Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 3
(1996)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 201]
| |
Han Brouwer
| |
[pagina 202]
| |
en ingewijden elkaar herkenden aan een bepaalde glans in de ogen en aan een geheime handdruk is ontegenzeggelijk voorbij. De boekgeschiedenis werd langzaam maar zeker tot ‘normale’ wetenschap, een autonome historische discipline met haar eigen canon van quasi-evidente vragen en benaderingen, bronnen en methodes en met haar carrousel van tijdschriften, jaarboeken en reeksen, congressen, onderzoekscentra en rondreizende ‘voordenkers’. Na de fase van de pioniers, de ‘founding fathers’, ligt thans de nadruk op de geduldige uitvoering van de prometheïsche ambities en van de nationale onderzoeksprogramma's. Aan deze programma's ligt één gemeenschappelijk model ten grondslag, namelijk het door Robert Darnton geschetste globale communicatiemodel van het gedrukte woord. In dit model wordt de kringloop van het gedrukte woord getraceerd van de auteur, via de uitgever, drukker en boekverkoper naar het kopende, lenende en lezende publiek. Op basis van dit model vormen zowel de produktie van alle soorten teksten, als de distributie - de handel in boeken - en de consumptie - het kopende, verzamelende en lezende publiek - de drie centrale onderzoeksdomeinen van de boekgeschiedenis. Enigszins op gespannen voet met de opvatting van boekgeschiedenis als ‘normale’ wetenschap staat het lichtelijk eufore zelfbesef van de beoefenaren van deze discipline, namelijk het idee in ‘een opwindendende tijd’ te leven. Alom, in oost en west, noord en zuid, wordt een opmars van het boekhistorisch onderzoek gesignaleerd, zijn meer onderzoekers actief dan voorheen, worden nieuwe en onvermoede vragen aangesneden en wordt bovendien gesproken over een ‘nieuwe’ geschiedenis van het lezen. Kortom, de boekgeschiedenis is, in de woorden van Robert Darnton, een van de weinige takken van de humanioria waar nog sprake is van expansiedrift, van groei en van een frisse wind.Ga naar voetnoot3 Uit de twee, hier ter bespreking voorliggende, overigens erbarmelijk uitgevoerde, bundels blijkt van al dit moois evenwel niets. In plaats van een frisse wind, is er veeleer sprake van stilstaand water. Weliswaar wordt in de bijdragen even obligaat als opgewekt melding gemaakt van de grote stappen voorwaarts die de laatste jaren her en der zijn gezet, op de keeper beschouwd betreft het een herhaling van identieke vragen en zetten, dan wel pogingen steeds weer opnieuw het wiel uit te vinden, of open deuren die nog wat verder geopend worden, oude koekjes die voor de zoveelste keer geserveerd worden of ander deeg dat - o, wonder! - steeds dezelfde koekjes oplevert. Bovendien zijn de artikelen weinig toegankelijk voor de geïnteresseerde, maar niet ingewijde leek. De bundel Histoires du livre. Nouvelles orientations, waarmee de nieuwe internationale boekhistorische reeks ‘In Octavo’ wordt geopend, bevat de teksten van de belangrijkste voordrachten op het congres ‘Geschichte des Buches - Histoire du livre - History of the Book. Forschungsperspektiven der Geschichte des Buchwesens’ dat op 6 en 7 september 1990 plaatsvond te Göttingen. Bezorger Hans Erich Bödeker | |
[pagina 203]
| |
opent zijn inleiding met enkele triomfantelijke zinnen: ‘L'Histoire du livre s'ést transformée en un domaine attractif, vivant, actif et en pleine expansion; elle a aujourd'hui accédé, pour ainsi dire, au rang de discipline scientifique autonome’. Doel van het congres was dan ook de balans op te maken van het internationale boekhistorisch onderzoek en wegen te wijzen voor toekomstig onderzoek. Ondanks de ‘nouvelles orientations’ wordt de lezer menig ‘deja lu’-effect niet bespaard. Roger Chartier geeft het goede voorbeeld en liet - goede wijn behoeft geen krans - de Franse vertaling van zijn James Russell Wiggins Lecture in the History of the Book in American Culture uit 1987 nog eens herdrukken. Het is tevens de openingsbijdrage aan de eerste sectie van het boek, getiteld ‘Traditions de l'histoire du livre’. In deze sectie staan de diverse nationale boekhistorische tradities centraal en in het bijzonder, in navolging van het lichtende Franse voorbeeld - de vierdelige Histoire de l'édition française -, de verschillende projecten voor een nationale boekgeschiedenis. Initiatiefnemer David Hall bericht over de ‘prospects and perspectives’ van de vijfdelige A History of the Book in American Culture. Lotte Hellinga en Ian Willson rapporteren over het ‘work in progress’ aan de zesdelige A History of the Book in Britain. Monika Estermann schetst de Duitse onderzoekstraditie, die in sterke mate bepaald werd en wordt door het historisch comité van de Börsenverein des Deutschen Buchandels, waarin bibliothecarissen en boekverkopers-uitgevers zich vanaf de negentiende eeuw aaneensloten. Op het programma staat, als voortzetting van de welbekende ‘Kapp-Goldfriedrich’, een vierdelige Geschichte des Deutschen Buchhandels im 19. und 20. Jahrhundert. Renato Pasta vertelt opgewekt over de opmars van het boekhistorisch onderzoek ten zuiden van de Alpen, dankzij de doorbraak van het Franse licht. Hij beperkt zich tot een schets van de boekenmarkt in het politiek gefragmenteerde Italië van de achttiende eeuw. De lezer wordt daarbij op menige diepzinnigheid getrakteerd: ‘(...) the ability to sign one's name hardly indicates a potential for the critical reading of texts’ (p. 111) of: ‘to own a book does not necessarily mean to read it’ (p. 114). Inherent aan een autonome wetenschappelijke discipline is de ‘invention of tradition’, de ‘ontdekking’ of ‘uitvinding’ van de voorwetenschappelijke voorgeschiedenis van het eigen vak. Paul Hoftijzer en Otto S. Lankhorst geven daarvan een royale proeve in hun ‘Bookhistory in the Netherlands. A Survey of Studies of the Early Modern Period’.Ga naar voetnoot4 Hun schets is vooral een ruim bemeten bibliografische tour d'horizon en ontbeert een duidelijk visie op zowel het verleden als de toekomst van het Nederlandse boekhistorische bedrijf. Het is ironisch dat wat de auteurs als ‘the greatest challenge’ beschouwen, namelijk het plan tot het schrijven van een veeldelige geschiedenis van het boek in Nederland onder de titel Geschiedenis van het Gedrukte Boek in de Lage Landen, inmiddels roemloos van het toneel is verdwenen. Het heeft geen zin vijf jaar na dato de gepresenteerde projecten voor het schrijven | |
[pagina 204]
| |
van een geschiedenis van het boek langs nationale lijnen op hun meerdelige merites te beoordelen. Dat zou slechts goedkope mosterd na de maaltijd zijn. Ongetwijfeld zijn tijdens de uitvoering de hooggestemde plannen links en rechts ingehaald door de weerbarstige praktijk en vervolgens bijgesteld. Waar het uiteindelijk op aankomt, is de kwaliteit van het eindprodukt. Het beste wat men er, met David Hall, dan ook over kan zeggen is: ‘the proof lies in the pudding’. De boekgeschiedenis op nationale schaal wordt veelal gerechtvaardigd met behulp van pragmatische en werkeconomische argumenten. Het is niet verwonderlijk dat herhaaldelijk stemmen opgaan voor grensoverschrijdende benaderingen, want boeken kennen immers geen respect voor linguïstische en politieke grenzen. De derde sectie van de bundel, ‘Histoire comparative du livre’, bevat dan ook een viertal, wat vrijblijvende beginselverklaringen voor comparatieve en internationale invalshoeken in de bonte wereld van het boek. Het déjà lu-effect wordt de lezer opnieuw niet bespaard. Robert Darnton hield andermaal zijn ‘Histoire du livre - Geschichte des Buchwesens: An Agenda for Comparative Research’ uit 1987 ten doop. John L. Flood breekt - ‘auf die Gefahr hin, offene Türe einzurennen’ - een lans voor een comparatieve en interdisciplinaire dimensie in de boekgeschiedenis. In zijn periode, de lange zestiende eeuw, is de receptie van een boek immers, dankzij het Latijn en de boekexport, veelvuldig van internationale aard. Wie zou het willen ontkennen? Grand old Henri-Jean Martin reeg twee voordrachten aaneen tot een tekst onder de titel ‘Pour une histoire comparative du livre’. Zijn pleidooi voor een comparatieve invalshoek, op de onwankelbare basis van de kwantitatieve methode - het tellen en turven van de titelproduktie -, beoogt de meerstemmigheid van nationale onderzoekstradities te overstijgen en de geschiedenis van het boek in te bedden in het geheel van communicatiesystemen (oraliteit, schrift, beeld en gebaar). Als een belangrijke proeve van een dergelijke globale benadering presenteert Martin, in het voetspoor van Nicolas Barker en Donald McKenzie, het onderzoek naar de lange duur van de ‘mises en texte’. Frédéric Barbier, ten slotte, biedt een even diepzinnig als onnavolgbaar methodologisch naspel bij zijn comparatieve onderzoek van de Franse en Duitse boekhandel in de negentiende eeuw.Ga naar voetnoot5 Zijn exposé resulteert in een eenvoudige waarheid: de vergelijking tussen twee fenomenen maakt het mogelijk hun relatieve eigenheid vast te stellen. Tussen het nationale tromgeroffel en de comparatieve vergezichten bevindt zich het tussenluik genaamd ‘Études de cas’. De lezer wordt een merkwaardig allegaartje voorgezet. Erich Schön bewerkte een hoofdstuk, over het einde van het autoritaire voorlezen in de huiselijke kring, uit zijn boek Der Verlust der Sinnlichkeit oder die Verwandlungen des Lesers. Mentalitätswandel um 1800 uit 1987. Bezorger Bödeker vergunde zijn in 1992 verschenen artikel ‘Lesen als kulturelle Praxis: Lesebedürfnisse, Lesestoffe und Leseverhalten im “Kreis von Münster” um 1800’ een nieuw, nu Franstalig bestaan. Donald McKenzie borduurde voort op een in 1984 gepubliceerde, inmiddels klassieke voordracht onder de titel ‘The Sociology of a Text: Orality, Literacy and | |
[pagina 205]
| |
Print in Early New Zealand’. Daniel Roche, ooit een van de beeldenstormers van het eerste uur, herhaalt zichzelf, maar con brio, op een andere manier. Als kapitein op een zinkend schip houdt ook hij een pleidooi voor de kwantitatieve methode en als rechtgeaard dix-huitièmist lanceert hij de verrassende gedachte dat in de achttiende eeuw sprake zou zijn van groei en diversificatie van het titelaanbod en van een ‘recul du livre religieux’. Wie durft hem tegen te spreken? Pamela Selwyn geeft, onder de titel ‘A Philosophe in the Comptoir’, een samenvatting van haar onuitgegeven proefschrift over de bekende Berlijnse uitgever-boekverkoper Friedrich Nicolai. Rudolf Schenda presenteert een vervolgaflevering van zijn Volk ohne Buch uit 1970 in de vorm van een aanval op de elitair-esthetische literatuuropvatting ten bate van de ‘Kleinhäusler mit ihren Billig-Druckwerken’, het onuitputtelijke warenhuis van de mentaliteit van de zwijgende meerderheid. Ter illustratie van zijn fris gewassen stelling inventariseert Schenda de produktie en distributie van goedkoop drukwerk - almanakken, liederen, gebedenboeken, roversverhalen - in Avignon uit het jaar 1854. Alsof sinds 1970 de tijd heeft stil gestaan, eindigt hij met een verongelijkte oratio pro domo: ‘Es gibt für Literaturwissenschaftler und Buchhistoriker keinen Grund, diese Arbeiten nicht stets aufs Neue anzupacken’. Boekgeschiedenis, een discipline ‘en pleine expansion’?
De tweede bundel in de ‘In Octavo’-reeks, Histoires de la lecture. Un bilan des recherches, is geheel gewijd aan lezen, lezers en leesgedrag. Het bevat de handelingen van een op 29 en 30 januari 1993 te Parijs gehouden internationaal congres. Ook dit congres beoogde een balans op te maken. De afgelopen tien jaar maakte het thema ‘boek en publiek’ furore als de kritische speerpunt van het boekhistorisch onderzoek. Deze interesse komt gedeeltelijk voort uit de immanente ‘Logik der Forschung’. In het eens dominante kwantitatief-seriële onderzoek van de boekdistributie - boekbezit en boekaanschaf - dat de reconstructie beoogde van de mentaliteit - het wereldbeeld - van sociale groepen, werd geen plaats ingeruimd voor lezen en boekgebruik. Toen dat eenmaal onderkend was, was het woord aan de lezer.Ga naar voetnoot6 Inmiddels lijkt ook het historisch lezersonderzoek in kalm en bedaagd vaarwater te zijn beland. Een drietal benaderingen dient als bakens in zee. Impliciete of beoogde lezers, oftewel de in de tekst besloten lezersrol, werden ontdekt door de literaire theorie. De opvatting van lezen als een actieve, zin- en betekenisscheppende praktijk, vond in Roger Chartier haar eloquente pleitbezorger. Deze visie is inmiddels in brede kring gemeengoed geworden en heeft geresulteerd in een opwaaiende belangstelling voor de korte en lange duur van boekgebruik en leesgedrag. De gedachte dat de vormgeving en typografie van een tekst de interpretatie en receptie beïnvloeden en dat een nieuwe typografische ‘outfit’ van teksten een ander publiek en een andere wijze van lezen en receptie genereert, werd door | |
[pagina 206]
| |
Donald McKenzie verwoord en dient als derde kompas van veel lezershistorisch onderzoek. In zijn inleiding doet bezorger Chartier dit alles nog eens dunnetjes over en roept hij, overigens niet voor de eerste keer, de geschiedenis van het lezen uit tot ‘un des domaines majeures de l'histoire culturelle’. De belangstellende lezer is bereid Chartier op zijn gezaghebbende woord te geloven, hoewel deze eraan toevoegt dat voor een dergelijke geschiedenis geen eenduidige bronnen bestaan en evenmin een unanieme methode. De uitweg uit dit dilemma ligt volgens Chartier in de confrontatie van indirecte en verstrooide sporen van lezers met een veelheid aan onderzoeksstrategieën en disciplines. De bundel bestaat uit twee secties. De eerste - ‘Comparaisons’ - is een wat slaapverwekkende gang langs de stand van zaken in een reeks landen. De ‘comparaisons’ komen merkwaardigerwijs geheel voor rekening van de welwillende lezer. Deze constateert dat voortdurend in dezelfde zwarte gaten wordt gekoekeloerd, niettemin de recente grote stappen voorwaarts worden bejubeld, de gebedsmolen van identieke bronnen wordt afgeraffeld, het lezen als scheppende praktijk wordt bewierookt en vervolgens het archivalisch tekort wordt betreurd. Lodovica Braida opent met enkele beschouwingen over de geschiedenis van lezen en leesgedrag in het vroeg-moderne Italië en besluit met een casus: een lezende geestelijke uit de achttiende eeuw met een voorkeur voor scandaleuze romans. Jean-François Bottel verhaalt, in een artikel dat reeds in 1994 het daglicht zag, over de bevrijding van de Spaanse boekgeschiedenis uit de kluisters van bibliografen en bibliothecarissen en geeft een vlijtig overzicht van recente studies en resultaten. Over de ‘lectures allemandes’ in de lange negentiende eeuw schrijft - bien connu - Frédéric Barbier. De titel van zijn voordracht is niet zonder betekenis, want, zo vermaant hij, ‘il n'y a pas une mais des lectures’. Leesgedrag is immers afhankelijk van het formaat van het boek, van de aard van het gelezene, van de persoon van de lezer en van de tijd en plaats van het lezen. Met andere woorden, over leesgedrag kan slechts in meervoud worden gesproken. Niettemin is de wederopstanding van de verzonken veelvormige leesact een archivalische onmogelijkheid. Barbier presenteert daarentegen een typologie van mogelijke vormen van boekgebruik aan de hand van gevarieerde bronnen en van tot de verbeelding sprekende begrippen zoals nut, prestige en verstrooiing. Hans Erich Bbdeker - ook hij - presenteert onder de intrigerende titel ‘D'une “histoire littéraire du lecteur” à l'“histoire du lecteur”. Bilan et perspectives de l'histoire de la lecture en Allemagne’ een fraai staaltje van heen-en-weer-redeneren. Wat precies de lading is die deze vlag beoogt te dekken, blijft gissen. Wel is duidelijk dat hij het zoveelste vraagteken plaatst achter inmiddels verfomfaaide en beduimelde begrippen - zoals intensief en extensief lezen - en dat hij voorts een opmerkelijk pleidooi voert voor het traceren van sporen van produktieve receptie als voorwaarde voor een empirisch gefundeerde historische psychologie en sociologie van de lezer. Juist op het moment dat Bödeker het konijn uit de hoge hoed lijkt te toveren, wordt de lezer met een bronnenkritisch kluitje - de status | |
[pagina 207]
| |
van intekenlijsten voor historisch lezersonderzoek - in het riet gestuurd.Ga naar voetnoot7 Otto Lankhorst meent daarentegen, in zijn bondige ‘Bilan sur l'histoire de la lecture en Hollande pendant l'Ancien Régime’, dat voor een geschiedenis van het lezen ‘it takes three’: boeken en lezers zijn in ruime mate voorradig in de Nederlandse Republiek, maar de ‘Dritte im Bunde’, de bronnen, laat verstek gaan. Vervolgens loopt hij de welbekende bronnen voor boekhistorisch onderzoek nog eens langs. James Raven op zijn beurt gaat, onder het banier ‘Du qui au comment’, welgemutst op zoek naar een nieuwe geschiedenis van het lezen in Engeland. Hij volgt de ‘first Steps’ van roerganger Robert Darnton en is met hem niet louter geïnteresseerd in de kwestie ‘wie las wat?’, maar bovenal in de vraag waar en wanneer, hoe laat, hoe vaak en met wie, waarom en vooral hoe men las. Kortom, Raven breekt een zoveelste lans voor een meer complete en avontuurlijke analyse van het historisch leesgedrag. Een scala van platgetreden benaderingen laat hij in wervelende vaart de revue passeren. Het eigenlijke receptieproces blijft echter, zo besluit hij in mineur, een onontwarbaar ontologisch en epistemologisch raadsel. Dat weerhoudt hem er echter niet van met enkele gewaagde zinnen af te sluiten: ‘Lire ne libère pas nécessairement, et peut être une expérience aliénante’. Wie zou het durven ontkennen? David Hall presenteert, deels als een vorm van zelfkritiek op zijn artikel ‘The Uses of Literacy in New England: 1600-1850’ uit 1984, een alternatieve interpretatie van Engelsings ‘Leserevolution’. In aansluiting bij David Vincents Literacy and Popular Culture uit 1989 beschouwt hij de opmars van geletterdheid en de verandering van leesgedrag vooral als een produkt van de invoering van een ‘universal high Culture’, dat wil zeggen de verbreiding van het lager onderwijs en van de algemene onderwijsdeelname in de loop van de negentiende eeuw. Daarmee is de kwestie bijna een eeuw verschoven, want Engelsings ‘Leserevolution’ zou zich in de tweede helft van de achttiende eeuw hebben voltrokken. In het tweede deel van de bundel, ‘Croisements’, ligt de nadruk geheel op het Franse geval en wordt gepoogd de geschiedenis van het lezen te omgrenzen vanuit aanpalende disciplines, zoals de rechtsgeschiedenis, de kunst- en literatuurgeschiedenis. De spanningsverhouding tussen de vrijheid van de lezer enerzijds en de veelvormige grenzen en beperkingen die de speelruimte van de lezer indammen anderzijds, is daarbij de centrale invalshoek. Keerzijde van deze benadering is dat het al snel een alibi wordt voor het oprakelen van allerlei meer of minder bekende zaken, terwijl lezers in geen velden of wegen te bekennen zijn. Annie Prassoloff schrijft vijf bladzijden over de ‘Effets du droit de l'auteur sur la lecture disponible’, waarin zij zowel censuur en zelfcensuur, als het auteursrecht en het recht van de erfgenamen volgens het vigerende juridische systeem behandelt. Jean-Yves Mollier doet in zijn ‘Histoire de la lecture, histoire de l'édition’ de invloed van uitgeversstrategieën - reeksen, boekprijzen en formaten - op het leesgedrag uit de doeken. Hij beperkt zich tot de negentiende eeuw, de | |
[pagina 208]
| |
eeuw waarin het typografisch ancien régime ten einde liep en de industrialisatie van het boekbedrijf haar beslag kreeg. Mollier roept zowaar op tot verder onderzoek naar de grote onbekende: de ‘appropriation par le lecteur’. Zijn argument klinkt als een klok: ‘(...) il n'y aurait pas d'édition sans lecteurs, de livres imprimés sans consommateurs et acheteurs’. De literatuurhistoricus Jean Marie Goulemot, in brede kring bekend vanwege zijn uitgave van de Mémoires van Valentin Jamerey-Duval, mag in dit gezelschap uiteraard niet ontbreken. Zijn gelegenheidsbetoog, ‘Histoire littéraire et histoire de la lecture’, is even vaag als vrijblijvend en mondt - onder het adagium ‘j'ai lu et donc j'écris’ - uit in een ‘gewaagd’ pleidooi voor onderzoek naar brieven van lezers aan auteurs. Interessanter is daarentegen de bijdrage van Ségolène Le Men, getiteld ‘La question de l'illustration’. Ook zij beperkt zich tot de negentiende eeuw, de gouden eeuw van de boekillustratie. Bij ontstentenis van reële lezers en met Paul Claudels ‘Philosophie du livre’ onder handbereik, stelt zij dat de illustratie - een belangrijk onderdeel van de ‘mise en livre’ - een tweeledige functie vervult. Enerzijds legt de illustratie de verbeelding van de lezer aan banden, anderzijds maakt zij juist de vrijheid van de lezer mogelijk: ‘(...), l'image permet au lecteur de vagabonder sur un sol familier, qui n'est plus terra incognita; elle lui donne le droit de s'affranchir de la lecture linéaire, de feuilleter le livre, de retrouver les passages aimés, de s'arrêter et de relire, de sauter une page, de lire au galop, de braconner à son tour...’ (p. 239). Wijlen Michel de Certeau - de gangmaker van het onderzoek naar culturele praktijken zoals lezen, wonen, wandelen en kokenGa naar voetnoot8 - zou het niet bondiger gezegd kunnen hebben, maar welke lezer waagt het de auteur te weerspreken? Henri-Jean Martin slaat de hand aan de eigen ploeg en gaat met zevenmijlslaarzen - boekrol, codex, index, titelpagina, alinea's, inhoudsopgave - door zijn eeuwen omspannende ‘grand projet’: ‘Lectures et mises en textes’. Eenmaal aangekomen in de negentiende eeuw, zou met de standaardisering van het boek ook het lezerspubliek een ‘public réduit et homogène’ zijn geworden, oppert hij losjes. De twee redacteuren van de onvolprezen Histoire de l'édition française lijken met elkaar te wedijveren in beschouwingen omtrent de lange en langste duur van boek en leesgedrag. Roger Chartier besluit namelijk op originele wijze de bundel met een opstel - de herziene tekst van een in 1993 gepubliceerd artikel - onder de ronkende titel ‘Lecteurs dans la longue durée: du codex à l'écran’. Daarin ijlt hij met niet minder grote stappen door de geschiedenis van boek en leesgedrag. De geur van micro-geschiedenis, de exemplarische van-geval-tot-geval-benadering, die het historisch lezersonderzoek zo lang aankleefde - ‘Pierre-Ignace, Valentin, Jacques-Louis, Otto et les autres’ -, lijkt hier lichtjaren ver weg. Boekgeschiedenis, een discipline in volle vaart, ‘en pleine expansion’? Uit de beide bundels blijkt veeleer het tegendeel. De vraag is dan ook wie er gebaat is bij dergelijke bundels. De ingewijden worden oude, opgewarmde koekjes aangeboden, de onbevan- | |
[pagina 209]
| |
gen geïnteresseerden krijgen weinig toegankelijke artikelen voorgeschoteld.Ga naar voetnoot9 Wellicht verschaffen dergelijke bundels de bezorgers en auteurs het genoegen weer een kruisje op hun wetenschappelijke conduite-staat te hebben verworven. Of misschien bevestigen ze hun idee in een ‘opwindende tijd’ te leven. Hoe dit ook zij, de bundels laten zien dat alles rustig is aan het boekhistorische front. De helden zijn moe en de epigonen zijn zonder esprit. Wie doet het licht uit? |
|