Jaarboek Letterkundig Museum 10
(2001)– [tijdschrift] Jaarboek Letterkundig Museum– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
Thesi Schmitz
| |
[pagina 46]
| |
minder eenduidig dan Schmidt het hier doet voorkomen. Zo zijn er voor verschillende leeftijdscategorieën verschillende meisjesboeken die zich met name van elkaar onderscheiden door de gehanteerde ondertoon. Meisjesboeken voor oudere meisjes zijn doorgaans, want er zijn natuurlijk overlappingen, serieuzer en minder luchthartig dan die voor jonge
Top Naeff. (Collectie Letterkundig Museum.)
meisjes. Al die soorten meisjesboeken hebben enkele kenmerken gemeen. Om te beginnen is de hoofdrol per definitie weggelegd voor een meisje; de alledaagse belevenissen van dat meisje met haar familie en/of haar schoolvriendinnen vormen de inhoud; het verhaal loopt goed af: dat ‘happy end’ kan variëren van een verloving tot en met een opgelost probleem of conflict, in ieder geval leeft ze, rijper, volwassener en wijzer geworden, nog lang en gelukkig. Het andere geslacht speelt een vaststaande rol in het verhaal: mannen zijn de betrouwbare volwassenen: de vader of de oudere broer(s) die er in de eerste plaats zijn om het meisje te beschermen, of ze zijn de leeftijdgenoten die je kunt plagen en met wie je jongensachtige avonturen beleeft. Soms krijgt de man de rol toebedeeld van de verleidelijke, maar natuurlijk verkeerde, charmeur waar de hoofdpersoon na een hevige verliefdheid, op het nippertje, afstand van neemt om zich vervolgens linea recta te storten in de sterke armen van de veel degelijker ‘Ware’ die, behalve die sterke armen, ook een sterk karakter en sterke wil heeft.Ga naar eind3 Tot zover lijkt Schmidts ietwat laatdunkende omschrijving van het | |
[pagina 47]
| |
meisjesboek aardig in de goede richting te komen. Dat het procédé, volgens welk het meisjesboek wordt geschreven soms iets ingewikkelder in elkaar zit, wil ik aan de hand van vier meisjesboeken van, waarschijnlijk Nederlands beroemdste meisjesboekenschrijfsters, Top Naeff en Cissy van Marxveldt, aanschouwelijk maken. In de meisjesboeken van Naeff en Van Marxveldt worden de net genoemde kenmerken ook verwerkt, maar op een meer complexe manier, dat wil zeggen zowel Naeff als Van Marxveldt lijken bij nadere beschouwing een beroep te doen op bepaalde modellen en genrekenmerken afkomstig uit twee literaire stromingen die zich binnen de volwassenenliteratuur hebben gemanifesteerd: idealisme en naturalisme.Ga naar eind4 | |
Meisjesboeken, een beknopte ontstaansgeschiedenisHet begrip meisjesboek kwam zeker niet uit de lucht vallen. Op het moment dat Naeff en Van Marxveldt hun klassiekers publiceerden, had dit genre al een lange ontwikkeling doorgemaakt. De moraal- en zedenleren voor het oudere meisje kunnen beschouwd worden als de eerste teksten die specifiek geschreven waren voor meisjes. Zij waren geschreven in een betogende stijl en hadden slechts één doel: het meisje voorbereiden op haar toekomstige taak, die van huisvrouw, echtgenote en moeder. Van enige literaire vormgeving was vooralsnog geen sprake. De Engelsman Samuel Richardson (1689-1761) bracht daar verandering in. Hij publiceerde twee romans in briefvorm: Pamela, or virtue rewarded (1741) en Clarissa or the history of a young lady (1747) waarin een meer literaire vorm aan dit thema werd gegeven. Richardson meende dat door het lezen van zijn romans jongedames levenservaring konden opdoen zonder het gevaar te lopen voor allerlei ‘verleidingen’ te bezwijken. In Duitsland verscheen in 1784 Julchen Grunthal, eine Personsgeschichte, geschreven door Helene Unger, waarin een vergelijkbaar thema wordt behandeld, namelijk dat van een meisje dat door kennismaking met enkele verderfelijke sujetten de verkeerde kant op lijkt te gaan, maar dankzij haar liefhebbende vader weer op het juiste spoor belandt. Ook in Nederland verscheen een boek dat in retrospectief beschouwd kan worden als het eerste meisjesboek in de moder- | |
[pagina 48]
| |
ne betekenis van Nederlandse makelij: De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart (1782) van Betje Wolff en Aagje Deken. In dit boek speelt een ‘gewoon’ meisje de hoofdrol, niet voorbeeldig, niet overdreven sentimenteel, niet al te braaf en niet uitsluitend een volwassen mevrouw in meisjesformaat. In alle genoemde werken zijn ondanks de meer literaire vormgeving de sporen van de moraalleer nog steeds onuitwisbaar. De hoofdpersonen dreigen, meestal door inmenging van een laakbaar, maar o zo charmant heerschap, te ontsporen, maar worden nog net op tijd gered door het ingrijpen van een verstandige vader, een oudere, en natuurlijk, wijze dame of een deugdzame vriendin, waarna zij vervolgens gelouterd en tot rust gekomen het rechte pad weer betreden. Dit pad kent natuurlijk maar één bestemming, dat van het huwelijk en moederschap. In de negentiende eeuw ontwikkelde het meisjesboek zich verder, maar sentimentalistische en religieuze tendensen bleven een belangrijk onderdeel vormen. Door de sterke ontwikkeling van het genre waren er in het midden van de negentiende eeuw al drie soorten meisjesboeken: teksten die voortborduurden op de achtiende-eeuwse zedenleren; volksverhalen die het landleven en het zich daarin vertoevende natuurlijke en onbedorven meisje verheerlijkten, zoals het beroemde Heidi van Johanna Spyri, en tenslotte het bakvisboek. Vooral dit laatste genre stond model voor de ontwikkeling van het meisjesboek in Nederland. Een van de belangrijkste wegbereiders in het genre van het bakvisboek was Little women uit 1857 van de Amerikaanse Louisa May Alcott, dat in Nederland als Onder moeders vleugels een grote populariteit genoot. In Duitsland verscheen in 1885 Der Trotzkopf van Emmy van Rhoden, in het Nederlands vertaald als Stijfkopje en in Engeland schreef, onder andere, Angela Brazil kostschoolverhalen. De hoofdrol in het bakvisboek is weggelegd voor - hoe kan het ook anders - de bakvis, in het Engels: ‘madcap’ of ‘tomboy’ en in het Duits ‘Backfish’. Zij is opstandig, jongensachtig en een echte wildebras. Daarnaast is ze spontaan, impulsief, oprecht en heeft ze een hart van goud. De bakvis fantaseert over het leven en soms reiken die fantasieën verder dan het huwelijk en het moederschap, al wordt die combinatie toch gezien als de | |
[pagina 49]
| |
meest prettige en voor de hand liggende toekomst voor een meisje. Ze verzet zich tegen de haar door de maatschappij opgedrongen vrouwenrol. Dat verzet is echter maar van tijdelijke aard, want de bakvis maakt met behulp van een rechtvaardige, maar strenge vader of lerares een socialisatieproces door. Aan het eind van het bakvisboek zijn alle tekenen van opstandigheid uitgeroeid en is er van verzet geen sprake meer: de bakvis is getemd en daarmee lief, geduldig, bescheiden, zorgzaam en van harte bereid de taken en plichten van huisvrouw, echtgenote en moeder op zich te nemen. Zo is elk bakvisboek in wezen een slap aftreksel van The Taming of the Shrew van William Shakespeare.Ga naar eind5 Met de bakvis stond een nieuw type meisje op in het meisjesboek, hoewel zij uiteindelijk dezelfde weg volgt als haar fictieve voorgangsters, is haar karakter levensechter en niet slechts in het leven geroepen als een model ter lering en, mede daardoor, vernieuwend.Ga naar eind6 | |
De bakvisHet meisjesbeeld van de bakvis vindt haar oorsprong in de Engelse meisjesliteratuur. Aan het begin van de twintigste eeuw verscheen er een nieuw type meisje: ‘The new Edwardian Girl’ of ‘The modern Girl’. De eerstc benaming refereert aan het ontstaan van dit type tijdens het bewind van de Engelse koning Edward VII. Onder zijn leiding maakte Engeland de overstap van een Victoriaanse (de voorgangster en moeder van Edward was de legendarische koningin Victoria) naar een meer liberale koers, waarmee onder andere een weg werd vrij gebaand voor het schoolgaande meisje. Het moderne meisje beantwoordde aan de behoefte van het lezende meisje om onderwijs te volgen en deel te nemen aan, het door mannen bepaalde, maatschappelijke leven. Om zich hierin een plek te veroveren, volgden de meisjes de mannelijke gedragscode: de mores van de ‘public schools’ voor jongens, de daar gevormde teamspirit. De wens om in ieder geval in de fantasie deel te nemen aan dit opwindende leven, deed een nieuw genre in de meisjesliteratuur ontstaan: het schoolverhaal. Het ‘moderne meisje’ speelt hierin de hoofdrol. Zij heeft een uitgesproken jongensachtig uiterlijk en jongensachtige manieren en in tegenstelling tot de blonde, lange en engelachtige lokken van het Vic- | |
[pagina 50]
| |
toriaanse meisje, draagt zij het bruine haar in vlechten of kort geknipt, het zogenaamde ‘bobbed hair’. Ze is lang en slank, het liefst zonder al te veel vrouwelijke rondingen en haar vele vriendinnen van wie zij de onbetwiste leider is, noemen haar bij voorkeur bij een jongensnaam. Ze is sportief en heeft een grondige hekel aan typische meisjeszaken. De, eerder genoemde, Engelse Angela Brazil schreef tussen 1906 en 1925 zestig schoolverhalen waarin deze nieuwe elementen waren verwerkt. Terwijl de Victoriaanse schrijfsters het giechelende en kattenkwaad uithalende meisje veroordeelden en het voorbeeldig brave, engelachtige meisje propageerden, vond Brazil het belangrijker om de onderlinge solidariteit tussen meisjes te laten zien dan om, tussen de regels door, een opvoedkundig lesje te geven. | |
De bakvis in de Nederlandse meisjesliteratuurNiet alleen in Engeland vonden de nieuwe elementen waaruit dit meisjestype was opgebouwd, ingang. Ook in Nederland werd, met de verschijning van Schoolidyllen in 1900, de bakvis in de Nederlandse meisjesliteratuur geïntroduceerd. Dit boek, geschreven door Top Naeff, veroorzaakte een ware ommekeer in het ingedutte wereldje van de Nederlandse jeugdliteratuur voor meisjes. Voor het eerst was er echt iets merkbaar van de invloed van Louisa May Alcott. Deze laatste vormde dan ook een belangrijke inspiratiebron voor Top Naeff. Met Schoolidyllen slaagde Naeff er als eerste in een min of meer realistisch beeld van het leven op school en thuis van een zestienjarig meisje en haar vriendinnen weer te geven. Ook Cissy van Marxveldt werd beïnvloed door Alcott, maar daarnaast ook door Angela Brazil en door Top Naeff. Van Angela Brazil nam ze de typisch Engelse (kostschool)elementen over zonder daarbij te vervallen in Brazils neiging tot het uitbeelden van karikaturen. Zo is de voornaam van de hoofdrolspeelster uit haar Joop ter Heul-cyclus dezelfde als die van Jo March, de protagoniste uit Little Women. Beiden dragen de keurige meisjesnaam Josephine, maar beiden laten zich het liefst met een daarvan afgeleide jongensnaam aanspreken. Daarmee houdt de gelijkenis tussen deze twee jongedames niet op: net als Alcotts Jo is Joop ter Heul een wildebras en | |
[pagina 51]
| |
beweegt zich alles behalve ‘ladylike’. Ze is onhandig en slungelachtig en heeft lak aan plichtplegingen. Jo March mag niet rennen en fluiten, Van Marxveldts Joop mag niet hard lachen of praten. Joops voortdurende gekibbel met haar oudere zus Julie lijkt erg op de akkefietjes tussen Jo en haar zus Megan. Ook de relatie tussen de naar waardering hunkerende Joop en haar vader doet sterk denken aan de kameraadschappelijke relatie tussen Jo en haar vader. Beide vaders hebben de wens hun dochters te zien uitgroeien tot beschaafde en plichtsgetrouwe jongedames, tegelijkertijd hebben ze echter waardering voor de ‘kerelachtige’ flinkheid waarmee hun dochters zich staande weten te houden. Na Schoolidyllen en het eerste deel van de Joop ter Heul-serie, De H.B.S.-tijd van Joop ter Heul (1919) volgen nog vele bakvisromans, waarin bakvissen de hoofd- en heldinnenrol spelen, in de Nederlandse meisjesliteratuur. De bekendste en meest klassieke Nederlandse bakvissen blijven echter de door Naeff en Van Marxveldt gecreëerde, van wie ik hieronder enkele kort zal bespreken. | |
Nederlandse bakvissen: Jet, Puck, Joop en PitDe figuur van Jet van Marle is ongetwijfeld één van de meest klassieke bakvissen in de Nederlandse meisjesliteratuur. Zij is de heldin uit Schoolidyllen. Een tragische heldin weliswaar: ze sterft aan de tering, maar ziet de dood dapper in de ogen. Jet is recht door zee, flink en belichaamt, voorheen typische mannelijke, waarden als teamspirit, solidariteit en oprechtheid. Zij gedraagt zich, afgezien van enige kwajongensstreken op school, zoals een bakvis betaamt: voorbeeldig, maar nergens braaf. Ze heeft een groot rechtvaardigheidsgevoel dat haar dikwijls in de problemen brengt, maar Jet heeft liever straf dan dat ze verzwijgt wat haar ‘gouden hart’ haar ingeeft. Ze gedraagt zich quasi-onverschillig: Jet lijkt heel stoer en sterk, maar ze is in wezen een zeer gevoelig meisje dat niet wil laten zien dat ook zij gekwetst kan worden: ‘“Zij gunnen me ook nooit eens wat!” snikte ze hees. Maar dadelijk richtte zij zich weer op, en lachend door haar tranen heen, zei ze haastig: “niemand zeggen, dat ik er om gehuild heb, hoor [...]”’ (Top Naeff, Schoolidyllen, Amsterdam [1968]21, p. 147). | |
[pagina 52]
| |
Binnen haar vriendinnenkring (‘de krans’) heeft Jet de leiding, daarmee vormt ze de spil van Schoolidyllen, dat de belevenissen van vier zestienjarige meisjes op en rond school beschrijft. Tijdens Jets leven weet ze vier heel verschillende meisjes aan zichzelf en aan elkaar te binden. Ook na haar dood, vormt Jet nog steeds de bindende factor en daarnaast een legende: ‘de eeuwig jonge en stralende bakvis’.
Cissy van Marxveldt. (Collectie Letterkundig Museum.)
| |
[pagina 53]
| |
Puck (eigenlijk Cornelia, maar dat is ingekort tot Corrie, of, nog korter, het jongensachtige Cor), de ‘ik’-figuur en tevens hoofdrolspeelster, uit In de dop is een onvervalste deugniet, zo introduceert zij zichzelf althans bij de lezer: ‘Maar dat is dan ook zowat het enige, waarbij men mijn naam een beetje eervol vermeldt, want overigens deug ik voor weinig, volgens Pa, en voor niets volgens Ma [...]’ (Top Naeff, In de dop, Amsterdam 1987, p. 5). Puck houdt niet van typische meisjeszaken en andere sentimentaliteiten. Ze is dan wel officieus verloofd met Dolf, maar zeker niet van harte: een ‘engagement’ geeft volgens Puck allerlei plichtplegingen waaraan ze nog helemaal niet wil denken, laat staan voldoen. De enige reden dat ze Dolf af en toe in haar nabijheid tolereert, is ten eerste omdat hij haar nog wel eens op taartjes trakteert en ten tweede omdat al haar vriendinnen er een ‘aangebedene’ op nahouden, zodat Puck eigenlijk niet kan achterblijven. Van jongens in het algemeen heeft Puck geen al te hoge dunk: ‘Nu ja, er mankeert aan alle jongens wat...’ (p. 14). Als Puck al iets met het andere geslacht wil doen, dan is dat worstelen met haar jongere broertje. Veel liever dan zich druk te maken over jongens en liefdeszaken in het algemeen, houdt Puck zich bezig met haar literaire carrière: Puck wil schrijfster worden en neemt die rocping - noch de ‘Kraam’, noch de ‘Viool’, maar de Pen - zeer serieus. Puck droomt dus niet, of niet alleen, van huisje-boompjebeestje en daarmee verzet ze zich in zekere zin tegen de haar door de maatschappij opgedrongen vrouwenrol. Ze toont initiatief door haar eerste verhaal naar de redactie van een tijdschrift op te sturen. Wanneer men daar in Pucks ogen te langzaam op reageert, gaat ze in haar eentje naar de ‘grote stad’ Amsterdam om daar bij de redactie, een waar mannenbolwerk, om tekst en uitleg te vragen. Wanneer ook dat niets oplevert, geeft ze niet op, maar gaat ze weer op pad om haar verhaal koste wat het kost gepubliceerd te krijgen, wat haar uiteindelijk ook lukt. Kortom: Puck is een wilskrachtig type: ze weet wat ze wil en doet wat ze wil.
In De H.B.S.-tijd van Joop ter Heul draait alles - en iedereen - om Joop, oftewel Josephine ter Heul. De titel sluit elk misverstand daaromtrent al uit, zoals gebruikelijk in veel meisjesboeken. Via dagboek- | |
[pagina 54]
| |
en brieffragmenten, waarin de ‘ik’-vorm wordt gehanteerd, wordt de lezer een blik gegund op het school- en gezinsleven van een vijftienjarig meisje uit een gegoed milieu. Joop is een echte kwajongen: haar schoolresultaten zijn ver beneden peil, ze wordt regelmatig de klas uitgestuurd en thuis ligt ze voortdurend in de clinch met haar oudere, nuffige zus Julie. De zaken waarmee deze laatste zich bezighoudt, zoals kleding, uiterlijke verzorging, feestjes, partijen en mannen zijn mijlenver verwijderd van Joops belevingswereld. Joop wil in de eerste plaats plezier hebben en nog nier al te serieus met haar toekomst bezig zijn. Ook Joop verzet zich tegen de haar door de maatschappij opgelegde vrouwenrol. Haar moeder, haar zuster Julie en Julies hartsvriendin Lotte vormen wat dat betreft Joops schrikbeeld. Zij vertegenwoordigen namelijk alles wat een vrouw volgens de maatschappelijke normen dient te zijn: ‘Julie is nooit echt jong geweest, ik geloof werkelijk, dat ze altijd met glaceetjes naar school is gegaan, en dat ze met gefriseerde haren geboren is.’ (Cissy van Marxveldt, Joop ter Heul, Hoorn [1978]12, p. 23). Net als Jet van Marle in Schoolidyllen heeft ook Joop een aantal heel verschillende meisjes om zich heen verzameld. Samen met zes andere meisjes, vormt zij de Jopopinoloukicoclub. Hiervan is Joop de onbetwiste leider: ze is erelid en het zijn de eerste twee letters van haar naam die voorop staan in de naam van deze club. Voor haar vriendinnen, tevens medeclubleden, gaat Joop door het vuur, want Joop mag dan wel een wildebras zijn, naargeestig of kwaadaardig is ze niet. Eerlijkheid, oprechtheid, ‘fierheid’ of ‘kerelachtigheid’, voorheen vooral in verband gebracht met mannelijke personages, staan hoog in Joops vaandel en daarmee belichaamt ze alle kenmerken die het meisjestype van de bakvis tot een vernieuwend type maken. 'n Zomerzotheid vertelt het verhaal van de hofmakerij tussen vijf jongens en vijf meisjes. Door een persoonsverwisseling, waarbij één van de vijf jongens, een eenvoudige boerenzoon uit de Achterhoek, zich voordoet als een ander lid van het (mannelijk) gezelschap, jonkheer Padt van Heyendaal, die zich op zijn beurt weer voordoet als de chauffeur van de jonkheer, ontstaan kolderieke situaties. In 'n Zomerzotheid worden vijf meisjes ten tonele gevoerd, waarvan | |
[pagina 55]
| |
Pit, alias Erica, er onmiddellijk uitspringt. Zij is de leukste, liefste, mooiste, grappigste, joligste, aardigste, vlotste en - vergelijk ook de naam - pittigste van het stel. Pit wordt zelfs door de vijf jongens, die zich over het algemeen studentikoos laatdunkend en afkeurend over het andere geslacht uitlaten, (‘“Ah jong, wat kun je anders van meisjes verwachten,” knorde Reep’, Cissy van Marxveldt, 'n Zomerzotheid, Hoorn [1978], p. 52) gewaardeerd en door enkelen bijna geadoreerd. Vanaf haar eerste optreden in het boek is het duidelijk dat de lezer hier te maken heeft met een echte bakvis. Pit profileert zich namelijk onmiddellijk als een ‘modern meisje’, wars van aanstellerij: ‘“We hadden je toch met de auto kunnen halen, schat,” zei Lenies moeder. “Waarom? Lang zo leuk niet. 't Was een zalige fietstocht. Zo, Ella wat ben jij koninklijk geworden,” zei Pit. Ze stond daar jong en uitdagend en ze lichtte jolig haar vilten hoed van het korte, stralendblonde haar.’ (p. 21). Het beeld dat van Pit naar voren komt in 'n Zomerzotheid is dat van een typische bakvis: een jongensachtig, sportief, eerlijk en quasi-onverschillig meisje: ‘'n Leuk, jolig kind, die Pit. Niet aanstellerig. Wat had ze gezellig naast hem gezeten in de auto, als een echte kameraad. Stevige, kleine knuisten had ze,’ (p. 99). Pit tennist graag en goed, wil leren chaufferen en heeft een hekel aan kiassenbewustzijn en snobisme. Zo deinst ze er niet voor terug de chauffeur, eigenlijk de jonkheer, lessen in de Engelse taal te geven. Dat ze daardoor uiteindelijk ook het hart van de jonkheer weet te veroveren, is een leuke bijkomstigheid, maar zeker geen toevallige. In alle hierboven genoemde boeken komt de bakvis in verhouding tot haar medespeelsters die er geen bakvistrekjes op na houden, het beste terecht. Dit uit zich meestal in de kwaliteit van de toekomstige echtgenoot die ze aan de haak weet te slaan: hoe meer bakviselementen een vrouwelijk personage rijk is, hoe beter de maatschappelijke status, het karakter en het uiterlijk van haar levenspartner. | |
[pagina 56]
| |
Nuffen, spoken en andere ‘slechte’ meisjes: Jeanne, Elizabeth, Julie en EllaBakvisromans worden niet uitsluitend bevolkt door bakvissen, alhoewel zij wel de belangrijkste en dankbaarste rol toebedeeld krijgen. Een essentieel onderdeel van de werking van de genoemde bakvisromans van Naeff en Van Marxveldt berust op de sterk aangezette contrasten tussen de vrouwelijke hoofdfiguren (de bakvissen) en bijfiguren (de niet-bak-vissen). Zoals uit het bovenstaande bleek, zijn alle bakvissen of ze nou Jet, Puck, Joop of Pit heten, goede, eerlijke meisjes met een hart van goud, anders gezegd zij zijn ‘the good girls’. Noodzakelijkerwijs dienen er dan ook ‘bad girls’ te zijn: personages die niet kunnen rekenen op de sympathie van de lezer en de andere verhaalfiguren. Deze strikte scheiding tussen goed en kwaad waarin het goede beloond wordt - meestal met een perfect huwelijk en dito eega - en het kwade bestraft wordt - met een minder perfect huwelijk en dito eega -, wat automatisch leidt tot een opbeurend slot, is een constructie die al langer in de literatuur gebruikt wordt. Met name in het idealistische volwassenenproza is dit verhaalstramien sterk vertegenwoordigd. Deze romantraditie vierde in Nederland hoogtij rond 1880 en was één van de belangrijkste pcilers waartegen de Tachtigers en daarmee de literaire stroming van het naturalisme zich afzette. In elk van de hierboven genoemde boeken is wel een dergelijk ‘kwaadaardig type’ aanwezig. In Schoolidyllen is die situatie echter iets minder zwart-wit dan ik net geschetst heb. Jeanne, in alle opzichten de antipool van Jet, heeft zo op het eerste gezicht een voorbeeldig karakter. Niet voor niets wordt zij door haar vriendinnen ‘'t Model’ of ‘'t Crediet’ genoemd. Jeanne doet niet mee aan de streken die Jet en de overige meisjes uithalen, ze doet altijd netjes haar huiswerk, zegt nooit voor, spiekt niet en heeft keurige manieren. Om dit beeld te completeren, beschikt Jeanne ook nog eens over een mooi gezichtje. Maar achter al die damesachtige maniertjes, braafheid en schoonheid, schuilt een nuffig, ijdel gansje dat de principes die Jet en de andere meisjes zo belangrijk vinden, zoals onderlinge solidariteit, oprechtheid en eerlijkheid, niet hul- | |
[pagina 57]
| |
digt. In de loop van Schoolidyllen komen de negatieve aspecten van Jeannes karakter steeds duidelijker naar voren. Zo heeft Jeanne er geen moeite mee om Jet voor zondebok te laten spelen, wanneer deze is betrapt op het overschrijven van het huiswerk van Jeanne. In plaats van toe te geven dat Jet dit deed met haar toestemming - die overigens zeker niet spontaan werd gegeven - laat ze Jet vertellen dat zij het huiswerk van Jeanne stiekem heeft gedupliceerd. Jeannes ijdelheid leidt soms tot snobisme. Ze voelt zich door haar knappe gezichtje verheven boven haar vriendinnen en door haar goede afkomst en manieren boven mensen uit de mindere klassen. Bij Jeanne is geen sprake van verzet, in welke vorm dan ook, tegen de haar door de maatschappij opgedrongen vrouwenrol. Integendeel, Jeanne droomt ervan die vrouwenrol te zijn. ‘“En ik kan de kniezwaai aan de rekstok nog,” blufte Lien. [...] “Niks ladylike!” vond 't Model. “Jij kon 'm nooit leren,” plaagde Lien, “jij was te stijf, je kon niets van al die dingen, niet zwemmen, niet roeien, niemendal!”’(p. 251). Jeanne staat dus ver van het meisjesbeeld van de bakvis af. Daar komt nog eens bij dat ze in tegenstelling tot Jet weinig lef heeft: ze is een zwak meisje dat voortdurend bang is om iets te doen dat tegen de regels indruist: ‘Jeanne huilde onmiddellijk om de kleinste kleinigheid [...]’ (p. 38) of ‘Allen keken naar Jeanne, die, als versuft, haar fijn wit zakdoekje in reepjes scheurde, zonder dat ze 't merkte, - waar ze later spijt van had,- [...]’ (p. 44). Het wekt dan ook enige verbazing dat juist een meisje als Jeanne aansluiting vindt bij ‘de krans’. Dat ze wel tot dit selecte gezelschap behoort, heeft veel, zo niet alles, te maken met Jets ‘gouden hart’, waardoor zij Jeanne zoveel mogelijk probeert te accepteren en haar beschermt tegen de scherpe tong van de overige kransleden. Maar echt begrijpen doet geen van de meisjes Jeanne. Aan het eind van Schoolidyllen blijkt dat alle goede manieren en haar mooie gezichtje Jeanne weinig hebben opgeleverd: ze sleept zich verveeld van bal naar partij, maar vindt nergens blijvende voldoening in, die de ander meisjes wel hebben gevonden in, het liet zich raden, huwelijk en moederschap. In In de dop drijven Pucks verwoede pogingen om een uitgever voor haar verhaal te vinden haar in de armen van mevrouw Elisabeth M. van der Marel. Deze dame is door haar professie van dichteres een artistie- | |
[pagina 58]
| |
ke vrouw en gedraagt zich daar ook naar. Haar artistieke gedrag is zo overweldigend, dat het neigt naar het karikaturale. De fijngevoeligheid en kunstzinnigheid van haar geest leiden tot een hevige vorm van Weltschmerz: zij draagt het leed van de wereld op haar schouders. Dit personage heeft maar één scène tot haar beschikking in In de dop, maar maakt zo'n diepe indruk dat ze wel degelijk een belangrijk personage is. Juist door bakvis Puck en deze dame, die weinig anders lijkt te doen dan kwijnen op de sofa, met elkaar te confronteren, wordt Pucks vlotte en nuchtere bakviskarakter sterker benadrukt: ‘“Ja, ja”, sympathiseerde zij en steunde haar blond hoofd op de uitgespreide fonkelende hand, die met de elleboog op een kussen rustte: “Ik begrijp uw schroom...Men is zo schuchter, niet waar, voor 't eerst een deel van...onze ziel...aan de wereld bloot te leggen.” “[...] De zee...” dweepte mevrouw Elisabeth M. van der Marel...de zee...” Ik dacht dat er nog meer zou komen, maar ze keek alleen in de lucht, of de zee aan 't plafond hing, en zweeg...Eindelijk zei ze, niet bepaald tegen mij, maar meer tegen 't behang achterboven mij: “Ook in proza kan men zijn innigste-zijn geven.”’ (p. 168). Naast Pucks frisheid en daadkracht maakt mevrouw Van der Marel een breekbare en zwakke indruk: ‘Ze hield mijn hand griezelig lang vast en keek me toen opeens weer vreselijk lijdend aan. En vóór ik de deur uit was, knakte ze alweer op de sofa, languit, met haar hoofd in de kussens.’ (p. 174). Zoals Jet en consorten in Schoolidyllen weinig tot niets snappen van Jeanne, heeft Puck in In de dop geen flauw benul hoe ze met zoveel zwaarmoedigheid en tragiek moet omgaan. Ook Elisabeth van der Marel is een onbegrepen figuur, maar lijkt daar, in tegenstelling tot Jeanne, zeer gesteld op te zijn en dit zelfs tot kunst te willen verheffen.
Een groot deel van De H.B.S.-tijd van Joop ter Heul drijft op de vermakelijke kibbelpartijen tussen Joop en haar oudere zus Julie. Dat de twee zussen zo vaak met elkaar botsen, is niet verwonderlijk. Zoals eerder gezegd, is Julie alles wat Joop niet is en nooit wil worden: een nuffig, egoïstisch dametje in meisjesformaat dat zich uitsluitend bezig lijkt te houden met wat ze aan gaat trekken naar welk feestje. Julie maakt zich voortdurend druk over hoe het hoort, de zinsnede ‘comme-il-faut’ | |
[pagina 59]
| |
Eerste twee pagina's van Schoolidyllen. (Collectie Letterkundig Museum.)
| |
[pagina 60]
| |
[pagina 61]
| |
wordt voornamelijk door Julie gebezigd. Ook Julie kwijnt wat af op de - in dit geval - divan, voelt zich onbegrepen door haar vader, Joop en broer Kees. Met haar moeder, die in feite een oudere uitgave van Julie is, kan ze wel opschieten. Die laatste heeft dan ook, net als Julie, voortdurend last van hoofdpijn, spanningen en zenuwen: ‘“Enfin”, zei ik, “hij zal er ook wel raar uitzien.” Waarop Julie alweer aan 't huilen sloeg en pa zei: “Je moet je werkelijk een beetje leren beheersen, Julie.” “Maar Jo enerveert me zo verschrikkelijk”, snikte Julie, “'s Morgens vroeg begint ze al. O, I hate her!”’ (p. 95). Zoiets zeggen bakvissen natuurlijk niet over elkaar, waaruit opgemaakt kan worden dat er niet alleen zeer onzusterlijke gevoelens tussen Joop en Julie bestaan, maar ook dat Julie alles behalve een bakvis is.
Dat het uitbeelden van een ‘bad girl’ vaker leidt tot een karikatuur, maakt de figuur van Ella in 'n Zomerzotheid duidelijk. Niet alleen haar gedrag, maar ook haar rol in 'n Zomerzotheid maken al snel duidelijk dat we hier te maken hebben met een uiterst venijnig meisje. Zij is de directe oorzaak van de persoonsverwisseling onder de jongens, aangezien Ella bij hoog en bij laag beweert de man van stand onder alle omstandigheden onmiddellijk te herkennen. Deze woorden worden ‘toevallig’ opgevangen door een echte man van stand, de jonkheer, die onmiddellijk besluit het ‘wicht’ een lesje te leren, waarop het spel kan beginnen. Ella is een ongelooflijke snob en bovendien een hele domme, want zij herkent de jonkheer niet in zijn chauffeurstenue en in de veronderstelling dat het ‘maar’ een chauffeur is, laat ze hem gedurende het hele boek links liggen. Wel werpt ze zich vol overtuiging in de armen van de eenvoudige boerenzoon die zich als jonkheer voordoet. Alhoewel deze niet gediend is van haar avances, lukt het Ella toch om, dankzij veel aanstellerij en dramatiek, hem een verloving af te dwingen. Het contrast waarom het in 'n Zomerzotheid draait, is dat tussen Ella en Pit. Zij verschillen van elkaar als dag en nacht. Zo is Pit klein, blond en tenger, terwijl Ella grof, knokig en hoekig is met een zware bos ‘modderkleurig’ haar. Pit zeurt niet, terwijl Ella niet anders doet dan zeuren en kwijnen: ‘“Nee, dat moet je nu niet zeggen Robbert,” zei Jef. “Hebben | |
[pagina 62]
| |
wij niet beiden Erica bemind?” “Pit?!” kreet Ella. “Dezelfde,” zei Jef. “En als Erica gewild had...Maar och, het breekt mijn en zijn hart om daarover verder te praten...” Jef veegde langs zijn ogen. Ella's gang werd slepend. “Ik ben zo moe opeens, Robbert,” klaagde ze. [...] Ella strekte kwijnend haar lange, hoekige gestalte [...].’ (p. 211) Pit krijgt in het verhaal bijna engelachtige proporties aangemeten, Ella daarentegen krijgt ‘vleiende’ benamingen als ‘Lorelei’, ‘Huzaar’ en zelfs ‘Godin der Wrake’. Het verschil moge duidelijk zijn...Traditiegetrouw wordt het goede beloond, want Pit krijgt uiteindelijk haar jonkheer, en het kwade bestraft: Ella valt alleen het hoongelach van zowel de meisjes als de jongens ten deel en neemt de benen.
Wanneer we de slechte meisjes uit de vier werken aan een nadere inspectie onderwerpen, zien we dat zij - hoe verschillend soms ook - een aantal karaktereigenschappen gemeen hebben. Stuk voor stuk zijn zij in meer of mindere mate egoïstisch, aanstellerig, zwak, onbegrepen, snobistisch, nerveus, hechten ze grote waarde aan uiterlijkheden, zoals afkomst, manieren en schoonheid en slepen zich kwijnend en ontevreden het boek door. Zoals waarschijnlijk al wel duidelijk is geworden, zijn Jeanne, Elisabeth van der Marel, Julie en Ella geen bakvissen, want anders zou er ook geen contrast bestaan tussen hen en de hoofdpersonages Jet, Puck, Joop en Pit, wat nu juist een zeer belangrijk onderdeel is van de bakvisroman. Veel van de zojuist genoemde kenmerken zijn ook bepalend voor het beeld van de vrouw zoals dat in de Nederlandse naturalistische roman tot uiting komt. Anbeek noemt in zijn eerder geciteerde studie De naturalistische roman in Nederland (p. 51-71) een achttal kenmerken van de Nederlandse naturalistische roman, waarvan vooral de eerste twee van belang zijn voor de personage-uitbeelding: middelpunt van de naturalistische roman is een ‘nerveus’ gestel, mannelijk of vrouwelijk, dat verteerd lijkt te worden door een groot verlangen; dat verlangen botst bijna altijd op de kille realiteit zodat veel naturalistische romans in grote lijnen getypeerd kunnen worden als ‘de geschiedenis van een ontnuchtering’. Debbaut gaat in zijn studie Het naturalisme in de Nederlandse letterenGa naar eind7 verder in op de naturalistische | |
[pagina 63]
| |
romanwereld: thematisch is er sprake van een perspectiefverruiming, aangezien de hele werkelijkheid, dus niet alleen het goede en het schone, maar vooral ook het lelijke en alledaagse, het slechte en waardeloze, onderwerp van literatuur kan zijn: decadentie van de hogere klassen, bekrompenheid van de burgerij, de verdierlijking van de lagere klassen, de botsing tussen de verschillende standen, het groeiende klassenbewustzijn en het standsbesef, de bezitsdrang en het materialisme, ongemaskeerde beschrijving van seksualiteit en geweld, psychische zwakheid, de hypocrisie in het menselijk gedrag, de (onmogelijkheid van) de liefde en de ontgoocheling erom, de vrouw, de afhankelijkheid van de mens van zowel geestelijke als materiële omstandigheden. Kortom: het dagelijkse leven tot in het kleinste detail. Daarmee is het gedaan met de lieve verhaaltjes over mooie en vooral deugdzame mensen, superhelden en smachtende heldinnen uit het idealisme, de romantraditie waar het naturalisme een tegenreactie op was. Het naturalisme rekent af met het mooie en goede en maakt daarmee ruimte voor het problematische, het psychisch gebrekkige en het onevenwichtige. Dat geldt ook voor de personages: het naturalisme introduceert de zwaarmoedigen, de hypochonders, de hysterici en de neurotici in de romanwereld. Deze personages worden gesitueerd in een milieu waarm het niet gaat om wat men is, maar wat men schijnt. Egoïsme, eenzaamheid en machteloosheid, apathie en fatalisme - de mens is immers een product van sociale omstandigheden enerzijds en inwendige determinismen anderzijds - vormen de bindende eigenschappen tussen de naturalistische personages. Wanneer we dit naturalistische mens- en wereldbeeld vertalen naar een vrouwelijk personage, dan komt daar een vrouwbeeld uitrollen dat de volgende eigenschappen in zich verenigt: nervositeit; overgevoeligheid; zwaarmoedigheid; lusteloosheid; gesteldheid op uiterlijkheden; klassenbewustheid en snobisme; egoïsme; eenzaamheid en labiliteit, zeker in vergelijking tot haar veel nuchterder omgeving, die dan ook de grootste moeite heeft een dergelijke vrouw te begrijpen. De door Anbeek genoemde kenmerken en de typeringen die door Debbaut zijn geformuleerd, kunnen met betrekkelijk weinig moeite toegepast worden op de figuren van Jeanne, Elisabeth, Julie en Ella. Hun | |
[pagina 64]
| |
verhaal binnen de genoemde werken kan met enige fantasie zelfs een geschiedenis van een ontnuchtering worden genoemd. Allen verlangen zij namelijk naar iets (groots): uitgroeien tot een echte dame bijvoorbeeld zoals Jeanne, erkenning als groot artieste zoals mevrouw Van der Marel, een echtgenoot met geld en aanzien zoals Julie en - in verhevigde mate - Ella. Allen blijven zij aan het einde van het boek met lege handen en gedesillusioneerd achter: Jeanne vindt geen voldoening in het feit dat zij gevierd wordt om haar uiterlijk en manieren; het tijdschrift waarvan mevrouw Van der Marel hoofdredactrice is, wordt opgeheven; Julie krijgt in Jog een lieve, maar tegelijkertijd sullige echtgenoot, die haar nooit de luxe zal kunnen bieden waarnaar zij verlangt en Ella krijgt zoals gezegd niets en maakt zichzelf bovendien compleet belachelijk. Hun dromen hebben het moeten afleggen tegen de werkelijkheid. Om ‘boevrouwen’ tot leven te wekken en op geloofwaardige wijze a-sympathiek te doen overkomen in de ogen van de lezer, ontlenen Naeff en Van Marxveldt personage-eigenschappen die afkomstig zijn uit een andere literatuur, de volwassenenliteratuur en een andere periode. De naturalistische roman bereikte aan het einde van de negentiende eeuw zijn hoogtepunt en de meisjesboeken die hier besproken zijn, dateren van respectievelijk 1900, 1906, 1919 en 1927. | |
Een ‘vernieuwend recept’?Hoewel Top Naeff en Cissy van Marxveldt hun boeken in de eerste plaats voor een jeugdig publiek schreven, lijken zij toch terug te grijpen op modellen en genrekenmerken van stromingen uit de volwassenenliteratuur: idealisme en naturalisme. Stromingen die op dat moment geen onderdeel van de canon van de volwassenenliteratuur vormden. Op zich wekt dat geen verwondering: jeugdliteratuur gedraagt zich als geheel zoals de niet-gecanoniseerde volwassenenliteratuur, dat wil zeggen dat ze weinig vernieuwende modellen in haar ontwikkeling vertoont en voortdurend gevoed lijkt te worden door de canonieke volwassenenliteratuur uit voorgaande periodes.Ga naar eind8 Toch zijn de hier besproken bakvisromans van Naeff en Van Marxveldt op geen enkele wijze geadapteerde naturalistische of idealistische romans, daarvoor bevat hun ‘recept’ | |
[pagina 65]
| |
teveel ‘ingrediënten’ en zijn er meer verschillen dan overeenkomsten aan te wijzen. Dat geldt dan met name voor de stroming van het naturalisme. Zo is er in bovengenoemde boeken geen sprake van de voor de naturalistische roman kenmerkende nadruk op de onderkant van de maatschappij. Alle hoofdpersonen in de hier besproken meisjesboeken van Top Naeff en Cissy van Marxveldt zijn afkomstig uit de betere klassen, de fictieve werelden zijn dan ook die van relatieve welstand. Daarmee houden ze dan wel gelijke tred met de auteurs van Nederlandse naturalistische romans, die hun personages doorgaans ook de ‘welgesteldere’ paden lieten bewandelen, maar breken ze met de internationale naturalistische traditie waarin personages voornamelijk in de lagere maatschappelijke regionen vertoeven. Ook de openlijke belangstelling voor geweld en seksualiteit komt (natuurlijk) niet naar voren. Kijken we echter uitsluitend naar de aanwezigheid van een aftreksel van het naturalistische vrouwentype, dan moet geconcludeerd worden dat Naeff en Van Marxveldt in de onderzochte meisjesboeken van hun hand hier dankbaar gebruik van maken. Dit vrouwentype staat alleen niet meer op de voorgrond zoals dat in de naturalistische roman wel het geval was. Die plaats in de schijnwerpers is namelijk overgenomen door een nieuw meisjestype, dat van de bakvis. De, laten we voor het gemak zeggen, naturalistische vrouw is naar de achtergrond verdrongen en speelt daar beslist geen fraaie rol, wel een belangrijke: door haar ‘geneuzel’ wordt de bakvis nog aantrekkelijker en nog voorbeeldiger - letterlijk, want haar gedrag dient als voorbeeld voor hoe het moet - voor de lezer. De bakvis, ‘the good girl’ is feitelijk niet anders dan de heldin, zoals we die herkennen uit de idealistische prozatraditie: ze deugt van top tot teen, ondanks het feit dat ze door haar rebelse gedrag hier en daar een steekje laat vallen. Zoals eerder gezegd, is dat slechts tijdelijk en wordt het voorbeeldkarakter van dit personage daardoor versterkt: de bakvis wordt immers altijd gered en op die manier kunnen lezeressen, zonder het aan den lijve te ondervinden, zich veilig, want slechts in hun fantasie, op het verkeerde pad begeven. Haar kwijnende tegenspeelster dient niet als voorbeeld en door haar te voorzien van ‘naturalistische trekjes’, wordt ze bijzonder antipathiek in de ogen van de lezeres. Deze zal er | |
[pagina 66]
| |
dan ook waarschijnlijk niet over piekeren om haar gedrag te kopiëren. Dit alles wordt in een idealistisch verhaalstramien gegoten, dat wil zeggen het goede wordt beloond - bakvis krijgt ‘ideale’ man en belooft zelf ook ‘ideale’ echtgenote en moeder te worden - en het kwade wordt bestraft: naturalistische type krijgt weinig tot niets en sleept zich kwijnend en ontevreden van de ene, apathische, dag naar de andere. Het gebruik van idealistische en naturalistische teksteigenschappen is natuurlijk nauwelijks vernieuwend, maar de manier waarop beide schrijfsters deze elementen vermengen en vervolgens bereiden, is dat wel: twee in feite botsende romantradities, het naturalisme dankt een groot deel van haar bestaan aan de felle tegenreactie die er ontstond op het idealisme, worden versmolten tot een gelikte formule, waarin het voor de Nederlandse jeugdliteratuur nieuwe personage van de bakvis perfect op zijn plaats valt en bovendien de kans krijgt te gloriëren. Jeugdliteratuur hoeft dus niet altijd een schaduwloper te zijn van de volwassenenliteratuur. Soms, zoals in Schoolidyllen, In de dop, De H.B.S.-tijd van Joop ter Heul en 'n Zomerzotheid, geeft het een nieuwe draai aan de door de volwassenenliteratuur ‘uitgespuugde’ tekstmodellen en -eigenschappen en wel op een zodanige manier dat er uiteindelijk toch iets ‘vernieuwends’ ontstaat, zoals in dit geval de klassieke bakvis roman. De formule mag dan berusten op een recept, zoals Schmidt beweert, maar of dat recept ‘zo gemakkelijk’ is, valt te betwijfelen. Afgekauwd is het in ieder geval niet, hoogstens herkauwd. |
|