Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 4.
(1997)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermdHet boek behouden
[pagina 285]
| |
L.G. Saalmink
| |
[pagina 286]
| |
der jeugdige gebruikers zijn bij-factoren, die aan leerboeken een kort bestaan laten’.Ga naar voetnoot3 Dit betekent dat boeken met relatief grote oplagen toch zeldzaam, gezocht en duur kunnen worden. De verzamelaar van populaire literatuur en redacteur van het Woordenboek der Nederlandsche Taal Boekenoogen heeft in een artikel uit 1905 opgemerkt: Vroeger keek men die boekjes niet aan; nog voor tien of vijftien jaren kon men, niet alleen op boekenstalletjes, maar ook op verkoopingen, de Historie van den Ridder met de Zwaan, van Floris en Blanchefleur, van de Verduldige Helena, in uitgaven van de Koene's en andere drukkers uit het eind der 18de en het begin der 19de eeuw voor een kleinigheid koopen. Thans zoekt men de volksboeken op de markten te vergeefs en moet men ze op boekenveilingen duur betalen.Ga naar voetnoot4 De volksboeken waar Boekenoogen het over heeft, maken deel uit van de verzameling teksten die Mateboer heeft beschreven in haar Bibliografie van het Nederlandstalig narratief fictioneel proza 1701-1800. Maar Boekenoogen kan ook gedacht hebben aan het Journael van Bontekoe, dat geen fictioneel werk is en dus niet door Mateboer is beschreven, maar wel in de Descriptieve bibliografie 1646-1996 van Bontekoe, onder redactie van Garrelt Verhoeven en Piet Verkruijsse. Aan de populariteit van de eeuwenoude volksboeken en van Bontekoes Journael in deze vorm komt (in Noord-Nederland) na het derde decennium van de negentiende eeuw een eind, wat Frederik Muller ook al opgemerkt lijkt te hebben in zijn Catalogus van de Bibliotheek der Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels uit 1855. In zijn commentaar bij nr. 351, de Histoire des livres populaires, ou De la littérature de colportage van Charles Nisard (1854) vat Muller eerst samen over welke genres dit boek gaat en schrijft dan: De letterkunde van ons land zoude in dat opzigt waarschijnlijk nu minder leveren dan voor 20 à 30 jaren; echter zoude het van gewigt zijn te weten, met welke boeken het volk hier te lande zich vermaakt! | |
[pagina 287]
| |
Uit Het Nederlandse kookboek 1510-1945 van John Landwehr blijkt echter dat het kookboek aan het begin van de negentiende eeuw nog een genre in opkomst was. Beschrijft Landwehr tót de negentiende eeuw 55 titels, ín de negentiende eeuw zijn dat er, beginnend met Aaltje, de volmaakte en zuinige keukenmeid, al ruim honderd. | |
Overlevering en deponeringAdams en Barker hebben in hun van Darnton afwijkende model voor het onderzoek van het boek ook plaats ingeruimd voor de ‘survival’ van het boek.Ga naar voetnoot5 Als van bepaalde categorieën boeken niet een exemplaar in een institutionele bibliotheek terecht komt, bestaat er een gerede kans, ook voor recentelijk verschenen werken, dat deze niet bewaard blijven. Omdat van Ambrose Bierces Satans woordenboek, uitgegeven in 1962, kennelijk geen exemplaar in openbaar bezit is opgenomen, heeft een Bierce-verzamelaar daar (inmiddels) slechts na lang zoeken de hand op kunnen leggen.Ga naar voetnoot6 In de Verenigde Staten hebben de openbare bibliotheken niet alleen vroeger opgang gemaakt dan in Europa, ook is het daar veel vaker dan in Nederland gewoonte dat belangrijke privé-collecties (door schenking of koop) in institutionele bibliotheken worden opgenomen. In zijn bovengenoemde Catalogus van de Bibliotheek der Vereeniging uit 1855 geeft Frederik Muller als commentaar bij nr. 449, Jewetts Notices of public libraries in the United States of America (1851): Het oprigten van Bibliotheken wordt in de Nieuwe Wereld, zoowel van Staatswege, als door particulieren, met zulk eenen ijver gedreven, als voorzeker nimmer in de Oude Wereld het geval was. Men gaat daar uit van het denkbeeld: Kennis is geld - om kennis te verkrijgen, moeten er boeken zijn, - en die algemeen verkrijgbaar, door ieder. Van de particuliere bibliotheken in de Verenigde Staten die in 1855 door Farnham zijn beschreven in zijn Glance at private libraries zijn er 25 in openbaar bezit terecht gekomen, 40 zijn er verkocht, en van de overige zeventien is het lot onbekend.Ga naar voetnoot7 Het lijkt mij dat het aantal particuliere bibliotheken dat publiek bezit is geworden in Nederland niet op een vergelijkbaar niveau uitkomt. Maar het is niettemin vooral aan verzamelaars als Boekenoogen te danken dat allerlei gebruiksliteratuur bewaard is gebleven. En omdat | |
[pagina 288]
| |
voor de Maatschappij der Nederlandse letterkunde een selectie uit zijn bibliotheek is gemaakt, is een flink deel daarvan dus ook in een openbare collectie terecht gekomen.Ga naar voetnoot8 Toch zijn er in de loop van de negentiende eeuw veel boeken in de magazijnen van de Koninklijke Bibliotheek opgeslagen die zij, ook bij overvloedige geldmiddelen, waarschijnlijk niet zelf gekocht zou hebben. Dit heeft te maken met het toen functionerende wettelijk depot, dat overigens niet zozeer bedoeld was ter bewaring van cultureel erfgoed maar ter registratie en bescherming van het kopijrecht (van de uitgevers). Volgens de wet van het Staatsbewind der Bataafsche Republiek van 1803 moest iedere uitgever een exemplaar van een door hem uitgegeven werk inleveren bij het gemeentebestuur en bij de Nationale Bibliotheek.Ga naar voetnoot9 Het Koninklijk Besluit van 1814 bepaalde dat van iedere uitgave drie exemplaren aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken gezonden moesten worden, ‘zullende over derzelver emplooi nader worden gedisponeerd’. Van de binnengekomen boeken werd wekelijks een lijst in de Staatscourant gepubliceerd. Volgens de wet van 1817 moesten die drie exemplaren worden overgedragen aan het gemeentebestuur van de woonplaats van de uitgever, ‘hetwelk dadelijk een en ander aan het Departement van Binnenlandsche Zaken zal verzenden’. Eén exemplaar moest een ondertekende verklaring zowel van de uitgever als de drukker bevatten.Ga naar voetnoot10 Dergelijke getekende exemplaren worden regelmatig in bibliotheken en in de handel aangetroffen. Een uitgever die het kopijrecht voor een in het Nederlands te vertalen boek wilde verwerven, moest een exemplaar van het oorspronkelijke werk tonen aan het gemeentebestuur, dat daarvan een aantekening maakte op het titelblad. Omdat de vertaler dat exemplaar nodig had, hoefde het niet ingeleverd te worden, vandaar dat dergelijke vreemdtalige, ter vertaling getoonde boeken zeldzaam zijn. Het staat niet vast dat alle uitgevers de door hen uitgegeven boeken inderdaad inleverden en de ingeleverde boeken zijn zeker ook niet alle in de Koninklijke Bibliotheek terecht gekomen.Ga naar voetnoot11 Daarbij komt dat van de binnengekomen boeken ‘een gedeelte, als zijn de te onbelangrijk, niet in de eigenlijke bibliotheek werd opgenomen, doch afzonderlijk bewaard’.Ga naar voetnoot12 Ik heb een steekproef gedaan over de maanden januari en februari 1824, maart en april 1826 en mei en juni 1828 om vast te stellen of boeken die blijkens de wekelijkse lijst in de Staatscourant zijn ingeleverd, in de Nederlandse bibliografie | |
[pagina 289]
| |
Titelpagina van Het echte Aaltje (1831) met de bijbehorende verklaring van uitgever en drukker dat het boek in het kader van het wettelijke depot is ingeleverd. (KB 9906 H 14)
| |
[pagina 290]
| |
Titelpagina van Die Gutenberg-Schwärmerei (1841) met de verklaring van H. Frijlink dat het boek ter vertaling in het Nederlands is vertoond aan B. en W. van Amsterdam. (UB Amsterdam, collectie KVB)
1801-1832 zijn opgenomen.Ga naar voetnoot13 Het resultaat daarvan is dat ik, van de 320 in aanmerking komende titels, er 56 niet (of niet in de aangegeven druk) heb aangetroffen en daarvan kan dus vooralsnog ook geen vindplaats worden aangewezen: het gaat hoofdzakelijk om leer- en leesboeken voor kinderen (24 titels) en om veiling- en andere catalogi (achttien titels).Ga naar voetnoot14 Daargelaten nu het belang van deze titels, duidelijk is dat het hier niet gaat om te verwaarlozen getallen, vooral ook omdat op grond van de Naamlijst van Saakes toch al een flink aantal titels zonder vindplaats in de NB 1801-1832 is opgenomen. | |
Fictioneel prozaWat populaire literatuur betreft, de verzameling-Waller is in de Koninklijke Bibliotheek opgenomen, maar de collecties van Scheepers en Buisman zijn onder de hamer gekomen.Ga naar voetnoot15 Dat betekent dat voor titels uit Buismans Populaire prozaschrijvers van 1600 tot 1815 (1960) waarbij als bewaarplaats alleen S(cheepers) of B(uisman) is opgegeven, een huidige vindplaats mogelijk niet bekend is. Gelukkig is blijkens de door J. Mateboer samengestelde Bibliografie van het Nederlandstalig narratief fic- | |
[pagina 291]
| |
tioneel proza 1701-1800 een aantal van die werken (inmiddels) toch in een openbare collectie terecht gekomen. Dit is bijvoorbeeld het geval met Buisman 625 = Mateboer 441 (De gedenkschriften van Lady Williams, 1771) en met Buisman 633 = Mateboer 912 (Het leven van de Zweedsche Gravinne, G***, door C.F. Gellert, 1774). Mateboer geeft in haar bibliografie zelfs een lijst met 44 Buismannummers, waarbij helemaal geen vindplaats vermeld staat, maar waarvan zij wel een exemplaar in een door haar bezochte bibliotheek heeft aangetroffen. In dit opzicht is er dus veel winst geboekt. Als we nu eens kijken naar de zes titels die Staverman negentig jaar geleden heeft geplaatst onder het hoofdje ‘Niet gevonden Robinsonades’ ontstaat het volgende beeld.Ga naar voetnoot16 De eerste titel bij Staverman, Wonderlyke levensgevallen van den wispelturigen Robinson of ongelukkigen Florentyner (Buisman 1173) lijkt mij een variant van Buisman 1172 = Mateboer 1079. De tweede titel van Staverman, De Fransche Robine, of Verbazend levenstafereel van Agnes, Marquisinne de P.... (Buisman 1971) maakte deel uit van de collectie-Buisman, maar heb ik niet in de veilingcatalogus van Buisman uit 1972 kunnen vinden en hij komt ook niet voor bij Mateboer. De derde Stavermantitel, De berugte land- en zeeheldin (Buisman 1263 = Mateboer 121) is, zoals Buisman al vermeldt, aanwezig in de Koninklijke Bibliotheek. De vierde niet gevonden titel van Staverman, De verliefde eylanders, of De verwonderlyke levensgevallen van den Marquis de Orville en de Gravinne de Linars (Buisman 539) heeft bij Buisman geen vindplaats, is blijkbaar niet in openbaar bezit aanwezig en komt dus bij Mateboer niet voor. De vijfde titel, De deugdzame huisvrouw, is in deze vorm door Buisman (131) onderkend als een spooktitel (en geen Robinsonade) en door hem beschreven als De heerlyke beloning met als vindplaats de collectie-Scheepers. De beschrijving van Mateboer (nr. 572) berust op een exemplaar in de UB Leiden.Ga naar voetnoot17 De zesde titel, De zegepralende natuur, of De gevallen van Mevrouw de Mark-gravinne van ***, toegeschreven aan Marie A. de Roumier Robert (Buisman 2000), komt niet voor bij Mateboer, maar bevindt zich volgens Buisman en de Centrale Catalogus in de Provinciale Bibliotheek van Zeeland in Middelburg. Dit geldt (bijvoorbeeld) ook voor het Leven en character van Ds Mattheus Theophilus Spitsbaard, toegeschreven aan J.G. Schummel (Buisman 2088), waarvan bij Mateboer 967 wel de tweede druk wordt beschreven. Inderdaad is de Provinciale Bibliotheek van Zeeland niet opgenomen in de Lijst van geraadpleegde bibliotheken, zomin als de Provinciale Bibliotheek in Leeuwarden, zodat ook voor de bibliografie van Mateboer geldt dat zij voor het fictionele proza uit de achttiende eeuw Buisman niet volledig kan vervangen. Mateboers bibliografie is anders dan haar voorgangerGa naar voetnoot18 en anders dan de meeste bibliografieën geordend op het eerste woord van de titel en niet op het hoofdwoord, dat is de auteur, wanneer zijn naam op de titelpagina staat (of eigenlijk wanneer zijn naam | |
[pagina 292]
| |
op goede gronden vaststaat), of het eerste woord van de titel bij anonieme werken.Ga naar voetnoot19 Er is (uiteraard) wel een apart auteursregister. Het nadeel hiervan is dat de werken waarvan één schrijver de hoofdauteur is, niet bij elkaar gevonden worden. Het voordeel van deze werkwijze en ook van de Brinkman-uitvoerGa naar voetnoot20 is dat altijd op titel gezocht kan worden, wat bij het identificeren van titels uit gebrekkige bronnen erg handig is. Er is gealfabetiseerd op het eerste woord of de eerste woorden van de titel in gemoderniseerde vorm, dus de Sweedsche Robinson is te vinden onder Zweedse, Leven en caarakter onder Leven en karakter, en titels beginnend met Adventuuren of Avanturen zijn te vinden onder Avonturen. Voor de rest van de titel tellen alle woorden in de oorspronkelijke spelling mee. Een uitzondering is gemaakt voor ‘verschillende uitgaven van één werk met vrijwel gelijkluidende titels’ (die bij elkaar staan): uit het feit dat Het boek der chronieken der Nederlanders (nr. 146) en Het boek der kronijken der Nederlanden (nr. 149) niet vlak na elkaar zijn beschreven, zou afgeleid moeten worden dat het hier om twee van elkaar te onderscheiden werken gaat. De gevolgde methodiek wordt keurig verantwoord, maar het is wel even wennen en ik heb de indruk dat de methode geen navolging zal krijgen, omdat het alfabetiseren doorgaans geautomatiseerd zal plaatsvinden zonder al te veel kunstgrepen. Mateboer heeft afgezien van een chronologische ordening, omdat er onder de te beschrijven titels te veel ongedateerde zaten. Die beslissing lijkt mij juist, ook al omdat ik denk dat de gebruiker toch met een ‘eigen’ groep titels aan de slag gaat en daarbinnen de chronologie vaststelt. Boeken waarin geen jaar van uitgave staat, maar waarin wel een uitgever wordt vermeld, kunnen op grond van de jaren van werkzaamheid van die uitgever globaal worden gedateerd, maar als ook de uitgever ontbreekt, wordt het vaak gissen. De boekjes op klein formaat met een gering aantal pagina's (meestal niet meer dan zestien) die in de Koninklijke Bibliotheek bewaard worden in convoluutjes met een signatuur beginnend met 174, zullen een hardnekkige kern vormenGa naar voetnoot21, al gaat het hier misschien eerder om teksten die het letterkundig mengelwerk van almanakken uitmaakten dan om zelfstandig verschenen publicaties. Maar als bij nr. 187 en 1322 als uitgever J.J. Thompson in Rotterdam wordt genoemd, kan vastgesteld worden dat | |
[pagina 293]
| |
deze tot de negentiende eeuw behoort.Ga naar voetnoot22 Hetzelfde geldt voor de uitgave van Ovidius' De arte amandi, ofte De konst der minnen, verschenen in Gent bij I.C. van Paemel (nr. 287).Ga naar voetnoot23 En wat te denken van de daaropvolgende edities van hetzelfde werk (nrs. 288 t/m 291; en van nr. 1437: Uilenspiegel), die uitgegeven zouden zijn bij de zeventiende-eeuwse Broer Jansz. in Amsterdam. De bibliografie moest samengesteld worden ‘met zo min mogelijk gebruik van referentiewerken’, maar uit de literatuur blijkt nu juist dat op zijn minst de aantekening: ‘Impressum fictief’ gerechtvaardigd zou zijn.Ga naar voetnoot24 Tot de lezers van het narratief-fictionele proza zullen zeker ook de klanten van leesbibliotheken hebben behoord. De gebruiker kon daar vinden wat in de wetenschappelijke bibliotheken niet aanwezig was, als hij daar al toegang toe had. Een vroege gedrukte catalogus van zo'n leesbibliotheek is die van H. Backhuysen in Den Haag uit 1777.Ga naar voetnoot25 In zijn eerder genoemde Catalogus van de bibliotheek van de Vereeniging uit 1855 zegt Frederik Muller hierover (nr. 882), dat men er naast gewone boeken ook wetenschappelijke werken in vindt: doch daarentegen ook een groot aantal half obscoene, of zeer vrije boeken, (waaronder vele Hollandsche, die nu weinig of bijna nooit voorkomen, ja verdwenen schijnen te zijn,) iets wat geen zeer hoog denkbeeld van de algemeene zedelijkheid van dien tijd geeft. Ik noem een stuk of wat titels die ik bij Buisman en Mateboer niet heb kunnen vinden en die dus ‘verdwenen schijnen te zijn’:
Alles uit liefde, of De gevallen van een Albions edelman, Hage, 1764 (Backhuysen 1875); | |
[pagina 294]
| |
Gnato, of De ligtemis vrygeest, leevens tafereel van een man van de waereld, die in Parys geboren is, onlangs nog in Amsteldam leefde, en vermoedelyk wel in het gasthuis van Grenoble sterven zal, Amsterdam, 1770 (Backhuysen 2121);
Het overaardige leven en knoddige bedryven van Joris in der Eeuwigheid en Pantalon nevens haar confraters Klaas Klomp, Spring in 't Veld en Everhard Likboter, benevens de dood en lykstatie van doctor Stokvis, Amsterdam, 1707 (Backhuysen 2161);
Kweekschool van jonge jufferen, Amsterdam, 1758 (Backhuysen 2285);
Vestaas tempel ontheiligt, door de liefdenshandelingen der Vestaalsche nonnen, Amsterdam, 1710 (Backhuysen 2667). | |
BontekoeHet wettelijk depot maakte in de negentiende eeuw deel uit van de regels ter voorkoming van nadrukken en heeft doorgaans tevens bewerkstelligd dat van de ingeleverde boeken een exemplaar in openbaar bezit wordt bewaard. Als Jan Jansz. Deutel uit Hoorn voor de eerste uitgave van Bontekoes Journael uit 1646 een privilege had aangevraagd, had hij weliswaar kunnen voorkomen dat het boek onmiddellijk werd nagedrukt, maar zo'n privilege bracht in de zeventiende eeuw nog niet met zich dat het boek ook op een vastgestelde plaats gedeponeerd moest worden.Ga naar voetnoot26 De onder redactie van Garrelt Verhoeven en Piet Verkruijsse samengestelde descriptieve bibliografie 1646-1996 van Bontekoes Journael getuigt er echter van dat er veel drukken van bewaard zijn gebleven. In het voorbericht van de Franse vertaling uit 1681Ga naar voetnoot27 staat dat er vrijwel geen jaar voorbij is gegaan zonder dat het boek herdrukt is, en inderdaad zijn er in de vijfendertig jaar tussen 1646 en 1681 negenentwintig drukken aan te wijzen. Ruim een eeuw geleden meldde Tiele dat over de hele periode ‘het getal met zekerheid bekende uitgaven reeds tot 49’ was gestegen ‘en er zijn er zonder twijfel nog andere’.Ga naar voetnoot28 In de bibliografie (samengesteld met medewerking van G.J. Boekenoogen) bij de eerste druk van zijn teksteditie (1915) gaf G.J. Hoogewerff op dat Bontekoes Journael tot 1800 ‘meer dan 50 maal’ is uitgegeven, in de tweede druk uit 1930 staat er ‘meer dan 60 maal’, | |
[pagina 295]
| |
en in de druk uit 1952 ‘meer dan 70 maal’. In 1960 beschreef Buisman in zijn Populaire prozaschrijvers 58 drukken. In zijn 24 nummers, geordend naar uitgever(sgeslacht), heeft Landwehr daar nog zo'n tiental uitgaven aan toegevoegd.Ga naar voetnoot29 Volgens de nieuwe bibliografie zijn er in totaal tot in de eerste decennia van de negentiende eeuw 61 drukken in het Nederlands bekend, alsmede één titeluitgave. Daarnaast zijn er nog zes ‘ghosts’ (drukken die waarschijnlijk niet hebben bestaan) en tien niet-getraceerde drukken. Hoeveel zekerheid is er dat de niet-getraceerde drukken inderdaad hebben bestaan? Bij slechts twee van deze drukken (1700-01 en 1722-01) komt een verwijzing voor naar een beschrijving in een verkoopcatalogus (van Frederik Muller), in de andere gevallen wordt de betreffende druk voor het eerst vermeld, hetzij bij Tiele, die zich beroept op ‘betrouwbare catalogi’ (nr. 159, noot), hetzij bij Hoogewerff, die geen verdere gegevens verstrekt, hetzij bij Buisman, die wel opgave doet van het aantal pagina's en van de illustraties, maar niet van zijn bronnen.Ga naar voetnoot30 Als we aannemen dat alle tien niet-getraceerde drukken inderdaad hebben bestaan, zou dat - met alle respect voor bovengenoemde bibliografen - betekenen dat er in ruim honderd jaar tien drukken zijn verdwenen, terwijl toch al bekend was dat het om zeldzame werken ging. Dat getal lijkt mij aan de hoge kant, maar het is denkbaar dat voor het bestaan van deze drukken nog bevestiging gevonden kan worden. Veel externe getuigenissen dat het boek met graagte gelezen werd zijn er overigens niet, en daarom citeer ik hier een strofe van De burgervrouw, moeder uit de Economische liedjes van Wolff en Deken: En Willem moet ik met zyn boeken
Steeds in de hanebalken zoeken,
Hy is het lezen nimmer moê:
Hy ken het heel Geloof van buiten,
En kogt op kermis voor zyn' duiten,
Die mooye reis van Bontekoe.Ga naar voetnoot31
Dit is weliswaar een fictioneel gegeven, maar er kan desondanks uit afgeleid worden dat Bontekoe inderdaad óók een kinderboek was geworden, net als allerlei andere volksboeken. Het Bontekoe-boek bevat behalve de bibliografieën (voor de zeventiende en achttiende eeuw, en voor de negentiende en twintigste eeuw) en een hoofdstuk over archivalia ook twee essays over de drukgeschiedenis en de receptie van Bontekoe. Potgieter wordt met zijn Liedekens van Bontekoe wat schraal bedeeld, want afgaande | |
[pagina 296]
| |
op nr. 1840-02 van de bibliografie zou gedacht kunnen worden dat de Liedekens in de negentiende eeuw na de afzonderlijke uitgave uit 1840 en die in de verzamelde Werken niet zijn herdrukt. Maar ze komen ook voor in de Bundel liederen en gedichten van E.J. Potgieter, bijeenverzameld door Joh. C. Zimmerman (1881, 7e dr. 1904). De bibliografie bevat ook afbeeldingen van de titelpagina's van de beschreven drukken en een schematisch overzicht van het gebruikte lettermateriaal in de afzonderlijk gepubliceerde uitgaven, waaruit blijkt dat de hoofdtekst steeds in een gotische letter is gedrukt (behalve in een Franstalige editie), terwijl de titelpagina en de marginalia een wisselend beeld te zien geven. Volgens p. 62 van de Bontekoe-bibliografie: volhardde men in het gebruik van de gotische letter als broodletter van het boek, hoewel toentertijd de romein reeds de meest gangbare letter was, die ook door de ‘gewone man’ kon worden gelezen. Brouwer zegt daarentegen over het gebruik van de verschillende lettertypes: Diegenen die niet verder kwamen dan het leren lezen zullen dus slechts over een elementaire, aan de gotische letter verkleefde leesvaardigheid hebben beschikt. Teksten die in de romein waren gezet, zullen voor deze groep een andere, onleesbare wereld hebben vertegenwoordigd.Ga naar voetnoot32 Het wil mij voorkomen dat de stelligheid van Brouwers uitspraak weinig ondersteuning vindt als we (bijvoorbeeld) naar de Bontekoe-uitgaven kijken: het ligt immers niet voor de hand dat mensen een boek kopen, als ze moeite hebben met het lezen van een groot (in de romein gezet) deel van de titelpagina. Zouden de uitgevers, die doorgaans wel wisten wat een consumentgerichte instelling was, in dat geval niet de hele titelpagina in de gotische letter hebben gedrukt? De commentatoren zijn het erover eens dat Bontekoes tekst voor de uitgave in boekvorm geredigeerd moet zijn.Ga naar voetnoot33 In dit verband is het opmerkelijk dat op een paar plaatsen de recipiënt bij het verhaal betrokken wordt:Ga naar voetnoot34 Hy riep met groot verheugen: Mannen komt uyt, het lant leydt dicht voor ons, landt, landt: hadt ghy ghesien hoe dra wy onder het seyl van daen waren, en voor den dagh quamen | |
[pagina 297]
| |
En terwijle dat elck vast klaeghde, soo quamen de inwoonders van 't landt, en meenden ons daer al te samen doodt te slaen; ghelijck ghy hier nae noch hooren sult. In deze passages kan een aanwijzing worden gezien dat de tekst vóór publicatie als voordrachtstekst voor een groter publiek heeft gefungeerd. Of moeten we eerder aannemen dat deze formules aan het gedrukte boek zijn toegevoegd ten behoeve van het vóórlezen voor een kleiner publiek in de huiselijke kring? | |
KookboekenZowel in de proza-bibliografie als in de Bontekoe-bibliografie is de fingerprint (het vastleggen van de typografische tekens boven bepaalde bladsignaturen) een onderdeel van de titelbeschrijving. Het vaststellen van de fingerprint is tijdrovend en soms problematisch, vooral als exemplaren niet naast elkaar gelegd kunnen worden, maar met behulp van de fingerprint kunnen wel ogenschijnlijk identieke drukken van elkaar onderscheiden worden, en kan anderzijds worden geconstateerd dat we met titeluitgaven (uitgaven van de restoplage van boeken, met alleen een nieuwe titelpagina) te doen hebben. Bij het derde hier te behandelen bibliografisch overzicht, Het Nederlandse kookboek 1510-1945, door de aartsbibliograaf John Landwehr, is geen fingerprint opgenomen, maar het gaat bij het grootste deel van de beschreven boeken ook niet om oude drukken. Landwehr zegt in een artikel met betrekking tot Het Nederlandsche AB-Boek ('s Gravenhage: Wed. J. Allart en Comp., 1823): ‘Het boek voorzag blijkbaar in een behoefte, want een tweede oplage werd verzorgd door de Dordrechtse uitgeverij Blussé en Van Braam.’Ga naar voetnoot35 Maar als het hier om een titeluitgave gingGa naar voetnoot36, voorzag hij helemaal niet in een behoefte, immers een titeluitgave werd wegens gebrek aan succes door een tweede uitgever op de markt gebracht (meestal tegen verlaagde prijs); een nieuwe druk (van nieuw zetsel vervaardigd) wijst daarentegen inderdaad op succes van de voorafgaande. Als we het debiet van het ene kookboek willen vergelijken met dat van een ander, zullen we moeten weten of zeven drukken, om maar iets te noemen, inderdaad zeven nieuwe drukken zijn. De eerste, tweede en derde druk van Aaltje, de volmaakte en zuinige keukenmeid verschenen in 1803, 1804 en 1811 bij Elwe in Amsterdam (Landwehr, 56). Volgens de Bibliographie de l'Empire Français van 23 oktober 1812 (nr. 4497) was de oplage van die derde druk 1000 exemplaren. Merkwaardigerwijs zijn de resterende 2175 (!) exemplaren van die derde druk blijkens de catalogus van de fonds- | |
[pagina 298]
| |
veiling van Elwe uit 1816 verkocht aan B. Ouwerkerk.Ga naar voetnoot37 De vierde druk, zonder jaar verschenen bij Ouwerkerk is een titeluitgave van de derde druk. De vijfde druk, van nieuw zetsel, verscheen zonder jaar bij Ouwerkerk onder de titel Het echte Aaltje. Deze nieuwe titel was een reactie op een andere vijfde druk, met de gebruikelijke titel, in 1828 verschenen bij F. Kaal in Amsterdam. Afgaande op de titelpagina en het op 1 december 1828 gedateerde Voorberigt zou er in hetzelfde jaar bij Kaal nog een zesde druk, van nieuw zetsel, zijn verschenen.Ga naar voetnoot38 De andere zesde druk, van nieuw zetsel, van Het echte Aaltje verscheen in 1831 bij de Erve B. Ouwerkerk; de zevende druk hiervan uit 1834 is, zoals Witteveen al heeft geconstateerd, een titeluitgave van de zesde.Ga naar voetnoot39 Als de bibliograaf die boeken in autopsie beschrijft, zoals Landwehr, het tot zijn taak zou rekenen te onderzoeken of nieuwe uitgaven al of niet titeluitgaven zijn, zou zijn ‘bibliografische slavenarbeid’, om met hemzelf te spreken, voor de gebruiker, dunkt me, meteen nog waardevoller zijn. Ik moet wel toegeven dat, behalve de tijdspanne waarbinnen herdrukken plaatsvinden, vooral de oplage van de afzonderlijke drukken bepalend is voor de opgang van een bepaalde titel. In een aparte lijst heeft Landwehr ook commerciële receptenboeken opgenomen, geordend op de uitgevende instantie (bijvoorbeeld Calvé of Dr. Oetker). Op dit terrein, maar ook op dat van de gewone kookboeken, is Martine Wittop Koning erg actief geweest. Bij reclamemateriaal is de datering vaak een probleem en Landwehr geeft dan ook frequent een geschatte datering en bij ruim twintig nummers helemaal geen datering.
Alle drie besproken bibliografieën bevatten één of meer registers en vermelden vindplaatsen, die over Bontekoe van bibliotheken uit Europa en de Verenigde Staten, die over het fictioneel proza van de voornaamste Nederlandse en Belgische bibliotheken | |
[pagina 299]
| |
(en enige Europese), en die over kookboeken van bibliotheken in Nederland en België, waarbij er enige zijn waaraan een (literatuur)historicus niet zo snel zou denken. De Bontekoe-bibliografie concentreert zich op één (niet-fictioneel) reisverhaal en een aantal afgeleiden daarvan, zoals Fabricius' jeugdboek, of Potgieters Liedekens die als ‘officiële’ literatuur worden beschouwd. De negentiende-eeuwse schoolleesboeken over Bontekoe kunnen al meer gekwalificeerd worden als functionele boeken, wat de kookboeken, hoe verschillend in omvang en opzet, zeker zijn. Maar het Journael van Bontekoe moet gaandeweg qua uitvoering en beoogde lezers zeker ook bij de ‘volksboeken’ worden gerekend, waartoe ook een aantal titels uit Mateboers bibliografie van fictioneel proza behoort. Bij Mateboer vinden we echter ook titels die traditioneel deel uitmaken van de canon van de West-Europese literatuur. Zo kunnen in bibliografieën die volgens een alleszins redelijk selectiecriterium zijn opgezet, titels naast elkaar worden aangetroffen die in de boekenkast of op de boekenplank van de contemporaine lezer niet snel samen gevonden zouden worden. |
|