is een voorbeeld van zo'n ‘informeel’ boek. Het behoort tot de oudste gedateerde Middelnederlandse handschriften die vrijwel geheel in cursief schrift zijn geschreven en kwam tot stand rond het midden van de veertiende eeuw. Het is een voorbeeld van een ‘artes-handschrift’, dat door beoefenaars van sommige beroepen werd aangelegd ter ondersteuning van hun werkzaamheden. Bepaalde aspecten in het chirurgijnsboek van Jan van Aalter maakten het mogelijk dit boek onder meer als naslagwerk te gebruiken. Behalve dat de productie van handschriften bleef toenemen, leren de overgeleverde manuscripten dat de vervaardigers zich steeds meer inspanden om de productie economischer en effectiever te organiseren. Dat is af te leiden uit de ontwikkeling van schriftsoorten die minder ruimte in beslag namen en/of sneller te schrijven waren. Duidelijk wordt ook dat men probeerde het perkament op een efficiëntere manier te gebruiken. Desondanks kon aan de vraag naar boeken op den duur niet meer op een bevredigende wijze tegemoetgekomen worden en individuen en instellingen begonnen steeds meer handschriften voor eigen gebruik samen te stellen met kopieën van boekteksten, uittreksels, commentaren, wetenswaardigheden, data, recepten, kortom alles wat men meende nodig te hebben of interessant vond. J.W.E. Klein duidt deze boeken voor eigen gebruik aan als ‘doe-het-zelfboeken’. De productie van dit soort boeken kon een hoge vlucht nemen dankzij de introductie in Europa van een | |
[pagina 10]
| |
nieuw schrijfmateriaal: het papier. De vervaardiging van deze handschriften voor particulier gebruik voltrok zich los van de commerciële productie van op bestelling vervaardigde handschriften. In de tweede helft van de vijftiende eeuw bereikte de handschriftenproductie ongekende hoogten: de uitvinding van een nieuwe, snellere methode om boeken te vermenigvuldigen was onontkoombaar. Tot deze slotsom komt Klein in zijn bijdrage Boekgeschiedenis en de uitvinding van de boekdrukkunst, een ‘gulden legende’. In de zestiende eeuw was het gedrukte boek inmiddels een geaccepteerde verschijning met een stevige marktpositie. August den Hollander selecteerde voor deze eeuw de bijbeluitgave van de bekende Antwerpse drukker en uitgever Jacob van Liesvelt, die op 6 september 1526 verscheen onder de titel Dat oude ende dat nieuwe testament. Het bijzondere van dit boek was dat nog niet eerder een complete Nederlandstalige bijbel was gedrukt. Voor de aspirant-koper moet het zeer aantrekkelijk zijn geweest om beide bijbelonderdelen in één uitgave te kunnen aanschaffen. Maar er is ook een inhoudelijke reden om deze bijbeleditie te kwalificeren als het boek van de eeuw. Deze Nederlandse vertaling was namelijk gebaseerd op die van Luther die rechtstreeks terugging op de Hebreeuwse en Griekse versies van het oude en nieuwe testament en niet op de Latijnse Vulgata. Vanaf de vroege zestiende eeuw was in brede kring de overtuiging gegroeid dat bijbelvertalingen gebaseerd dienden te zijn op de Hebreeuwse en Griekse versies, de talen waarin God tot de mensheid gesproken had. Meer dan een eeuw lang werd de Liesveltbijbel gebruikt en herdrukt en hij is gezichtsbepalend geweest voor de bijbelvertalingen in het Nederlands in de zestiende eeuw. De auteur van het artikel over de zeventiende eeuw, Paul Dijstelberge, had inmiddels de keuze uit meer dan honderdduizend titels. Het boek van de eeuw werd uiteindelijk het bekende werk van René Descartes: Discours de la méthode. Zijn keuze berust in de eerste plaats op de inhoud, omdat dit werk wordt aangemerkt als het belangrijkste en meest invloedrijke boek dat in de zeventiende eeuw in Nederland gedrukt is. Een ander argument om het werk van Descartes centraal te stellen was zijn bijzondere relatie met zijn uitgever waar het zijn honorering en de bescherming van zijn werk betrof. Het boek van Descartes zoals dat in 1637 door zijn Leidse uitgever, Joannes Maire, anoniem op de markt werd gebracht, bezat vrijwel alle kenmerken van het zeventiende-eeuwse in Nederland gedrukte boek. De verhandelingen waarin Descartes laat zien wat de wetenschappelijke resultaten van zijn denkwijze zijn, waren - zoals toen gebruikelijk was - geïllustreerd met houtsneden. In zijn bijdrage Donc je suis toont Dijstelberge aan dat Descartes met één van die afbeeldingen zijn tijd ver vooruit was. Een encyclopedie was de keus van Arianne Baggerman voor de achttiende eeuw. In 1786 achtte de Amsterdamse boekverkoper Willem Holtrop de tijd rijp om een echte Nederlandse encyclopedie op de markt te brengen. In de eeuw van de Verlichting werd kennis beschouwd als middel voor de burgerij om zichzelf te verbeteren en een goede maatschappelijke positie te verwerven. Encyclopedieën golden als instrumenten bij uitstek voor zelfontwikkeling. De markt voor Nederlandstalige encyclopedieën was al vroeger in de achttiende eeuw door uitgevers ‘ontdekt’, maar de uit- | |
[pagina 11]
| |
gaven die verschenen, bestonden voor het overgrote deel uit vertalingen van gedeelten uit gezaghebbende buitenlandse encyclopedieën. Holtrop wilde een veertigdelige encyclopedie bij intekening uitgeven met uitsluitend bijdragen van Nederlandse auteurs. Bij schrijvers noch bij intekenaars bleek veel animo te bestaan voor dit ambitieuze project. Het boek dat andere boeken overbodig jou maken is nooit verschenen; het Nederlandse taalgebied was te klein voor een dergelijke onderneming. Een ‘huisboek’ en een ‘prachtwerk’ waren de omschrijvingen waarmee W.J. Hofdijks Ons Voorgeslacht dertig jaar na verschijnen werd gekarakteriseerd. Lisa Kuitert selecteerde dit in groot formaat uitgevoerde en rijk geïllustreerde zesdelige werk uit de negentiende-eeuwse boekproductie. Dit populaire geschiedwerk was tussen 1858 en 1864 door de bekende Haarlemse uitgever A.C. Kruseman in afleveringen op de markt gebracht. Het is een voorbeeld van een type ‘luxe’ uitgaven dat in de tweede helft van de negentiende eeuw een uitgeverstrend lijkt te zijn geweest. Prachtedities waren de tegenhangers van de ‘volksuitgaven’ en daarmee het uitgeversantwoord op de democratisering van het boek. Hoewel er dankzij de technische vernieuwingen een royaal aanbod van goedkope boeken was, wilde kennelijk niet iedereen een laaggeprijsd boek. De ‘prachtwerken’ lijken te zijn bedoeld voor de ‘nouveau riche’. De lotgevallen van de prachteditie die Kuitert bespreekt, zijn tekenend: via een fondsveiling belandt zij bij een nieuwe uitgever die de restanten verkoopt en vervolgens een goedkope volksuitgave in afleveringen publiceert die hij door colporteurs aan de man laat brengen. Na een laatste rondgang langs de second-hand handelaren (de toenmalige benaming voor moderne antiquaren), verdwijnt deze uitgave ten slotte in 1895 van de markt. Een van de kenmerkende ontwikkelingen in de twintigste eeuw is de grootschalige promotie van het literaire boek. Voor Nel van Dijk was Ik Jan Cremer het boek van deze eeuw. Bij het verschijnen in 1964 promootte de auteur zelf zijn werk als een Een onverbiddelijke bestseller. Cremer maakte voor zijn boek op voordien - en trouwens ook nadien - ongekende schaal en wijze gebruik van de media. Van Dijk laat zien dat de promotie van het literaire werk een collectief project is van instellingen die soms met elkaar samenwerken en elkaar soms beconcurreren. Boekhandels, literaire tijdschriften, uitgeverijen en critici, maar ook het literatuuronderwijs en de overheid zorgen er met elkaar voor dat een boek en zijn auteur bekendheid krijgen. Daarnaast kunnen auteurs zelf een belangrijk aandeel hebben in het proces van beeldvorming rond hun werk, getuige het voorbeeld van Jan Cremer. Binnen dit proces wordt de literaire kritiek doorgaans een sleutelpositie toegekend; krijgt een boek geen aandacht van de kritiek dan is de kans immers groot dat het nooit zijn weg naar de lezers zal vinden. Wat zal er van het gedrukte boek worden in de eenentwintigste eeuw? Leen Breure legt in zijn artikel De eenentwintigste eeuw: het boek als metafoor de nadruk op díe kwaliteiten van het digitale document die het tot een mogelijke concurrent van het gedrukte boek maken. Daarbij is de Encarta, een digitale encyclopedie, tot voorbeeld gekozen. Doordat in een digitale tekst afbeeldingen, animaties, videoclips en geluid kunnen worden geïntegreerd en koppelingen naar andere teksten gemaakt | |
[pagina 12]
| |
kunnen worden, heeft deze geheel andere kwaliteiten en gebruiksmogelijkheden dan een in boekvorm gepubliceerde tekst. In de volgende eeuw zal waarschijnlijk ook bij het digitale medium nog steeds van het ‘boek’ worden gesproken, maar de benaming is dan veeleer een metafoor voor een complexe digitale architectuur. De mogelijkheden die de computertechnologie biedt, worden niet alleen benut voor het publiceren en vormgeven van boeken, maar vinden ook toepassingen in het boekhistorisch onderzoek. Berry Dongelmans bespreekt in zijn reviewartikel Koerswijzigingen in de bibliografische en boekhistorische wetenschap drie recentelijk verschenen proefschriften en gaat in op de vernieuwende elementen in deze onderzoeken en in de presentatie van de resultaten.Ga naar voetnoot4 Voor de onderzoeker van het gedrukte boek staat Bibliopolis, een interactief informatiesysteem, inmiddels in de steigers. Bibliopolis zal een onderzoeksinstrument worden voor de geschiedenis van het gedrukte boek in Nederland.Ga naar voetnoot5 De boekhistoricus kan bij dit systeem terecht voor een overzicht van de laatste stand van de boekgeschiedenis en hij heeft tevens toegang tot uitgebreid documentatiemateriaal in de vorm van literatuurverwijzingen, beeldmateriaal, externe bibliografische systemen en full-text bestanden van belangrijke artikelen. Voor dit jaarboek koos de redactie bewust voor een samengaan van het handgeschreven en het gedrukte boek. De geschiedenis van het boek vertoont in vele opzichten een indrukwekkende continuïteit. De overeenkomsten tussen het vervaardigen van het handgeschreven en het gedrukte boek zijn niet beperkt tot de vijftiende en de zestiende eeuw toen zij naast elkaar voorkwamen.Ga naar voetnoot6 Om een willekeurig voorbeeld te noemen: de beslissing van een twintigste-eeuwse vormgever om zijn tekst in twee kolommen op te maken, berust op dezelfde overwegingen die een dertiende-eeuwse kopiist daartoe deed besluiten. De mechanisering van de productie leidde echter na verloop van tijd ook tot ingrijpende veranderingen in uiterlijk en vormgeving van het boek. Inzicht in de overgang van het geschreven naar het gedrukte boek kan ook voor de toekomst van belang zijn wanneer onderzoekers de betekenis van de overschakeling van gedrukt boek naar elektronische informatie-overdracht proberen te begrijpen. Tegen deze achtergrond ware het te wensen dat het woordje ‘gedrukte’ op den duur uit de titel van Bibliopolis verdwijnt en dat het kan uitgroeien tot een onderzoeksinstrument voor de geschiedenis van het boek in Nederland. |
|