Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 1
(1994)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 181]
| ||||||||||||||||||
De betekenis van oplageGa naar eindnoot1
| ||||||||||||||||||
InleidingOplagecijfers van boeken en tijdschriften zijn in menige studie over uitgeverij en boekhandel een zorgenkind. De vraag naar het aantal exemplaren dat van een boek is verschenen, wordt wel gesteld, maar moet bij gebrek aan materiaal veelal onbeantwoord blijven. Men is gedwongen zijn toevlucht te nemen tot extrapolaties, of men wijst op de gemiddelde oplage van gelijksoortige titels waarvan wel concrete cijfers bekend zijn. Men behelpt zich dan met een verwijzing naar wat in die tijd gebruikelijk wasGa naar eindnoot3. Niettemin kunnen we niet om de vraag naar oplagecijfers heen, willen we tenminste gefundeerde uitspraken doen over de ontwikkeling van verschillende tekstsoorten of de verspreiding die een bepaald boek heeft gehad. De achterliggende gedachte daarbij is dat de oplage een indicatie geeft omtrent het belang, de invloed of de populariteit van een tekstsoort, een auteur of een boek. In beginsel zou het fenomeen van de oplage een uitstekende invalshoek kunnen bieden voor het schrijven van een geschiedenis van het boek in Nederland. Het zou een geschiedenis worden waarin de macht van het getal een prominente plaats inneemt. Populariteit en leescultuur hangen dermate met elkaar samen dat oplagecijfers een uitstekende bron vormen om het boek, behalve als handelswaar, ook als graadmeter voor de leeshonger van het potentiële publiek te beschouwen. Sommige tegenwoordig minder gewaardeerde tekstsoorten blijken door de eeuwen heen de kurk te zijn geweest waarop menige uitgeverij kon blijven drijven; er is nog nauwelijk aandacht aan besteed. Hoewel het begrip ‘interne financiering’ zeker voor vroegere eeuwen nog nauwelijks is onderzocht, moeten hoge oplagen van telkens herdrukte tekstsoorten (bijv. bijbels, kerkgoed, schoolboekjes, almanakken, liedboekjes) binnen het fonds van een uitgever de onmisbare voorwaarden hebben geschapen voor de uitgave van minder courante titels. Boeken die uit overtuiging, zendingsdrang of louter om esthetische redenen verschenen, konden dat alleen bij de gratie van die zogenaamde ‘steady sellers’. Boekhistorisch onderzoek op basis van oplagecijfers biedt het grote voordeel dat de boekproduktie van bijvoorbeeld één jaar in samenhang kan worden bekeken, en dat de | ||||||||||||||||||
[pagina 182]
| ||||||||||||||||||
boekhistoricus zich niet tot incidenten beperkt of met hoogtepunten kan volstaan. De precieze betekenis van een oplage van een dichtbundel van 1500 exemplaren in de zeventiende, negentiende of twintigste eeuw komt op die manier zowel synchroon als diachroon duidelijker aan het licht. Gedetailleerde studies naar oplagecijfers, naar de relatie tussen oplage en populariteit, naar kwantitatieve ontwikkelingen binnen een tekstsoort, bestaan bij mijn weten niet. Ook niet in het buitenland: Een overzicht van bladen of boeken die herhaaldelijk en in relatief grote oplagen zijn geproduceerd, bestaat niet. Ik denk daarbij aan soorten als: liederen op losse bladen, liedboeken, almanakken, psalmboeken, testamenten, bijbels in kleine formaten, werk van Jacob Cats uitgegeven in octavo of nog kleinere formaten (zogenaamde Boere-Catsen) en vele stichtelijke traktatenGa naar eindnoot4. Onderzoek naar de bij voortduring herdrukte titels van veel gevraagde en gebruikte boeken staat nog in de kinderschoenenGa naar eindnoot5. Niettemin is dergelijk onderzoek voor onze kijk op het fenomeen ‘boek’ in relatie tot ontwikkelingen op het gebied van de boekproduktie en -verspreiding van groot belang. We krijgen een beter zicht op het aandeel dat onderscheiden tekstsoorten in verschillende perioden hebben geleverd aan de groei en bloei van het boekbedrijf in Nederland. Het feit dat dergelijk onderzoek nog nauwelijks is verricht, hangt ongetwijfeld samen met het ontbreken van seriële gegevens inzake oplagecijfers. Daarnaast is ook de verhouding tussen de soms tientallen (her)drukken en de hoogte van het aantal geproduceerde exemplaren per afzonderlijke druk nauwelijks vast te stellenGa naar eindnoot6. Bovendien is de interpretatie van oplagecijfers, de ‘kijkcijfers’ van het medium boek, niet altijd even eenvoudig. Meestal is de bestudering van één boek aanleiding de vraag te stellen in hoeveel exemplaren de bewuste titel eigenlijk is gedrukt. Het vaststellen van de oplage blijkt op zo'n moment dan een onmogelijke opgave. Zelfs als we het concrete oplagecijfer weten te achterhalen, is de context waarin het geplaatst moet worden essentieel. Het gegeven krijgt pas betekenis als het vergeleken wordt met de oplage van andere boeken uit dezelfde periode, van dezelfde tekstsoort, in vergelijkbare uitvoering en aangeboden via dezelfde kanalen. Parallel hieraan wint ook een diachrone bestudering van bepaalde tekstsoorten aan waarde, wanneer veranderingen in de hoogte van de oplage steeds in verband gebracht worden met ontwikkelingen op ander gebied. Het lijkt niet opportuun bij het aangeven van de oplage van een willekeurig boek zich alleen tot dat gegeven te beperken of vergelijkingen met algemene gemiddelden aan te gaan. Want achter de aanduiding ‘boek’ gaat een amalgama van titels schuil die variëren van grote, geïllustreerde folianten op zwaar papier via octavo-formaten op mediaan papier met een enkele gegraveerde titelpagina en een titelgravure die in de zeventiende eeuw voor enkele guldens te verkrijgen was, tot pamfletten of plano's op papier van slechte kwaliteit en duodecimo-schoolboekjes die in de negentiende eeuw voor tien cent over de toonbank gingen. Maar ook pocketboeken: nu eens de Elsevier-klassieken uit de zeventiende | ||||||||||||||||||
[pagina 183]
| ||||||||||||||||||
eeuw of de reisatlasjes van Blaeu, poëzie in klein octavo-formaat uit het begin van de negentiende eeuw (f 1,65), dan weer die van Het Spectrum uit de jaren vijftig van de twintigste (f 1,25). Niet alleen de vorm en de uitvoering, ook de inhoud en de achtergrond kennen een bonte afwisseling: bijbels, politieke manifesten, literaire werken, opvoedkundige traktaten, pulpbladen, wetboeken, enzovoort, elke afzonderlijke titel met een eigen, al dan niet bekende oplage. Het gebrek aan cijfers vormt voor vroegere eeuwen een handicap, meer dan voor de huidige tijd. Er is echter nog nooit systematisch aandacht besteed aan het verschijnsel oplage. Deze bijdrage beoogt een aantal gegevens inzake oplage nader te bekijken met de bedoeling wat meer inzicht te krijgen in de betekenis van oplage en de interpretatie van oplagecijfers. Niet over die van een bepaalde titel afzonderlijk, maar wel over wat wordt bedoeld als we zeggen dat bepaalde boeken ongeveer zo'n oplage haalden. En of het eigenlijk wel zinnig is vergelijkenderwijs oplagecijfers met elkaar te confronteren. En zo ja, wat we dan precies aan het doen zijn. Want wanneer is een oplage hoog en wanneer laag? En niet onbelangrijk, wat betekent oplage eigenlijk precies? | ||||||||||||||||||
De termSemantischVoordat we verder ook maar iets over andere aspecten kunnen zeggen die met het woord ‘oplage’ samenhangen, is een heldere begripsbepaling essentieel. Veel van wat hieronder aan vraagtekens wordt gezet, vloeit voort uit verschil in interpretatie van het begrip ‘oplage’. Als we afgaan op de wazige definitie in de meest recente druk van Van Dale, ligt spraakverwarring op de loer: ‘het gezamenlijke aantal afdrukken van een werk, dagblad enz. dat voor een uitgave getrokken wordt’Ga naar eindnoot7. Deze definitie heeft een invalshoek die vooral kwantitatief is bepaald. Binnen de boekwetenschap wordt de term vooral als een typografisch criterium gebruikt, ter onderscheiding van de termen druk/editie. Met name Janssen beperkt zich bewust tot dit typografische uitgangspunt: ‘oplagecijfers vallen dan ook buiten deze beschouwingen’Ga naar eindnoot8. Oplage betekent in zijn artikel een directe of indirecte herdruk van bestaand zetsel, terwijl de term druk of editie wordt gebruikt ter aanduiding van alle exemplaren die direct of indirect van hetzelfde zetsel afkomstig zijn. Eén druk kan dus uit twee of meer oplagen bestaan. Een herdruk van hetzelfde zetsel komt overeen met een nieuwe oplage.
De praktijk wijst echter uit dat de term oplage vooral in kwantitatieve zin wordt gebruikt: ‘De oplage van haar nieuwe boek, De virtuoos geheten, is er dan ook naar. Er worden door Contact ruim veertig duizend exemplaren van gedrukt.’ Vooral literatuurhistorici gaan in hun beschouwingen eerder in op het kwantitatieve dan op het typografische aspect van oplage (zie hieronder Theorie en praktijk). De verschillende interpretatiemogelijkheden dwingen tot een meer specifieke terminologie, waarmee duidelijk wordt welk ‘soort’ oplage wordt bedoeld. Er zijn drie mogelijkheden:
| ||||||||||||||||||
[pagina 184]
| ||||||||||||||||||
Als bovenstaande definities worden gehanteerd, kunnen onduidelijkheden die ontstaan door het verschillend gebruik van de term ‘oplage’ of het door elkaar gebruiken van termen als ‘druk’ en ‘oplage’ worden voorkomen. Een voorbeeld is te vinden in de recent verschenen fondslijst van de Rotterdamse uitgeverij W.L. & J. Brusse, no. 15. Bij het werk van J.H. Speenhoff Liedjes, wijzen en prentjes tekenen de samenstellers aan: In 1903 werden 9000 exx. gedrukt. Deze zijn vervolgens in 3 ‘drukken’ op de markt gebracht. De 1e en 2e in 1903, de 3e vrijwel zeker in 1904Ga naar eindnoot10. Het gebruik van de aanduiding tweede en derde druk is oneigenlijk, aangezien het hier gaat om... een tweede en derde deeloplage, waarbij de 9000 exemplaren van de drukoplage in drie deeloplagen op de markt zijn gebracht. Het feit dat op de titelpagina tweede en derde druk staat vermeld, laat de deeloplage feitelijk samenvallen met de drukoplage. De druk uit 1903 is dus de enige druk die van dit boekje ooit is verschenen. De laatste jaren heeft ook het gebruik van het woord ‘bijdruk’ ingang gevonden. In mijn optiek is hetgeen met deze term wordt aangegeven gelijk aan ‘deeloplage’: de exemplaren zijn binnen een ander tijdsgeheel van identiek zetsel bijgedruktGa naar eindnoot11. Om misverstanden te voorkomen bij het gebruik van de neutrale term ‘oplage’ verdient het dus voortaan aanbeveling de termen deel-, druk- en titeloplage te hanteren. Met het gebruik van deze termen wordt het meten en onderling vergelijken van oplagecijfers een stuk eenvoudiger. | ||||||||||||||||||
EconomischHet aantal exemplaren dat van een werk wordt gedrukt, heeft over het algemeen vooral een economische reden, die sterk samenhangt met de verwachting die de uitgever heeft aangaande de afzet: ‘The publisher hopes to take in more money than is paid out. That is the whole story of “the economics of book publishing”’Ga naar eindnoot12. Het vaststellen van de oplage ‘ist bis heute das Kernproblem jedes verlegerischen Unternehmens’Ga naar eindnoot13. Ook hierbij verdient het begrip oplage, afhankelijk van de context waarin het gebruikt wordt, een nadere specificering. Er zijn drie mogelijkheden: 1. minimumoplage: het minimale aantal exemplaren dat gedrukt en verkocht moet worden om uit de kosten te komenGa naar eindnoot14. In de produktiekosten is in de loop van met name de twintigste eeuw een kostenstijging waarneembaar die zich weerspiegelt in een grotere minimumoplage. Begin jaren zeventig beloopt deze 3000 à 3500 exemplaren. | ||||||||||||||||||
[pagina 185]
| ||||||||||||||||||
‘In 1950 was dat ca. 1.500 stuks. Met andere woorden in 20 jaar tijd is dat minimum ruim verdubbeld’. De gemiddelde oplage bedroeg in 1970 ongeveer 4.000. Daarbij is het juist ‘Het grote probleem in de uitgeverij (...) dat, welk boek je ook brengt en of je er 100.000 of 1.500 van maakt, je met dezelfde aanloopkosten zit. Tot aan het drukken zit je met dezelfde voorbereidingen. De drukorder bepaalt pas over hoeveel exemplaren je die kosten kan omslaan’Ga naar eindnoot15. Voor het wetenschappelijke boek (met uitzondering van dissertaties) stelt Van den Brink de minimumoplage - hij spreekt van ‘drempeloplage’ - op circa 1000 exemplaren. Echter: Bij publieksboeken dwingt de normprijs tot zeer ongelijke drempeloplagen. Is deze bij een roman in gebonden boekvorm 6.000, bij encyclopedieën gaat het om calculatorische oplagen boven de 50.000 en ook bij bewerkelijke non-fiction uitgaven zoals schoolboeken kan de calculatorische oplage (verdeeld over enige herdrukken) in deze orde van grootte liggenGa naar eindnoot16. Dat met name de zetkosten per exemplaar enorm dalen als de oplage toeneemt is evident: f 1000,- voor 1000 exemplaren geeft f 1.-, terwijl bij 10.000 exemplaren deze kosten f 0,10 per exemplaar bedragen. 2. gerealiseerde oplage: alle exemplaren die uiteindelijk binnen een druk- of titeloplage zijn gemaakt. Het is in een aantal gevallen gevaarlijk de feitelijk gerealiseerde oplage te koppelen aan uitspraken omtrent populariteit van een auteur of een boek. Vooral daar waar titels speciaal in het kader van ingecalculeerde overproduktie in verband met ramsj, aanbiedingen of abonnementen worden geproduceerd (Wereldbibliotheek, boekenclubs) komen oplagecijfers in een ander licht te staan. Zo blijkt dat anno 1973 bij de boekenclub Boek en Plaat zo'n 40.000 mensen ieder kwartaal geen bestelling doen en dan (...) het kroonboek ontvangen. Dit gaat dus om zo'n 20% van de leden. Duidelijk is dat een dergelijke oplage bij een normale gemiddelde oplage van drie- à vierduizend exemplaren aardig afsteekt, temeer daar men min of meer van de afzet verzekerd isGa naar eindnoot17. Ook de sinds 1930 gestaag groeiende drukoplage van de boekenweekgeschenken (van J. Tersteeg De uitgever en zijn bedrijf (1930) 35.000 exemplaren via bijvoorbeeld in 1948 Hella Haasse Oeroeg (145.000) en J. de Hartog Herinneringen van een bramzijgertje in 1967 (237.000) naar C. Nooteboom Het volgende verhaal uit 1991, 540.000 exemplaren) kan geen maatstaf zijnGa naar eindnoot18. Deze drukoplagen zeggen eerder iets over het verschijnsel van een regelmatige gedwongen winkelnering via boekenclubs en toegenomen koopgedrag tijdens een boekenweek, dan over de populariteit van een auteur, al zijn er ongetwijfeld mensen die juist ook dat boekje van hun favoriete auteur willen hebben. | ||||||||||||||||||
[pagina 186]
| ||||||||||||||||||
3. verspreide oplage: dat gedeelte van de gerealiseerde druk- of titeloplage dat aanwijsbaar is verspreid en verkocht. Over de verspreiding van een titel zegt een drukoplage van 10.000 niet heel veel. Vooral als we bij fondsveilingen of in winkelinventarissen de aantallen restantexemplaren bekijken, moet de conclusie zijn dat veel uitgevers vele jaren lang met vele winkeldochters belast zijn (geweest). Ze zijn of nooit verspreid of zijn als niet-verkocht commissiegoed door de boekverkoper aan de uitgever teruggestuurd. De verkoop via de tweedehands boekwinkel, het modern antiquariaat of de ramsj geeft aan de inhoud van het woord ‘verspreiding’ op z'n minst een dubbele betekenis. | ||||||||||||||||||
Bronnen voor oplagecijfersWie van een boek wil weten in hoeveel exemplaren het gedrukt is, mag zich gelukkig prijzen als het archief en met name de fondsrekeningboeken van de uitgeverij bewaard gebleven zijn. Er bestaat helaas nog geen systematisch uitgevoerde inventarisatie van bewaard gebleven uitgeverij-archieven. Voor een deel zijn ze bekend, voor een deel liggen ze te wachten op wie ernaar zoektGa naar eindnoot19. Uit de negentiende en twintigste eeuw zijn enkele uitgeversarchieven bewaard gebleven, waarin de oplagecijfers van de uitgegeven titels zijn terug te vinden. Voor de negentiende eeuw kan ik wijzen op de (nog ongepubliceerde) gedetailleerde onkostenberekeningen die zich bevinden in het archief van de firma BohnGa naar eindnoot20, of de Onkostenboeken van Ten Brink en De VriesGa naar eindnoot21. In gedrukte vorm beschikken we over de ‘Statistiek van kosten der werken uitgegeven door A.C. Kruseman 1840-1878’, die is opgenomen in diens biografieGa naar eindnoot22. De totaalsom van elk werk is bekend, met het oplagecijfer erbij. De produktiekosten van de uitgaven van de Arnhemse boekverkoper Paulus Nijhoff staan vrij volledig in een door hem bijgehouden ‘Lijst’ met onder andere het ‘getal der oplagen’ van de fondsartikelen die hij samen met zijn zoon Isaac Anne tussen 1816 en 1831 op de markt brachtGa naar eindnoot23. Uit de twintigste eeuw zijn vooral de gegevens over de Wereldbibliotheek systematisch bekendGa naar eindnoot24 en sinds kort beschikken we over de gespecificeerde opgaven uit het Brusse-archiefGa naar eindnoot25. Ook de leggers met de door uitgeverij Het Spectrum geproduceerde titels, op basis waarvan oplagecijfers zijn te reconstrueren, zijn bewaard geblevenGa naar eindnoot26. Uit de periode vóór 1800 resteren slechts enkele substantiële archieven. Vooral het archief van het huis Plantijn-Moretus vormt een rijke, maar nog nauwelijks ontgonnen bron voor oplagecijfers en afzet: It is possible to verify for nearly each publication how many copies were sold and to whom, but this supposes going through the ‘journals’ and ledgers page by page, which makes it such a time-consuming task that it would be a lifetime-job for a whole team of researchersGa naar eindnoot27. Over de periode 1563-1567 en 1590-1600 zijn de oplagecijfers systematisch in aparte journaalboeken bijgehouden (zie [1], [2], [3] en [4])Ga naar eindnoot28. | ||||||||||||||||||
[pagina 187]
| ||||||||||||||||||
Uit de achttiende eeuw is er het archief van de Leidse firma S. en J. Luchtmans, waarin zich ook een onkostenboek bevindtGa naar eindnoot29. Wanneer er geen archief van de uitgever bewaard is gebleven waarin gegevens over produktie en oplage te vinden zijn, rest voor de onderzoeker alleen het achtereenvolgens nagaan van verschillende bronnen die oplagecijfers kunnen bevatten. Als we de mogelijkheden inventariseren - en we laten de aanwezigheid van fondsrekeningboeken verder terzijde - dan dient eerst opgemerkt te worden, dat daarbij geen rangorde geldt: in alle hieronder genoemde soorten bronnen kùnnen de gezochte cijfers worden aangetroffen. In de tweede plaats komen niet alle cijfers die we vinden overeen met de gerealiseerde oplage. Afhankelijk van de bron (bijvoorbeeld intekenlijsten, fondsveilingcatalogi) kunnen we soms alleen een minimum aantal reconstrueren, of constateren dat de aantallen slechts indicatief zijn voor de gerealiseerde oplageGa naar eindnoot30.
Uiteraard komt, bij afwezigheid van fondsrekening- of onkostenboeken, het overige materiaal in een uitgeversarchief in aanmerking. Vooral in de aanwezige brieven van en aan drukkers of confraters kan de hoogte van de oplage onderwerp van gesprek zijn (zie [5]). Daarnaast bieden ook advertenties in kranten of ander drukwerk soms informatie over oplagecijfers; weliswaar vooral bedoeld om aan het publiek de populariteit van een boek duidelijk te maken, maar zeker in de twintigste eeuw met concrete aantallen (zie [6] [7], [8])Ga naar eindnoot31. Prospectussen geven bij een gelimiteerde drukoplage eveneens uitsluitsel over het aantal exemplaren dat is gedrukt. Voorwoorden bij latere drukken of bij bestsellers kunnen ook gegevens bevatten omtrent de verspreiding van de desbetreffende boeken. Soms wordt gewezen op de hoeveelheid exemplaren die men al verkocht zegt te hebben (zie [9] en [10]). Veilingen van de fonds- en/of magazijnvoorraad van (overleden) uitgever-boekverkopers geven vaak aantallen aan van de te veilen titels: ze geven aan dat in ieder geval minimaal dat aantal exemplaren gedrukt is (zie [11] en [12]). Met alle voorbehouden die er gemaakt moeten worden inzake de interpretatie van intekenlijsten, is ook bij uitgaven bij intekening, al dan niet met naamlijsten van intekenaren, een ondergrens en bovengrens van het aantal gedrukte exemplaren vast te stellen (zie [13], [14] en [15]).
Het opgeven van het voorgenomen aantal te drukken exemplaren van een titel is in ons land een korte tijd verplicht geweest. Na de inlijving van het Koninkrijk Holland bij Frankrijk moesten de uitgevers opgave doen van het aantal exemplaren waarin een boek werd gedrukt. In de Bibliographie de l'empire français is voor de periode november 1811 tot december 1813 de opgegeven drukoplage terug te vinden van de meeste werken die in deze periode zijn verschenen (zie [16]). Bibliografieën van genres en auteurs bevatten soms oplagecijfers die we nergens anders | ||||||||||||||||||
[pagina 188]
| ||||||||||||||||||
aantreffen. Zo kan men in de Mededelingen van het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum (NLMD) vooral voor twintigste-eeuwse auteurs de nodige oplagecijfers vinden (zie [17] en [18]). Antiquariaats- of veilingcatalogi geven in hun beschrijvingen nogal eens een opgave van het aantal exemplaren waarin een bepaald werk is verschenen. Zeker als er sprake is van een gelimiteerde of speciale uitgave, wordt de vermelding van zo'n gegeven verkooptechnisch van belang (zie [19]). Ze ontlenen deze oplagecijfers veelal aan het colofon van het beschreven werk. Ook dat is - en niet alleen bij gelimiteerde oplage - een belangrijke bron voor het achterhalen van oplagecijfers (zie [20]). Diverse gepubliceerde en ongepubliceerde archiefbronnen vormen, zeker voor de periode van de vijftiende, zestiende en zeventiende eeuw, meestal de enige mogelijkheid oplagecijfers te achterhalen. Stadsrekeningen bevatten vaak gegevens inzake betalingen voor drukopdrachten vanwege de stedelijke overheid. Uiteraard hebben we hier met specifiek gelegenheidsdrukwerk te maken, waarbij ‘het aantal exemplaren, dat door het stadsbestuur werd gekocht, (...) nogal sterk (varieerde)’: van 72 tot 225 exemplaren (zie [21], [22])Ga naar eindnoot32. Daarnaast bevatten vooral de notariële archieven met hun diversiteit aan aktes (bijvoorbeeld beschrijvingen van boedels van boekverkopers, contracten tussen boekverkoper en papierleverancier, faillissementen, etc.) cijfers over oplagen. In gedrukte vorm zijn die over de boekhandel te Den Haag en Amsterdam deels al redelijk voorhanden (zie [23], [24], [25] en [26]). Veel ongepubliceerd materiaal ligt nog te wachten en biedt voor nader onderzoek naar oplagecijfers interessante perspectieven (zie [27], [28] en [29]). Hetzelfde is van toepassing op de gegevens in onuitgegeven correspondenties tussen auteur en uitgever, zeker voor vroegere eeuwen vaak de enige bron om achter een oplagecijfer te komen. Auteurscorrespondenties geven soms een informatief kijkje achter de schermen bij de totstandkoming van een boek. Hierbij kan de uitgever of de auteur uitgangspunt zijn (zie [30 en [31]). Daarbij zijn memoires van uitgevers een even belangrijke bron als de brieven zelf. Zeker bij gewaagde ondernemingen zien we de oplage als belangrijk wapenfeit vermeld (zie [32]). Behalve in de hierbovengenoemde bronnen, kan de onderzoeker ook bij toeval cijfers tegenkomen in bronnen die zich niet onder een van de hierboven genoemde categorieën laten rangschikken. De notulen van het Konstgenootschap Nil Volentibus Arduum (bij toeval bewaard in het Extract van Huydecoper) geven op 27 oktober 1676 en 20 juni 1677 aan, dat het toneelspel De gelycke Twélingen ‘700 op klein, 50 op groot papier’ wordt herdrukt en' 't Spookend Weeutje te laaten drukken: 750 exemplaren klein, 50 groot papier’Ga naar eindnoot33. Het feit dat Vondels Lucifer (1654) de wrevel opwekte van de Amsterdamse Kerkeraad levert het drukoplagecijfer van 1000 exemplaren. Ze waren in één week uitverkocht en er verschenen in totaal zeven verschillende drukken in 1654Ga naar eindnoot34. | ||||||||||||||||||
Theorie en praktijkZoals in de inleiding is opgemerkt, kan het begrip oplage op verschillende manieren worden gebruikt en kunnen we met oplagecijfers vele kanten uit. Het is vooral aan- | ||||||||||||||||||
[pagina 189]
| ||||||||||||||||||
trekkelijk vergelijkingen te maken met andere titels, auteurs of tekstsoorten om het nodige reliëf te geven aan eigen of andermans oplagecijfers. Hieronder worden enkele uitspraken nader bekeken om aan te geven dat het trekken van conclusies op basis van (bekende) oplagecijfers niettemin een hachelijke zaak is. Daarbij is het de vraag of we met generaliseringen of gemiddelden veel verder komen. De voorbeelden bieden de mogelijkheid enkele problemen die bij het interpreteren van oplagecijfers een rol spelen, aan de orde te stellen.
Deze mededeling is weinigzeggend, als in het midden gelaten wordt of we het hebben over de drukoplage van de 42-regelige Gutenbergbijbel (175 papier/25 perkament), over de titeloplage van Gheraert Leeus bestseller Dat liden ende die passie ons Heren Jhesu Cristi of over een veelgevraagde Donatus in het Latijn. Daarbij biedt het verschil 200/300 en 1000 weinig houvast over tussenliggende aantallen. Temeer daar vooral de kosten van het papier in hoge mate bepalend waren voor de prijs, is het verschil tussen 200 en 1000 cruciaal. Het is de vraag of we met een algemene term als incunabel wel uit de voeten kunnen, als we over druk- of titeloplagen spreken.
De constateringen die werken met termen als ‘doorsnee’ en ‘gemiddelde’ doen weinig recht aan de feitelijke drukoplage van elk werk afzonderlijk. Ze liggen in het verlengde van berekeningen die Voet heeft gemaakt voor uitgaven van Plantijn en Jan I Moretus, die hun uitgaven ‘gemiddeld’ produceerden in een drukoplage van 1000 tot 1500 exemplaren. Niettemin blijkt overduidelijk dat ook dit cijfer een gemiddelde is, dat geen recht doet aan individuele titels: van de 155 titels tussen 1563-1567 hebben er 63 (= 40%) een drukoplage die lager (34) of hoger (29) dan ‘the peak (...) between 1,000 and 1,500 copies.’ Hetzelfde geldt voor de periode 1590-1600, waarin van de 254 titels er 89 (= 35 %) buiten de boot vallen. En ook hier is de marge wel erg groot: zij varieert van 500 tot 2000 exemplaren. En wat is een doorsnee boek? Smalleganges Chronyk (folio, op groot papier, f 18,-) beslist niet. Bovendien maakt het nogal een verschil, of we hij 500, 1000, 1500 of 2000 van ‘de meest economische oplage’ spreken; ook in de zeventiende eeuw maakte het papier een substantieel deel uit van de produktiekosten. Zonder reële | ||||||||||||||||||
[pagina 190]
| ||||||||||||||||||
afzetverwachtingen heeft het begrip ‘doordrukkosten’ (of je er nu 1000 of 1500 laat drukken, het scheelt maar een fractie in de totale kosten) in de periode van de handpers volstrekt geen rol gespeeld.
De vraag is in hoeverre de term ‘uitzondering’ de drukoplage van Martinet in gunstige zin kwalificeert. De vergelijking die wordt gemaakt, is niet met identieke werken die lagere drukoplagen hadden, maar met andere genres die ‘gemiddeld’ lager zouden scoren. De verkoopcijfers die in de achttiende eeuw bijvoorbeeld ABC-boekjes van J.H. Swildens haalden, of psalmboekjes, of almanakken lijken vergelijkbaar met die van Martinet, dus waarin ligt precies het uitzonderlijke van Martinet? Niet zozeer in de hoogte van de oplage als wel in de spectaculaire snelheid waarmee verkocht werd. Daarbij zou moeten worden aangetoond, of de drukoplage van 6000 exemplaren van het eerste deel uit deeloplagen is opgebouwd of dat de uitgevers Allart en de Wed. Loveringh 6000 exemplaren in één keer hebben gedrukt. Dat laatste zou - voor een eerste druk - inderdaad uitzonderlijk zijn. Martinet tenslotte ‘had de drukker voorgesteld niet meer dan 1100 exemplaren te drukken’Ga naar eindnoot38.
Uiteraard geven aantallen herdrukken enig kwantitatief houvast, maar bij twee of drie herdrukken meer of minder zijn de marges erg minimaal. Zolang de afzonderlijke drukoplagen niet bekend zijn, blijft een hoger-lager- of meer-minder-spel weinig vruchtbaar: drie drukken van elk 500 exemplaren is wat verspreiding betreft zelfs imposanter dan één druk van 1500 exemplaren. Bij drie drukken weten we in elk geval, dat er minstens 1000 van zijn verspreid, terwijl dat bij 1 × 1500 exemplaren lang niet zeker isGa naar eindnoot40. De drukoplage-cijfers of het aantal drukken zeggen in dit geval meer over de voorzichtigheid of durf van een uitgever dan over de populariteit van een auteur. De ook toen veelgebezigde slogan: ‘Nu al de víerde druk...’ lijkt eerder commerciële dan kwantitatieve waarde te hebben. Daarbij worden vier romans vergeleken die qua omvang, prijs, aantal drukken, jaar van publikatie, formaat, enzovoort nogal van elkaar verschillen: Clarissa (in 8 delen) - de drukoplage is niet bekend - kostte het lieve sommetje van f 15,-, terwijl de prijs van de Werther (2 deeltjes) in 1776 18 stuivers was. Julia heeft geen vier maar vijf drukken gekend en van de druk bij Allart uit 1792 waren er anno 1818 nog 1056 exemplaren (= | ||||||||||||||||||
[pagina 191]
| ||||||||||||||||||
een gemiddelde oplage? of twee drukken van 500 exemplaren?) overGa naar eindnoot41. Het land had zijn drie drukken binnen één jaar (1788).
De opmerking van Anbeek en Goedegebuure, dat H.M. van Randwijk met een oplage van 20.000 exemplaren van Burgers in nood een voor die tijd hoge oplage haalde, berust niet op vergelijking. Het boek verscheen als nr. 2 in de Nobelreeks jaargang 1935-1936 bij C.F. Callenbach te Nijkerk, met de vermelding 1-20e duizendtalGa naar eindnoot43. Als nr. 3 verscheen in dezelfde Nobelreeks in 1936 Het geldschip van Jan Roselaar: 1-27e duizendtalGa naar eindnoot44. Het jaar ervoor was in de reeks het 1e-40e duizendtal van Bartje van A. de Vries verschenen (1e-15e druk!!), de periode 1936-1940 leverde voor dit werk het 41e-85ste duizendtal op. Waar het bij de betekenis van een drukoplage dus vooral om gaat, is het aantal exemplaren dat feitelijk verspreid èn verkocht is. Vooral bij titels waarbij drukoplage samenvalt met titeloplage dient het daadwerkelijk aantal verkochte exemplaren in feite de maatstaf te zijn voor de beoordeling van het economisch en culturele succes. Invloed is in deze gevallen nauwelijks meetbaar. Of een titel veel gelezen is, kan aan de hoogte van de oplage in elk geval niet worden afgemeten. Het noemen van het getal 20.000, in combinatie met de zinssnede ‘een voor die tijd hoge oplaag’, geeft een vertekend beeld van de werkelijke situatie: de oplage was juist aan de lage kant, getuige de cijfers die voor vergelijkbare titels uit dezelfde jaren bekend zijn. | ||||||||||||||||||
ResultatenBij de bepaling van de waarde van oplagecijfers hebben we te maken met een veelheid van problemen die de interpretatie in veel gevallen gecompliceerd maakt. Uit de gegeven voorbeelden, uitspraken en overwegingen blijkt, dat het onderzoek naar oplagecijfers en naar hun implicaties nog in de kinderschoenen staat. Veel facetten en gegevens blijven - zeker voor de vroege periodes - onbekend of nog zeer onduidelijk. Dat oplage in eerste instantie een economische achtergrond heeft en vrijwel altijd door potentiële winstkansen wordt bepaald, staat vast. Toch is ook daar geen vaste wet die voor elke willekeurige titel een standaardoplage aangeeft. Afhankelijk van deel-, druk- of titeloplage, eerste druk of herdruk, origineel of vertaling, blijft een fenomeen als bijvoorbeeld interne financiering voor een buitenstaander vaak onzichtbaar. Ook moet het potentiële publiek een belangrijke factor spelen bij het bepalen van de drukoplage. Dat dit in landen als Frankrijk, Duitsland en Engeland ongetwijfeld groter is dan in ons | ||||||||||||||||||
[pagina 192]
| ||||||||||||||||||
land, lijdt geen twijfel. De taal waarin een boek gedrukt is, is medebepalend voor de hoogte van de drukoplage. Extrapoleren of vergelijkingen maken is daarbij een hachelijke zaak, want wat geldt voor de internationaal opererende drukkerij van Plantijn in het zestiende-eeuwse Antwerpen, is nauwelijks vergelijkbaar met de produktie-methoden van P.J. Slyp in het zeventiende-eeuwse AmsterdamGa naar eindnoot45. Het literaire meesterwerk kan worden gepubliceerd dankzij het actualistische succesnummer. Daarnaast ‘zijn er de publikaties die hun auteur beroemd maakten en de auteurs die hun publikaties beroemd maakten.’ Bij de laatste figuur is het van belang of paus Leo XIII een tekst publiceert of de pastoor van St. Amelberga te SusterenGa naar eindnoot46. Reliëf en betekenis krijgt een oplagecijfer pas als er een vergelijking met verwante titels wordt gemaakt, die sterk gerelateerd blijft aan eenzelfde periode. Zodra men over langere perioden vergelijkingen gaat maken - en dat lijkt alleszins opportuun - zullen steeds dezelfde elementen aan zulke vergelijkingen ten grondslag moeten liggen. Uitspraken over de betekenis van oplage en de waarde die we aan oplagecijfers kunnen hechten, krijgen pas zin als we met factoren rekening houden die van invloed zijn op de hoogte van de oplage. Ik noem de belangrijkste:
Uit de gegeven voorbeelden en uitspraken blijkt, dat men over het algemeen bij vergelijkingen slechts met enkele oplagebepalende factoren rekening houdt en daardoor een discutabel beeld creëert. Men vergelijkt dure boeken met goedkope, drukoplage met titeloplage, jaarcijfers met cijfers over veel langere periodes of men gaat uit van gemiddelden die geen recht doen aan specifieke kenmerken van sommige genres of de uitzonderlijkheid van de publikatie in kwestie. In feite zouden alle genoemde factoren bij uitspraken over oplage (hoog-laag, uitzonderlijk, gemiddeld, enorm) betrokken moeten | ||||||||||||||||||
[pagina 193]
| ||||||||||||||||||
worden, wil een zuivere vergelijking mogelijk zijn. Wie dure boeken met goedkope boeken vergelijkt, of meerdelige encyclopedische werken met ontspanningsliteratuur is weinig zinvol bezig. Alleen binnen hun genre bekeken, krijgen de representanten ervan (winkeldochters en topstukken) hun verdiende plaats. Terecht stellen Kloek en Mijnhardt: ‘Zolang we geen inzicht hebben in het titelaanbod in hetzelfde genre, of beschikken over synchroon of diachroon vergelijkingsmateriaal, blijven dergelijke cijfers in de lucht hangen’Ga naar eindnoot47. Het is dan ook niet aan te raden als er geen gegevens over oplagecijfers bekend zijn, vergelijkenderwijs een schatting te doen. De achterliggende gedachte van zo'n schatting is: dit type werk heeft in die tijd ongeveer een oplage van xxx exemplaren. Verschillende elementen spelen bij die vergelijking een rol: uiteraard moeten we rekening houden met een groeiend aantal lezers, anderzijds impliceert een toenemend aantal uitleenbibliotheken een aanslag op de hoogte van de oplage. Daarnaast zet een stijgende titelproduktie de hoogte van de drukoplage onder druk: meer titels op het gebied van Tuinieren impliceert bij gelijkblijvende afzet minder exemplaren per afzonderlijke titel. Bij elk werk kunnen factoren die - ongezien en dus onbekend - een rol hebben gespeeld de (eerste druk)oplage naar onder of boven bij stellen. Hoe gaat het niet in onze eeuw? Plotseling, acht jaar na de eerste druk, was De kleine blonde dood van Boudewijn Büch weer terug in de toptien. Dat had natuurlijk alles te maken met de gelijknamige film die nu al enige weken in de bioscopen draait. Meer dan honderdduizend bezoekers trok de film tot dusver. Een belangrijk deel hiervan besloot ook het boek aan te schaffen. Ronald Dietz van de Arbeiderspers - tot voor kort uitgever van Büchs boeken - heeft inmiddels twee extra drukken van in totaal zestienduizend stuks verkocht. Een derde druk van tienduizend stuks is in aantochtGa naar eindnoot48. Het werken met ‘gemiddelden’ doet geen recht aan het onderscheid dat we moeten maken tussen drukoplage en titeloplage. Vooral bij titels die nieuw of experimenteel zijn, moet de uitgever uit bedrijfseconomische overwegingen voorzichtig zijn. Dat verklaart waarom sommige titels 500, andere het dubbele of driedubbele halen. En tot het begin van de negentiende eeuw lijkt 1500 exemplaren als eerste drukoplage van een poëziebundel van een onbekende auteur, afgezet tegen bijvoorbeeld de 1000 exemplaren van de Gedichten van een topauteur als Tollens, al aan de hoge kant. Daarom is het onbevredigend in het geval van incunabelen in oplagen van 200 of 300 per editie te werken als er ook voorbeelden van 500 of 1000 bestaan. Zolang er geen exacte cijfers bekend zijn, ontkennen we door met gemiddelden te werken de mogelijkheid, dat juist dit werk in kwestie een hogere eerste drukoplage heeft gekend dan vergelijkbare titels. De begrippen hoog en laag hebben hij oplagecijfers, waarbij geen rekening gehouden wordt met druk- en titeloplage of met het feit dat het een eerste of latere druk is, geen enkele betekenis. | ||||||||||||||||||
[pagina 194]
| ||||||||||||||||||
De vraag is nog onbeantwoord of oplagecijfers iets zeggen over de populariteit c.q. marktwaarde van een bepaald werk of een auteur. Populariteit laat zich herkennen aan een hoge drukoplage, veel herdrukken of nieuwe deeloplagen, die binnen korte tijd verschijnen of zich over langere periodes uitstrekken: de bestsellers van het moment versus de klassieken die generatie na generatie gekocht en gelezen worden. Bij een werk waarvan maar één druk bekend is, zullen we in ieder geval voorzichtig moeten zijn met het verbinden van conclusies aan de hoogte van de oplage. Zij moet eigenlijk bij ieder werk steeds individueel bekeken worden. Elk werk kan om welke reden dan ook tot de uitzonderingen behoren. Er achter te komen door welke (onbekende) factoren een oplage feitelijk is bepaald, is elke keer weer de uitdaging. Dat is zeker! | ||||||||||||||||||
[pagina 195]
| ||||||||||||||||||
BijlageIn deze bijlage is een aantal voorbeelden van boeken opgenomen waarvan de oplagecijfers, exact of bij benadering, bekend zijn. Ze zijn ontleend aan diverse bronnen uit vijf eeuwen Nederlandse boekgeschiedenis. De nummers [1], [2], enz. verwijzen naar de corresponderende nummers in de hoofdtekst.
| ||||||||||||||||||
[pagina 196]
| ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
[pagina 197]
| ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
[pagina 198]
| ||||||||||||||||||
|
|