Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 5
(1998)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
Voorkant van het oktobernummer 1930 van Miss modern. In: P. Tinkler, Constructing girlhood. Popular magazines for girls growing up in England, 1920-1950. London 1995, 56.
| |
De lessen van miss Modern, Peg, Polly en anderenIn Constructing girlhood heeft Penny Tinkler, die als socioloog aan de Universiteit van Manchester werkzaam is, onderzocht hoe de periode van de meisjesjaren (‘girlhood’) als sociale en culturele constructie vorm kreeg in een reeks tijdschriften die tussen 1920 en 1950 in Engeland verschenen. Het publiek van Miss modern, Every girl's paper en hun vele uiterst populaire consorten in het interbellum, was zo tussen de twaalf en twintig jaar oud. De overgang van school naar werk, het begin van de ‘heteroseksuele carrière’Ga naar voetnoot6 en de voorbereiding op de rol van getrouwde vrouw en moeder zijn de thema's die ieder tijdschrift aan de orde stelde vanuit de overtuiging dat dat de belangrijkste momenten in het leven van ieder jong meisje waren of in ieder geval behoorden te zijn. De beeldvorming rond deze aspecten, de lessen in vrouwzijn die de bladen gaven of zij nu schoolmeisjes, winkel-, kantoor- of fabrieksmeisjes, of dochters en moeders bedienden, heeft Tinkler in haar studie onderzocht. Daarbij heeft zij haar informatie vooral gevonden via literatuurstudie en correspondentie met gewezen redactrices en | |
[pagina 162]
| |
redacteurs, met de consequentie dat de respons van het publiek maar zeer terloops aan de orde komt. De veranderende machtsverhoudingen is een onderwerp waarvan Tinkler zo veel mogelijk facetten behandelt. In de decennia na de Eerste Wereldoorlog stonden de belangen van het patriarchaat en het kapitaal op gespannen voet met de geleidelijk wijzigende opvattingen over maatschappij en ethiek, over de verhouding tussen de seksen en de verdeling van arbeid. Hoe gingen de redacties om met de belangen van de maatschappij waarin hun bladen functioneerden aan de ene kant en de belangstelling van hun lezeressen aan de andere? Hoe werden bijvoorbeeld kwesties als relatievorming en werk in de bladen gepresenteerd, eventueel in de wens de lezeressen via voorbeelden te manipuleren? Jongens werden voor schoolgaande meisjes weliswaar een interessant onderwerp geacht, maar naar de mening van de redacties waren meisjes op school nog niet toe aan gedachten of contacten waarin seks weleens een rol zou kunnen spelen en dus waren in de Schoolgirl papers jongens alleen als broers aanwezig. Een schoolmeisje in een tijdschrift omringde zich met vriendinnen, niet met vrienden. Werkte zij eenmaal dan diende de belangstelling voor het andere geslacht juist gestimuleerd te worden, want dan was immers de fase aangebroken waarin ‘geoefend’ mocht worden als voorbereiding op het huwelijk. In de populaire tijdschriften voor deze categorie gingen de meisjes op zaterdagavond uit met hun vriend. Vriendschappen tussen vrouwen werden niet meer getekend, want zelfs de associatie met lesbische contacten moest worden vermeden: Pressures to have a boyfriend started early. (...) Girls from all social groups were bombarded with messages about the desirability of marriage and motherhood. Although middleclass girls could pursue a career if they did not marry, their ‘lot’ was not generally portrayed as a happy one. Indeed what is particularly striking about the interwar years is the naturalisation of heterosexuality and attacks on women, whether celibate or lesbians who did not marry.Ga naar voetnoot7 Veel aandacht werd ook besteed aan de regels waaraan ieder meisje zich hoorde te houden. Uit de lessen in ‘courting practice’ en ‘courting etiquette’ blijkt dat de Victoriaanse conventie die van een meisje passiviteit en niets dan dat eiste inmiddels niet meer gold. Maar al te ondernemend mocht ze ook weer niet worden. Zo werd de jonge lezeressen van Peg's paper in 1920 het volgende voorgehouden: No man is too shy to speak when he loves a girl - sooner or later. If you were to speak first, you'd give him a terrible shock. He will never think quite the same of you again - and you'll damage his own self confidence for ever. He will never forget that you thought him such a coward that you could not trust him to do what has always been a man's job.Ga naar voetnoot8 | |
[pagina 163]
| |
Deze gewijzigde instelling moet gezien worden tegen de achtergrond van de demografische verschuivingen die de grote verliezen in de Eerste Wereldoorlog hadden veroorzaakt. Meisjes liepen daardoor in de jaren twintig het risico ‘over te schieten’, terwijl jongens het maar voor het uitzoeken hadden. Volgens het algemeen heersende beeld konden de heren dus gemakkelijk hun gang gaan alvorens een definitieve keuze te maken. Pam's paper gaf haar lezeressen in 1924 deze les ter overweging, als reactie op de veranderende normen en vormen: Gone are the days when girls had to be virtually engaged before they could enjoy a man's companionship. That is all to the good, but the pity is that sometimes girls begin to hope that the nice boy in question is a lover before the idea has entered his own head, or heart. It doesn't do to assume that because he thinks you pretty or has kissed you once or twice that he is making up his mind to devote his life to you. Therefore be kind and friendly, but take his compliments lightly, make no demands on him, leave him free as the wind, and whatever you do don't ask him when he is coming round to call for you again.Ga naar voetnoot9 De lezeressen kregen niet alleen adviezen over hun contacten met het andere geslacht, zij werden tevens aangesproken in hun rol van dochter, zuster en kersverse echtgenote. Terwijl de verhoudingen tussen de geslachten in snel tempo veranderden, werd de taak van de redacties te laveren tussen de heersende patriarchale belangen en de dromen over een eigen leven met eigen beslissingen van het, overwegend vrouwelijk, publiek er niet eenvoudiger op. In de representatie van werk en arbeidsverhoudingen vervulden de bladen eenzelfde sturende rol, waarbij voor meisjes uit de lagere klassen een baan vrijwel alleen als oponthoud in een voorhuwelijkse wachtkamer werd afgebeeld, zodat de economische en sociale noodzaak om te werken, die zowel voor de maatschappij als voor de vrouw zelf gold, werd getrivialiseerd of genegeerd. Tinkler trof echter niet in alle tijdschriften hetzelfde beeld aan. Dat middelbare scholieres, die natuurlijk uit de hogere sociale klassen afkomstig waren, carrière zouden maken, behoorde wel degelijk tot de mogelijkheden en daarmee werd dan ook, voorzichtig, rekening gehouden. In ieder geval werd verdere scholing en ontwikkeling in hun geval aanbevolen en de tijdschriften die een professionele loopbaan voor hun publiek niet bij voorbaat uitsloten, bedachten allerlei variaties op rubrieken als ‘Meet these moderns’ in Miss modern en ‘As we grow older’ in School-days, die via interviews, autobiografieën en beschrijvingen bioscooppianistes, etaleuses, advocaten en leraressen aan het publiek voorstelden. Relatievorming en werk waren belangrijke onderwerpen, maar niet de enige. Mode, uiterlijk en, in verhullende termen, seksualiteit werden ook ter sprake gebracht. Dit gebeurde op alle verschillende manieren die een tijdschrift ten dienste staan; in verhalen, een al dan niet fictionele correspondentierubriek, reportages en gesprekken. Constructing girlhood is verdeeld in zeven hoofdstukken. Een inleiding en een | |
[pagina 164]
| |
uitgebreide schets van de leefomstandigheden van jonge vrouwen in het interbellum in Engeland gaan vooraf aan de hoofdstukken waarin de thema's worden besproken. Het is de vraag hoeveel van de informatie die Tinkler heeft verzameld nieuw is. Al lezend kreeg ik steeds sterker het idee dat de resultaten eigenlijk al besloten lagen in de bewonderenswaardig grote hoeveelheid literatuur die in het boek is verwerkt. De vraag dringt zich dan op in hoeverre dit onderzoek wijzigingen aanbrengt in het beeld dat van de constructie van ‘girlhood’ reeds bestond. Deze onzekerheid heeft deels te maken met de vele herhalingen en overlappingen die Tinklers studie bevat en die de indruk wekken dat zij de presentatie van haar onderzoek anders had moeten structureren. Deels versterkt deze aarzeling de conclusie dat Tinkler het specifieke karakter van haar bronnen niet ten volle heeft uitgebuit en niet die vragen heeft gesteld die in een tijdschriftonderzoek nu eenmaal thuis horen. Systematische gegevens betreffende uitgevers en marktmechanismen, oplage, prijs, het redactieteam en zijn strategie en programmatische standpunten van de 25 tijdschriften die in het boek figureren, krijgt de lezer niet of nauwelijks. De vraag of en op welke punten het beeld van de meisjesjaren dat uit deze bladen opdoemt, verschilt van het beeld dat reeds bekend is uit ander materiaal, wordt niet gesteld. Mijn grootste bezwaar is echter dat de meisjes voor wie de lessen bestemd waren, die inmiddels allemaal kleindochters hebben als zij de adviezen in Miss modern en de andere bladen hebben opgevolgd, niet gevraagd is welke rol deze tijdschriften in hun leven vervulden. Daarvoor was een heel ander type onderzoek nodig geweest zoals Tinkler zelf in haar inleiding zegt. Inderdaad, en waarschijnlijk had een dergelijk onderzoek meer nieuws gebracht. | |
Modernistische manipulatieIn Women editing modernism heeft Jayne E. Marek de rol die vrouwen in het literaire bedrijf hebben gespeeld tussen 1910 en 1940 onder de loep genomen. Haar onderzoek draagt nieuwe stof aan voor het modernismedebat,Ga naar voetnoot10 biedt nieuwe gegevens over de contacten tussen auteurs, geldschieters, redacteurs en uitgevers in de Verenigde Staten en Engeland en is bovendien gegoten in de vorm van vijf spannende cases. Het zijn geschiedenissen van goede bedoelingen en frustratie, van artistieke vrijheid en censuur, | |
[pagina 165]
| |
van hartstocht voor nieuwe en oude literatuur, voor film, beeldende kunst en muziek, en van menselijke relaties met veel ups en downs. Doelstelling van dit onderzoek was het werk van vrouwelijke editors tijdens de opkomst en de bloei van het modernisme naar voren te halen en aldus aandacht te vragen voor een aspect van deze stroming dat tot op heden te zeer onderbelicht is gebleven. In de vele biografieën, autobiografieën, memoires, bloemlezingen, verzamelbundels en kritische studies die over deze periode door mannen en vrouwen over het werk van mannen en vrouwen zijn geschreven en die gezamenlijk ons huidige beeld van het modernisme bepalen, zijn de bijdragen van vrouwen maar al te vaak verdraaid of genegeerd, luidt Mareks stelling. Door te putten uit ongepubliceerde correspondentie en andere archivalia slaagt zij er in dit beeld op een aantal plaatsen te nuanceren. Vijf tijdschriften zijn onderzocht. Poetry, dat in 1912 in Chicago werd opgericht door Harriet Monroe; de Little review, van 1914 tot 1929 vanuit New York geleid door Margaret Anderson en Jane Heap; The egoist, in 1913/1914 in Londen begonnen door de imagisten (Hilda Doolittle, Richard Aldington en anderen); Close up, het eerste filmtijdschrift, van 1927 tot 1933 gefinancierd en geleid door Bryher (Winifred Ellerman) en als laatste The dial, dat al enkele jaren bestond, maar waarvan hier vooral de periode 1925-1929 waarin Marianne Moore redacteur was, aandacht krijgt. Deze tijdschriften zijn alle reeds onderwerp van studie geweest en Marek begint haar ‘portretten’ dan ook telkens met een verwijzing naar eerder onderzoek. Helaas vergeet zij daarbij dat haar lezer al die boeken en artikelen niet ook gelezen heeft, hetgeen meermalen een vergeefse zoektocht naar de basisgegevens rond ieder tijdschrift opleverde. Het laatste hoofdstuk ‘A Distorting Lens. Ezra Pound and literary editors’ is gewijd aan de invloed van Pound op het Anglo-Amerikaanse tijdschriftentoneel van de eerste decennia van deze eeuw. Pound heeft zijn eigen public relations uitstekend behartigd en er zelf alles aan gedaan om een beeld in de literatuurgeschiedenis te verankeren als ware hij ‘the most important editorial force behind little magazines’.Ga naar voetnoot11 Zo is aan allerlei wapenfeiten met betrekking tot de publicatie van modernistische teksten als eerste de naam van Pound verbonden, terwijl hij bij veel gevallen slechts zijdelings betrokken was en dan ook dikwijls nog meer kwaad dan goed deed. Deze verschuiving in het literairhistorisch perpectief is mede ontstaan doordat Pound data te zijnen bate manipuleerde en doordat degenen die met hem werkten zijn brieven trouw bewaarden, terwijl hij de brieven van zijn correspondenten, met name de vrouwelijke, weggooide. Pound zag vrouwen als bruikbare instrumenten waar het publicatiemogelijkheden en financiering betrof, in hun kritisch inzicht en editoriale kundigheden had hij geen fiducie. Gedreven door zijn sterke ‘will to power’Ga naar voetnoot12 probeerde hij het redactiebeleid van de tijdschriften waarvoor hij als adviseur of buitenlands redacteur optrad in zijn greep te krijgen door opdrachten uit te delen en, als hij niet snel genoeg zijn zin kreeg, mensen tegen elkaar op te zetten en uit te spelen. In combinatie met zijn eigen brieven onthullen | |
[pagina 166]
| |
de correspondenties van andere betrokkenen (Aldington en Monroe bijvoorbeeld) de machinaties met behulp waarvan hij zijn macht trachtte te vergroten. Lang niet iedereen liet zich intimideren en beïnvloeden door Pounds gebrek aan belangstelling voor andere schrijvers dan het rijtje Yeats, Joyce, Lewis en Eliot. Zijn totale minachting voor andermans kritiek op het werk van zijn favorieten belette anderen niet aan hun eigen opvattingen vast te houden. In haar ‘ontmaskering’ van Pound, die niet tot het laatste hoofdstuk beperkt blijft, schiet Marek soms wat ver door, zodat haar betoog hier en daar dreigt te ontaarden in de al zo veel gehoorde klaagzang van en over vrouwen. Maar haar voorbeelden laten haar gelijk duidelijk zien: de modernistische omwenteling is voor een groot deel via de tijdschriften op gang gebracht en de rol die vrouwen daarin hebben gespeeld is nog lang niet voldoende in de literatuurgeschiedenis verwerkt. Een nadere blik op Marianne Moore's werk voor The dial verduidelijkt de kwesties die hierboven zijn aangestipt. Het hoofdstuk ‘The Ironic “Editorial We”. Marianne Moore at the Dial’ begint als volgt: Marianne Moore's work as editor at the Dial during 1925-29 has garnered only modest attention in studies of her life and art and in critical examinations of the magazine itself, partially because of Moore's own claims that she did nothing to violate the editorial dictates set out for the magazine before she joined its staff. Dial historians Nicholas Joost (...) and William Wasserstrom (...), for example, have explored the roles of Scofield Thayer and James Sibley Watson, whose collaboration provided the intellectual, aesthetic, and financial bases that helped the magazine become one of the most influential periodicals of its day, but their histories fail to enumerate any real differences between the men's accomplishments and those of Moore.Ga naar voetnoot13 Later onderzoek heeft weliswaar de rol die Moore in de redactie vervulde duidelijker naar voren gehaald, maar toch is het beeld blijven bestaan van één harmonieuze beleidslijn en dat beeld is onjuist. De commentaren en herinneringen - anekdotes, geen analyses - waarin Moore zich over haar redacteurschap heeft uitgelaten zijn hieraan mede debet, want daarin heeft zij iedere verwijzing naar verhitte discussies of zelfs maar meningsverschillen vermeden. Moore hield de conventie in stand dat zowel de redactiecommentaren in het tijdschrift als de correspondentie met het ‘editorial we’ werd ondertekend, ook al was zij de enige auteur. Tevens hield zij vast aan het beeld dat Thayer, die psychische problemen had, zijn redacteursfunctie als voorheen uitoefende, terwijl zij al het werk deed. Het voldoet niet deze strategie van Moore te verklaren als onzekerheid over haar eigen oordeel, zo bepaalt Marek, want de critici die dat doen noemen daarnaast juist haar duidelijke poëticale en redactionele opvattingen en haar idiosyncratische visie op het Amerikaanse modernisme. Deze visie is af te lezen aan de teksten die zij voor het tijdschrift koos en de teksten die zij afwees en in haar essays en commentaren voor het | |
[pagina 167]
| |
blad waarin zij het multiperspectivisme en de fragmentatie van de wereld, zoals uitgedrukt in modernistische poëzie, positief beoordeelde.Ga naar voetnoot14 De ongepubliceerde brieven van Moore, Watson en Thayer laten zien dat onzekerheid of bescheidenheid beslist niet de juiste verklaringsgrond is voor het beeld dat Moore zelf vestigde. Haar camouflagetechniek was een zeer bewuste strategie om te bereiken wat ze wilde: The history of Moore's association with the magazine involves more than the important modern works that appeared in print; it involves the indirect manipulation of power that often marks women's literary production. Her ironic fiction of collaboration has acted as a foil to disguise her decisionmaking, as if it were subservient to men's interests, when in effect she was promoting critical literary thought at the Dial almost singlehandedly.Ga naar voetnoot15 The dial nam ook werk van beeldende kunstenaars op. Von Jawlensky's Head of a woman stond in het februarinummer van 1926. In: N. Joost, Scofield Thayer and The dial. Carbondale 1964, t.o. 248.
Puttend uit de ongepubliceerde correspondentie beschrijft Marek hoe Moore bij The dial betrokken raakte en hoe zij in de loop van een jaar of vijf steeds meer Dial-zaken behartigde - van recenseren tot het beoordelen van manuscripten, van de correspondentie tot het financiële beleid - tot zij op verzoek van Thayer en Watson in januari 1925 werkelijk tot de redactie toetrad. Het was een parttime positie maar Moore stak er veel meer tijd in. Met profijt, hetgeen Watson klaarblijkelijk inzag toen hij haar, een paar maanden nadat zij haar werk officieel was begonnen, schreef: ‘never has [the Dial] been as “creatively” edited’.Ga naar voetnoot16 Met haar mederedacteur Watson had Moore geen problemen. Hij verrichtte zijn taken letterlijk en figuurlijk op afstand want hij woonde buiten New York en fungeerde daardoor meer als steun en adviseur dan als redactielid. Het overleg over de Dial-strategie verliep met hem in hoofdzaak schriftelijk. Met Thayer had Moore veel meer te stellen. Door afwezigheid was hij evenmin als Watson direct bij de dagelijkse gang van zaken betrokken, maar met hem moest veel meer rekening worden gehouden. Hij dreigde met ‘aftreden’ als hij zich gekwetst voelde, hij had in het verleden met verschillende auteurs die Moore graag in het tijdschrift zag publiceren moeilijkheden gemaakt en hij verdroeg suggesties voor veranderingen in de teksten die hij zelf aan The dial wilde bijdragen niet of ternauwernood. Moore wilde hem vanwege de kwaliteit van zijn gedichten en essays, waarvoor zij een grote bewondering had, graag voor het tijdschrift behouden en zij wendde daartoe, met succes, al haar psychologisch inzicht aan. | |
[pagina 168]
| |
Zelf was Moore dag in, dag uit zowel op micro- als op macroniveau met het tijdschrift bezig. Zij redigeerde de teksten die werden opgenomen zeer zorgvuldig, schrapte, veranderde en selecteerde passages naar eigen inzicht en correspondeerde over haar ingrepen met de auteurs, waarbij ze omzichtig rekening hield met ieders status en eigenaardigheden. Totdat zij bij The dial kwam hadden auteurs eenvoudigweg ‘ja’ of ‘nee’ te horen gekregen, Thayer en Moore bemoeiden zich niet op een dergelijke wijze met andermans tekst. Moore stuurde met haar handelen de inhoud van het blad in hoge mate. Zij vergrootte het aandeel poëzie en proza, vulde, als anderen het lieten afweten, zelf anoniem de recensierubriek en zorgde er zo voor dat alle teksten die zij belangrijk vond in ieder geval in het blad werden besproken. Door haar keuzes steunde en propageerde zij de esthetische vernieuwing die zij waardeerde. Het is louter aan haar tact te danken dat Ezra Pound en Gertrude Stein, niet de gemakkelijkste modernisten in sociaal opzicht, voor The dial werden gewonnen. Subtiele manipulatie en gecamoufleerd machtsgebruik, in combinatie met heldere poëticale inzichten, dat beeld roept Marek op van Moore's jaren bij The dial. Het is een beeld dat hoort bij creatief redactiebeleid en is op zich dus weinig opzienbarend. De verrassing zit hem in in het feit dat Moore's redactiewerk, dat in de kritiek tot nu toe totaal is veronachtzaamd of is afgedaan als ergerlijke bemoeizucht, hier de ruimte en het gewicht krijgt die het toekomt. Daardoor is een klein stukje literatuurgeschiedenis herschreven. En wat Marek laat zien met betrekking tot Moore en The dial geldt evenzeer voor de uitgeefsters/redactrices van de andere tijdschriften die in deze studie behandeld zijn: Monroe en Poetry, Anderson, Heap en de Little review, H.D. en The egoist, Bryher en Close up. | |
RaakpuntenWie de boeken van Tinkler en Marek na elkaar leest, merkt op dat deze tijdschriftonderzoeken ondanks hun zo volledig verschillende uitgangspunten en doelstellingen een paar raakpunten hebben. De meisjestijdschriften die in Constructing girlhood worden besproken hielden hun lezeressen modellen voor ter identificatie, als waarschuwing of als positief dan wel negatief voorbeeld. Tijdschriften voor meisjes en jonge vrouwen staan niet direct bekend als genre waarin revolutionaire ideeën worden verkondigd en het verbaast dus niet dat de modellen grotendeels rolbevestigend waren. Een redactielid dat in zijn of haar rubriek een te progressief geluid wilde laten horen, werd in bedwang gehouden door de censurerende hoofdredactie of uitgever van het blad, die in de eerste plaats de sociale status quo wilde handhaven. De vrouwen in de tijdschriften uit Tinklers boek hadden, of zij nu werkelijk bestonden of fictief waren, dus de functie van ideaalbeeld voor de lezeressen. De vrouwen in Mareks boek zijn geen modellen, maar schreven zelf nieuwe literatuur en zorgden ervoor dat andermans teksten een plaats kregen in de onconventionele bladen die zij redigeerden. Niet die nieuwe literatuur vormt het belangrijkste onderwerp in Women editing modernism, maar de rol die Monroe, Moore en anderen in de ontwikkeling van het modernisme speelden. Redacties, doelen, auteurs en lezers van de tijdschriften in deze twee boeken waren niet dezelfde. Doordat echter het uitgangspunt | |
[pagina 169]
| |
van zowel Tinkler als Marek in ieder geval voor een deel dat van genderstudies is, worden toch regelmatig dezelfde kwesties aangeroerd. Seksualiteit, geld en werk, punten die in de maatschappelijke discussie een rol speelden, kregen een plaats in de meisjestijdschriften, maar dan wel een die de regels van wat fatsoenlijk geacht werd, respecteerde. Een verhouding tussen twee vrouwen hoorde daar niet bij, evenmin als een te grote zelfstandigheid of financiële onafhankelijkheid. De vrouwen die Poetry, Little review en de andere modernistische tijdschriften maakten, waren pioniers doordat zij een aantal maatschappelijk regels nu juist niet respecteerden. Zij investeerden hun geld - als zij dat hadden -, verbraken hun huwelijk - als zij getrouwd waren -, en leefden en werkten zo open mogelijk met elkaar. Zij waren dus die ‘nieuwe vrouwen’ waarover in de populaire tijdschriften zo meesmuilend werd gedaan en waartegen regelmatig werd gewaarschuwd. De editors van de populaire bladen en die van de literaire, grotendeels vrouwen, althans in de studies die hier aan de orde zijn, moesten opereren in een mannenwereld met alle daar geldende gewoontes en opvattingen. Allerlei strategieën die werden aangewend om de macht van de mannen te omzeilen, te doorbreken, te negeren of te ondermijnen worden door Tinkler en Marek genoemd en gewogen. Wie hun boeken toch in de eerste plaats als tijdschriftonderzoek wil lezen, moet soms wel erg lang in het genderbos dwalen. Cultuurhistorisch onderzoek verricht door vrouwen over ondernemingen van en voor vrouwen kan kennelijk op 't moment moeilijk zonder deze optiek, maar de maatschappelijke correctheid is een raakpunt tussen deze twee studies dat op den duur wel enigszins verveelt. | |
Voorbeelden uit de negentiende eeuwDe Engelse ‘agony aunt’ Annie Swan, die aan het eind van de vorige eeuw in haar rubriek ‘Over the teacups’ in het tijdschrift Woman at home problemen van lezeressen trachtte op te lossen, de Amerikaanse schrijfster Sarah J. Hale, die tussen 1828 en 1877 na elkaar Ladies' magazine en Godey's lady's book uitgaf en Anna Barbara Meerten-Schilperoort, redactrice van het eerste succesvolle Nederlandse vrouwentijdschrift Penélopé. Maandwerk aan het vrouwelijk geslacht toegewijd dat van 1821 tot 1835 verscheen, hebben nooit van gedachten gewisseld. Wie A magazine of her own? van Margaret Beetham, Our sister editors van Patricia Okker en Geschapen om te scheppen van Toos Streng leest, komt te weten hoeveel zij elkaar te vertellen hadden gehad als dit wel was gebeurd en waarover het gesprek was gegaan. Hun eigen posities als schrijvende vrouwen, hun ideeën over de sociale omstandigheden van hun lezeressen, de mogelijkheden die te beïnvloeden en hun opvattingen over werk, geloof en gezin waren zeker ter sprake gebracht. In A magazine of her own? vertelt Beetham de geschiedenis van het vrouwentijdschrift in Engeland tussen 1800 en 1914. Door een geslaagde combinatie van bronnenonderzoek, literatuurstudie, tekstanalyse en reflectie op hedendaagse theorie uit verschillende disciplines wordt hier een chronologisch overzicht gegeven dat nieuwe inzichten brengt over het negentiende-eeuwse vrouwentijdschrift en de bestudering | |
[pagina 170]
| |
ervan. Beetham onderscheidt vier perioden: 1800-1850, 1850-1880, 1880-1890, en de jaren tot de Eerste Wereldoorlog. Uit die perioden stelt zij een reeks onderwerpen aan de orde zodat een panorama ontstaat van uitgevers, redacties, rubrieken, lezersreacties, nieuws, fictie en modes op het gebied van schoonheid en verzorging dat de hele negentiende-eeuwse tijdschriftenjournalistiek voor vrouwen omvat. Met een beroep op Roland Barthes' definieert Beetham het tijdschrift als tekst en beschouwt het als ‘a methodological field and site of interdisciplinary study’.Ga naar voetnoot17 In haar optiek reflecteren de onderzochte tijdschriften niet direct de cultuur van de negentiende eeuw, evenmin zijn zij objecten die de heersende klasse benutte om haar ideologie op te leggen, maar zijn zij media (of ‘teksten’) die bemiddelen tussen de cultuur waarin zij functioneren en de cultuur die zij willen voortbrengen. Met het beeld van het tijdschrift als cultuurdrager én cultuurproducent dat op ieder terrein van zijn functioneren (inhoudelijk, typografisch, economisch, linguïstisch) de dialectiek van traditie en vernieuwing bewerkstelligt, zou het tijdschriftonderzoek wel eens zeer gebaat kunnen zijn. In ieder geval stelt het Beetham in staat haar onderwerpen, die voor een deel dezelfde zijn als die van Tinkler en Marek, op een onafhankelijke wijze te beschrijven. Sarah J. Hale (1788-1879), wier activiteiten als schrijfster, voorvechtster van vrouwenemancipatie en ‘woman editor’ door Patricia Okker zijn onderzocht in Our sister editors onderschreef gedeeltelijk de Verlichtingsfilosofie over de intellectuele gelijkheid van man en vrouw, waarin de slogan ‘the mind has no sex’ thuishoort. Daarnaast stond zij onder invloed van de Victoriaanse theorieën over de seksuele en morele ongelijkheid van de seksen. Geïnspireerd door deze twee stromingen ontwikkelde Hale een eigen versie van de ‘ideology of separate spheres’, die haar hele carrière als basis diende voor de ideeën die zij uitdroeg in recensies, poëzie, essays en fictie. Hale had grote bezwaren tegen de strikte scheiding van openbaar en privé en de daaruit voortvloeiende ondergeschiktheid van de vrouw, die in de traditionele associatie van de man met de wereld van politiek, bestuur en handel en de vrouw met de zorg voor huis en gezin lag opgesloten. Zij bepleitte het idee van een aparte vrouwelijke cultuur waarin voor vrouwentijdschriften een belangrijke rol was weggelegd. Hale's invloed op de negentiende-eeuwse literaire cultuur is buitengewoon groot geweest. Zij ontwikkelde theorieën over schrijver, lezer en tekst en nam in haar tijdschriften werk van Hawthorne, Poe, Beecher Stowe en de dichteres Lydia Sigourney op. Daardoor is het des te schrijnender te lezen hoe de reputatie van deze vrouw, die tijdens haar leven zelf ook een gevierd schrijfster was, in verval raakte, waarna zijzelf en haar werk zodanig in vergetelheid raakten, dat Hale in de twintigste eeuw volkomen was weggeschreven uit de literatuurgeschiedenis. Okker haalt haar terug en daarmee ook haar behartigenswaardige pleidooien voor aandacht voor de, door gender bepaalde, identiteit van vrouwen als bron van macht en autoriteit in de tijdschrift- en boekindustrie. Een waardevolle bron voor verder onderzoek vormt de appendix van ruim 50 bladzijden | |
[pagina 171]
| |
waarin meer dan 600 negentiende-eeuwse ‘women editors’ zijn geïdentificeerd, die door Okker aan haar boek is toegevoegd. Schrijver of schrijfster, editor of editress, redacteur of redactrice? Het probleem van de naamgeving - dat mij al schrijvend over zoveel schrijvende vrouwen ook parten speelde - is een van de kwesties die Toos Streng in Geschapen om te scheppen? aan de orde stelt. De vraag of de ongelijkheid van schrijvende man en schrijvende vrouw beklemtoond moet worden of dat van ongelijkheid juist helemaal geen sprake is, heeft in de negentiende eeuw voortdurend een rol in de discussie gespeeld en is ook nu nog een punt waarover wordt gedebatteerd. Het gaat natuurlijk niet alleen om de naamgeving, maar bestrijkt het hele probleemveld van het ontstaan en de erkenning van het beroep ‘schrijvende vrouw’. In Strengs boek gaat het om het beeld dat de critici in de eerste helft van de negentiende eeuw van die schrijvende vrouw hebben gevestigd en voor de constructie van dit beeld heeft Streng rijkelijk geput uit negentiende-eeuwse Nederlandse algemeen-culturele tijdschriften. In haar onderzoek ligt het accent dus niet op de tijdschriften zelf, maar op de stof die zij leveren om het verhaal van de schrijvende vrouwen te vertellen. Het recht op scholing, de discussie over de eigen aard en taak van de vrouw, het genre ‘vrouwenroman’ en de wens de negentiende-eeuwse orde te handhaven zijn kwesties die Streng uit het materiaal heeft opgediept en waarover zij genuanceerd schrijft. Het zijn punten die ook door Beetham en Okker naar voren zijn gebracht en waarmee de internationale parallellen in de discussie zijn aangetoond. | |
BesluitEen van de tijdschriften die in de bibliografie van Hemels en Vegt worden geportretteerd, is Beatrijs. Katholiek weekblad voor de vrouw. Uit de beschrijving van dit tijdschrift, dat met een onderbreking in oorlogstijd van 1939 tot 1967 bestond en vervolgens opging in Libelle, blijkt dat de onderwerpen die in het midden van de twintigste eeuw in een vrouwentijdschrift werden behandeld niet zo veel verschillen van de onderwerpen van een eeuw eerder. Wat verschilt is de manier waarop er over mode, opvoeding, de positie van het personeel(!) en dergelijke wordt gesproken, en ook de gegevens betreffende productie, distributie en consumptie lopen ver uiteen. Beatrijs is maar een van de vele voorbeelden die smeken om nader onderzoek, waarbij een vergelijking met buitenlandse bladen op een aantal punten dat hierboven is aangestipt, interessant lijkt. Tijdschriftstudies zijn bezig zich tot een respectabel onderdeel van cultuurgeschiedenis te ontwikkelen. Wie een bijdrage wil leveren hoeft maar even in de eigen discipline te duiken om een onderzoeksthema te vinden waarmee het terrein kan worden verrijkt. De auteurs van de besproken studies hebben het voorbeeld gegeven. |
|