Jaarboek Letterkundig Museum 10
(2001)– [tijdschrift] Jaarboek Letterkundig Museum– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Marco Goud
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorblad met opdracht. (Particuliere collectie.)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in Verzen (II, V, XIII). Het handschrift is helaas niet gedateerd, maar het stamt waarschijnlijk van vóór XXV verzen uit 1894. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boutens' studententijdBoutens schreef zich in september 1890 in aan de Utrechtse universiteit als student klassieke letteren.Ga naar eind4 Hij werd lid van het Utrechtsch Studenten Corps. Het was traditie in Utrecht dat pas aangekomen studenten een vers schreven in het zogenaamde ‘groenenboek’ van ouderejaars. Boutens schreef:
Als het najaar wordt,
Als het groen daarbuiten dort,
Komt in Utrecht 't groen eerst welig op
Als studenten in den dop.
Moet het groene graan
Weer en wind doorstaan,
Eer het goudgeel koren is,
Zoo moet ieder groen
Veel meer dan hem lief is doen,
Eer 't studentzijn hem beschoren is.Ga naar eind5
P.C. Boutens.
(Particuliere collectie.) Boutens ging op kamers wonen bij de familie Jurrjens aan de Nieuwegracht F 401 (later nummer 10). In oktober 1892 betrok hij een kamer bij de familie Bergman aan de Smeebrug 124. Smeebrug was destijds een aanduiding voor Oudegracht Tolsteegzijde.Ga naar eind6 Al vroeg maakte Boutens gebruik van de publicatiemogelijkheden tijdens zijn studiejaren. In de Utrechtsche Studenten-Almanak van 1891 publiceerde hij voor het eerst een gedicht.Ga naar eind7 In de almanak van 1892 verscheen nog meer werk: een reeks ‘Fragmenten’ (geopend door ‘Ik sloot de blinkevenstren van mijn Ziel’), een prozagedicht en het gedicht ‘Lente-tragedie’.Ga naar eind8 Ook maakte hij een clublied voor het regionale studentengezelschap ‘Zeeland’, waarvan hij abactis was.Ga naar eind9 Boutens raakte bevriend met studiegenoten die klassieke letteren studeerden, en op het Corps leerde hij studenten in andere vakken kennen, zoals de twee aan wie hij het handschrift zou opdragen: Daniël Pieter | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
P.C. Boutens. (Particuliere collectie.)
Moll, student wis- en natuurkunde, en Wouter van IJzeren, student geneeskunde. Uit de Utrechtsche Studenten-Almanak van 1893 blijkt dat ze alledrie op kamers aan de Smeebrug woonden: Boutens op nummer 124, Moll op 118 en Van IJzeren op 142. Ze moeten in die periode veel met elkaar opgetrokken zijn. In september 1894 verhuisde Boutens naar Voorschoten, waar hij docent klassieke talen werd aan de jongenskostschool Noorthey. Op 22 februari 1896 behaalde hij in Utrecht zijn doctoraalexamen. Ook daarna bezocht hij nog vaak de Domstad in verband met zijn proefschrift Exercitationes criticae in scholia ad Aristophanis Acharnenses, waarop hij op 28 april 1899 cum laude promoveerde.Ga naar eind10 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daniël Pieter MollDaniël Pieter Moll werd op 7 januari 1872 te Westervoort (Gelderland) geboren. Hij was een zoon van dominee Pieter Moll (1831-1918). Het domineesgezin verhuisde in 1874 naar Pijnacker en in 1880 naar Doetinchem. In de jaren 1888-1899 was Moll predikant van de Nederlands Hervormde gemeente te Maastricht. Na het gymnasium te hebben afgerond, ging Daniël in 1890 wis- en natuurkunde studeren in Utrecht. In zijn onuitgegeven autobiografie schrijft dominee Moll over zijn zoon: ‘Hij woonde toen te Utrecht aanvankelijk op een doodeenvoudige kamer bij den koperslager De Groot. Hij kwam van daar menig maal bij ons over, en bracht dan menigen vrind met zich mee. O.a. Van Huffel, Van IJzeren (die later de medicus is geworden van zijne moeder), R. van der Meulen en Boutens.’Ga naar eind11 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daniël studeerde op 17 december 1896 af. Daarna is hij enkele jaren leraar geweest op de HBS te Amersfoort. Ondertussen werkte hij aan zijn proefschrift Het beginsel van Huygens, waarop hij in Utrecht op 26 januari 1900 cum laude promoveerde. Daarna ging hij werken bij de Haagse verzekeringsmaatschappij De Nederlanden. Hij trouwde in 1902 met Elisabeth Johanna van IJzeren (géén familie van Wouter van IJzeren) en kreeg drie kinderen: Jacoba Maria, Elisabeth en Pieter. Hij is in 1961 overleden.Ga naar eind12 Helaas is er niet veel bekend over de vriendschap tussen Daniël Moll en Boutens. Er zijn geen brieven bewaard gebleven. Wél valt er iets op te maken uit de brieven die dominee Moll en zijn vrouw hebben geschreven aan hun zoon Daniël; deze zijn echter slechts in regestvorm overgele-
Daniël Pieter Moll. (Particuliere collectie.)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verd.Ga naar eind13 Af en toe duikt de naam Boutens in die brieven op. Zo staat in het regest van de brief van Daniëls moeder aan haar zoon van 2 februari 1894: ‘Daan heeft van zijn vriend Boutens een spreuk gekregen.’ Wellicht gaat het om ‘Een lied van Oenone’ of om het gedicht dat Boutens ‘Voor D.’ schreef (gedicht XV in XXV verzen, gedicht XIV in Een boek voor Wout en Daniël).Ga naar eind14 Het zou ook kunnen gaan om (een deel van) het hier uit te geven manuscript. In het regest van een brief van dominee Moll aan zijn beide zoons Daniël en Willem van 29 januari 1895 staat: ‘Daan heeft zijn vriend Boutens bezocht en niet zoals Pa dacht voor veel geld een concert bezocht.’ Boutens woonde toen al in Voorschoten. In mei 1895 bezochten Daniël en Willem Boutens nogmaals. In 1897 bezocht Boutens de familie Moll in Maastricht. Tijdens dat bezoek leerde Boutens Daniëls zus Marie kennen. Tussen Boutens en Marie ontstond een ‘liefdesrelatie’ die in 1903 eindigde.Ga naar eind15 De vriendschap tussen Boutens en Daniël Moll duurde tot lang na hun studietijd voort. Toen Moll woonde en werkte in Den Haag - waar Boutens sinds najaar 1904 ook woonde - kwam Boutens soms eten bij hem en zijn vrouw.Ga naar eind16 Ook gingen Moll en Boutens wel eens biljarten bij de Haagse sociëteit De Witte. Cor van Duyvenbode, Boutens' huisknecht die tevens timmerman was, heeft een duivenhok getimmerd voor Pieter, de zoon van D.P. Moll.Ga naar eind17 Moll heeft zijn vriend Boutens toegesproken tijdens de viering van diens zestigste verjaardag op 20 februari 1930 in hotel De Witte Brug te Den Haag. In de NRC van 21 februari 1930 staat daarvan een verslag, waarin ook de speech van Moll wordt aangehaald: ‘Mr. [lees: Dr.] D.P. Moll, een van 's dichters oudste academievrienden, roemde de ongeloofelijke veelzijdigheid van den jubilaris, ook reeds als student. Hij had kunnen worden, wat hij wilde, zij het wiskundige, jurist, bankdirecteur. Maar hij heeft nooit naar maatschappelijke grootheid gestreefd. Hij wilde slechts een dichter en een wijze zijn. Spr[eker] dankt hem voor veel vriendschap en kunstgenot.’Ga naar eind18
Na Boutens' dood in 1943 ontstond bij de bezorgers van Boutens' Verzamelde Werken het plan om herinneringen en anekdotes over | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boutens te verzamelen in een extra deel. Helaas is het nooit tot een uitgave daarvan gekomen. De dichter Jan Prins (pseud. van C.L. Schepp, 1876-1948), een van de bezorgers van de Verzamelde Werken en een zeer goede vriend van Boutens, probeerde in september 1943 de herinneringen van Moll aan Boutens los te krijgen. Maar Moll weigerde dit, zoals blijkt uit de doorslag van het briefje dat Schepp aan Moll schreef: ‘zooeven ontvang ik Uw brief van gisteren, en hoewel wij natuurlijk Uw standpunt volkomen eerbiedigen, is het mij toch een behoefte, U te zeggen, hoezeer het ons spijt, dat juist U, die Boutens ook in zijn jeugd heeft gekend, ons uit Uw rijken schat van herinneringen niet het een of ander wilt afstaan, dat teekenend zou zijn voor zijn persoonlijkheid. Dat zijn kunst ook zonder dat volkomen genietbaar is, ontkennen wij niet, maar dat zulke bijzonderheden voor de lezers zijner Verzamelde Werken zonder belang zouden zijn, kunnen wij U niet toegeven, althans niet voor wie die werken niet alleen met het oog maar ook met het hart lezen. Uit zijn studenten-tijd bijvoorbeeld weten wij nog maar enkelen, die hem van nabij hebben gekend, en wij zouden het bijzonder op prijs stellen, als U ons daarvan iets vertellen kon.’Ga naar eind19
In 1956 heeft de Boutens verzamelaarster mevrouw C.C.V. van Lier-Schmidt Ernsthausen het nog eens geprobeerd. D.P. Moll antwoordde haar: ‘Ik heb Boutens in de latere jaren weinig meer ontmoet en ik kan U geen letterkundige of wereldbeschouwelijke uitspraken van hem meedelen.’Ga naar eind20 In 1960 schreef mr. P. Moll namens zijn vader nog aan Van Lier: ‘Overigens zag mijn Vader in Boutens niet het genie maar meer de jeugdvriend en zonderling, die hij bij het biljarten beslist moe[s]t laten winnen wilde hij niet ongenietelijk worden. Zoals ik U al vertelde heeft mijn vader dan ook niet de referentie [lees: reverentie] tegenover het werk van Boutens gehad (enkele manuscripten en overige correspondentie heeft hij jaren geleden vernietigd) die U ongetwijfeld jegens hem heeft.’Ga naar eind21 Een boek voor Wout en Daniël is de vernietiging ontsnapt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wouter van IJzerenOver Wout, de andere vriend aan wie het handschrift opgedragen was, is mij helaas minder bekend. Wouter van IJzeren werd op 8 juni 1870 te Meerkerk geboren. In 1890 ging hij geneeskunde studeren in Utrecht. Ook hij werd lid van het Utrechtsch Studenten Corps. Hij woonde aanvankelijk op kamers aan de Schoolstraat, later aan de Smeebrug. In 1897 woonde hij daar nog, zoals blijkt uit de briefkaart die Boutens op 21 april 1897, logerend bij de familie Moll, vanuit Maastricht aan Lodewijk van Deyssel schreef: ‘Zaterdag is mijn adres: Utrecht. W. van IJzeren. semi-arts. Smeebrug.’Ga naar eind22
Wouter van IJzeren. (Particuliere collectie.)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van IJzeren was na zijn artsexamen in 1897 werkzaam aan de Medische Polikliniek der Rijks-Universiteit te Utrecht als assistent van professor S. Talma. In 1900 hield Van IJzeren enkele voordrachten over ‘'t microscopisch onderzoek van het bloed’.Ga naar eind23 Hij promoveerde in Utrecht op 28 maart 1901 op De pathogenese van de chronische maagzweer; evenals Boutens en Moll kreeg hij het judicium cum laude. Zijn proefschrift werd gedrukt door de firma C. Kooyker te Leiden, waar ook Boutens' vertaling Platoons Drinkgelag (1901) werd gedrukt. Van IJzeren werd later de huisarts van de moeder van Daniël Moll, toen de familie Moll in 1900 van Maastricht naar Utrecht verhuisde. In 1905 verruilde Van IJzeren Utrecht voor Dordrecht. Tot augustus 1926 was hij directeur-geneesheer van het Gast- of Ziekenhuis aldaar.Ga naar eind24 Hij trouwde met Petronella van den Brul. Ze kregen drie kinderen. In 1926 verhuisde het gezin naar Gorinchem. Daar overleed Van IJzeren in 1936.Ga naar eind25 Of Boutens en Van IJzeren na hun studietijd nog contact hebben gehad, is mij niet bekend. Vermeldenswaardig is nog dat Boutens in Verzen (1898) het gedicht ‘Al zielen zacht’ opnam met de opdracht ‘Voor W.’, ongetwijfeld geschreven voor Wout.Ga naar eind26 Van IJzeren komt niet voor op de lijsten van genodigden voor de huldigingen van Boutens in 1922 en 1930. D.P. Moll wordt daarentegen wél vermeld op deze lijsten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het handschriftDateringHet handschrift is niet gedateerd. Het is echter aannemelijk het te dateren is in de jaren 1893-1894, vóór de verschijning van XXV verzen in 1894. Ik heb hiervoor drie argumenten. Ten eerste kan de eerder aangehaalde mededeling in de brief van 2 februari 1894 van de moeder van Daniël dat hij ‘een spreuk’ van Boutens heeft gekregen, geïnterpreteerd worden als een mededeling dat Daniël dit handschrift (of een gedicht daaruit) van Boutens gekregen heeft. Ten tweede moet Boutens voor het motto van Catullus tussen gedicht VII en VIII (‘Nam tua nobis / Perspecta egregie est unica amicitia’) gebruik hebben gemaakt van de Catullus-editie van Emil Baehrens uit 1893.Ga naar eind27 Ten derde luidt de vierde regel van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gedicht XIII zowel in XXV verzen (1894) als in Verzen (1898): ‘Napratend z'n moeder de oude litanie’, terwijl in het handschrift staat: ‘Napraat'nd zijn moeder d'oude litanie’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Motto'sEen van de interessante aspecten van het handschrift wordt gevormd door de motto's. In de citaten van Catullus en Cicero komt de thematiek van de vriendschap en de liefde aan de orde (zie verder de annotaties in de noten bij de desbetreffende citaten). Verrassend is dat Boutens een citaat van de Franse literator Paul Bourget (1852-1935) als motto heeft gebruikt. Ook interessant is het citaat uit Herman Gorters Verzen (1890). Boutens was een groot bewonderaar van Gorter. Velen herkenden in zijn eerste bundels de invloed van Gorter. Van Deyssel noemde Boutens in een brief aan Albert Verwey ‘den Gorteriaan’.Ga naar eind28 Zelf schreef Boutens aan Van Deyssel in een brief van 2 maart 1896: ‘Ook Gorters kennis zou een geluk voor me zijn; want ik houd van hem, voorzover ik hem ken, in zijn spreken en in zijn zwijgen. En mocht U hem schrijven, groet hem dan, zooals men groet een zeer beminlijke.’Ga naar eind29 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mogelijke achtergronden en thematiekDe ondertitel van het handschrift luidt: ‘ter herinnering aan veel lijden en veel troost’. Een intrigerende vraag is wat bedoeld kan zijn met dat vele lijden. Ten eerste kan het lijden als een literair motief gezien worden. In het handschrift komen woorden als ‘schreien’, ‘smart’, ‘troost’, ‘lijden’, ‘verdriet’ en ‘tranen’ vaak voor. Het gehele handschrift kan geïnterpreteerd worden als een ‘stroom van trane-woorden’. De eerste strofe van het (poëticale) openingsgedicht luidt als volgt: O, kon ik schrei'n mijn smart in woorden uit, -
Dan werd mijn leed éen groot, oneindig lied,
Dat zou wel zwellen òp in hoog geluid;
Eén stroom van trane-woorden weg in 't niet.
Wellicht heeft Boutens zich voor het motief van de smart laten inspireren door Frederik van Eedens Ellen. Een lied van de Smart (1891). In gedicht IV wordt het lijden van de ‘ik’ vergeleken met het lijden van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het openingsgedicht. (Particuliere collectie.)
Christus. Dit thema kan Boutens eerder zijn tegengekomen in Albert Verwey's Van de liefde die vriendschap heet, een reeks gedichten geschreven voor Willem Kloos. In 1893 verschenen de ‘Zes Christus-verzen’ van J.H. Leopold in De Nieuwe Gids.Ga naar eind30 Ten tweede kan de ondertitel duiden op biografische achtergronden. Die achtergronden zijn mij helaas niet bekend. Ik kan er hooguit naar gissen. Wellicht is er sprake geweest van een onmogelijke of verbroken liefde. De vriendschap met Wout en Daniël was troostend bij dit verdriet, zoals blijkt uit het openingsgedicht, waarin staat: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[...] u twee, die toen ieder me verliet,
Me hebt geleerd wat trouw en troost beduidt.
Het laatste gedicht is geschreven voor een zekere ‘J.’. Het is het enige gedicht in Een boek voor Wout en Daniël dat niet aan hen is opgedragen. Helaas weet ik niet welke naam er schuilt achter deze ‘J.’. Duidelijk is wel dat ‘J.’ veel voor de ‘ik’ heeft betekend: Hoe we beiden wel heel goed weten,
Wie we waren en wat we waren voor elkaar,
En dat zoo twee niet kunnen scheiden,
Zooals wij zijn gegaan.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beschrijving handschriftHet handschrift bestaat uit 23 losse dubbelzijdig gelinieerde vellen, waarschijnlijk afkomstig uit een schriftje. De gedichten zijn genummerd van I tot en met XV. Het handschrift begint met een titelblad: ‘Een boek voor Wout en Daniël’. Het kent vier afdelingen, gescheiden door bladen met opdrachten en motto's: ‘Voor Wout en Daniël’ (gedichten I-VI), ‘Voor Wout’ (gedicht VII), ‘Voor Daniël’ (gedichten VIII-XII), ‘Voor Wout en Daniël’ (gedichten XIII-XV). Opmerkelijk is dat gedicht XV, dat zich in de afdeling ‘Voor Wout en Daniël’ bevindt, zoals gezegd, de opdracht ‘Voor J.’ heeft. Sommige gedichten (II, IV, VIII, X, XI) hebben een motto dat op de versozijde van het voorgaande blad staat. De versozijden van de bladen 1, 2, 4, 5, 7, 8, 9, 10, 11, 13, 14, 17, 18, 19, 20, 21, 22 en 23 bleven blanco. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Varianten en verbeteringenTen opzichte van de publicatie in XXV verzen vertonen de daarin opgenomen gedichten (II, IV, V, VI, IX, XII, XIII, XIV) varianten. Het gaat voornamelijk om veranderde interpunctie, hoofdletters en koppeltekens. Ik heb in de noten bij de gedichten alleen de woordvarianten opgenomen. De weinige verbeteringen van Boutens heb ik aangegeven in de noten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[1r] Een boek voor Wout en Daniël. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[2r] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor Wout en Daniël.
Si qua recordanti bene facta priora voluptas
Est homini cum se cogitat esse pium,
Nec sanctam violasse fidem nec foedere in ullo
Divum ad fallendos numine abusum homines,
Multa parata manent in longa aetate, Catulle,
Ex <hac ingrata> gaudia <amicitia>
Catull. 100.Ga naar eind31 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[3r] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I
O, kon ik schrei'n mijn smart in woorden uit, -
Dan werd mijn leed éen groot, oneindig lied,
Dat zou wel zwellen òp in hoog geluid:
Eén stroom van trane-woorden weg in 't niet.
En in mijn huis, waaruit ik smart verstiet,
Zou 'k vreugde voeren, mooie, jonge bruid,
Om u twee, die toen ieder me verliet,
Me hebt geleerd, wat trouw en troost beduidt.
Omdat ik u dank, wat mijn arme leven
Aan bloemen bleef voor toekomende tijden,
Al licht, dat overleefde nacht zoo bang, -
Daarom zij u ook onverdeeld gegeven
Wat goed-en-eêls mijn hart ooit zal verblijden,
En daarom weent tot u mijn stille zang.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[3v; motto tegenover gedicht II]
Nous voulons trop du monde...
Et ce monde épuisé ne peut donner assez
Pour remplir jusqu'au bord notre âme trop profonde,
Car nous portons en nous tous les siècles passés
Tous les rêves anciens qu'ont carressés les hommes,
Tous les pleures amassés depuis quatre mille ans,
Nous ont fait les rêveurs malades que nous sommes,
Et nous sommes très vieux et nos bras sont tremblants
Paul Bourget.Ga naar eind32 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[4r-5r] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II
Stille, gedweeë leven
Van zich wel willen geven,
Maar toch niet kunnen
Zich heel aan anderen gunnen.
Samen-leven al de dagen
Mensch-harten als menschen in stille wijk,
Kennen elkander: niets te vragen,
Niets te juichen, niets te klagen, -
Iedere woning eigen rijk.
Wel vèr-weg bewust-zijn,
Stem, die spreekt, hoe goed zou zijn
Soms door lippen blij-gekust-zijn,
Soms door armen stil-gesust-zijn
Bij fel branden van vreugd en pijn.
Dragen zijn hart als volle schalen:
In witte handen brandend karmijn -
Niemand te weten om samen
Dronken te worden van harte-wijn.
Dragen door al mensche-borsten henen
Moede hoofd fier en hoog. -
Weten geen borst om uit te weenen
Oogen droog.
Stille, gedweeë leven
Van zich wel willen geven,
Maar toch niet kunnen
Zich heel aan anderen gunnen.Ga naar eind33
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[6r] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III
Mijn hart is een arm, weerloos land,
Daar drijft de Smart haar voren.
De oude oogst is vergaan.
Daar is niemand om een nieuwen
Te zaaien.
Mijn hart is een dood-gaande boom,
Versteven van winter-kou
In de lente, midden in de lente.
Midden in den bloeienden boom-gaard
In de gouden, leven-brengende lente.
In den rijken bebloesemden boom-gaard.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[6v; motto tegenover gedicht IV] Eli Eli lama sabachtaniGa naar eind34 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[7r] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IVGoede Vrijdag.
Smart-bleeke god, wat was uw lijden wreedGa naar eind35,
En heerlijk toch, daar er geen droppel vlootGa naar eind36
Van uw warm bloed, of 't troost in droeven nood
Moede mensch-ziel, die u haar redder weet.
Uw leed-geloken oogen voel ik breed
In deernis op me, en van uw lippen dood
Ruischt zacht verwijt over mijn klagen groot, -
O, leer mij lijden, zooals Gij het deedt!
Wist ik slechts doel of reden voor mijn smart:
Winnen nieuw heil, uitdelgen oude schuld,
Dan boog mijn hoofd vol deemoed en geduld,
Want ‘'t Is volbracht’ zou volgen zalig-blij
Op 't eenig kruis-woord van mijn bloedend hart:
‘Mijn God, mijn God, waarom verliet Ge mij?’Ga naar eind37
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[8r] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V
Al dat lachen en schreien van anderen
En de heele wereld, niet te veranderen,
Die heb ik nu vaarwel gezeid
Voor alle tijd.
Neen, de lichte, wreede dagen
Kunnen mijn oogen niet verdragen,
Die gaan nu maar zien geslotene,
Lieve dingen òl, eens genotene.
Mij troost stil weten, dat over mij zijn
Open als vaste-sterre-schijn
Uw oogen ver, niet te bereiken,
Maar die nooitGa naar eind38 wijken.
Ik zal maar wezen in koude wereld groot
Kleine vertelling van bloemen vlam-rood
Op stille bosch-plek, waar mensch-stappen even opklinken,
Dra verzinken.Ga naar eind39
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[9r] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VI
In den middag is de stilte breed gaan graeien,
Overwoekerend, weeke mos-kruiden,
Al geluiden.
De stilte staat als een boom op aarde,
Daar ligt de wereld onder
In zwijge-lommer.
Door stilte-takken, zon-stralen, witte licht-meeuwen,
Op roerloos breede wieken wiegen
In luidloos zijgen.
O, een stil graf in het hart der middag-stilte
Te liggen te-vreden,
Vol-leden.Ga naar eind40
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[10r] Voor Wout | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[11r] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VII
Mijn hart is zoo ver van me;
Ik kan het niet voelen, ik kan het niet tasten,
Vroeger lag het zoo dicht aan me,
Nu kan ik het niet voelen, niet tasten.
Ik heb het lang door het leven gedragen,
Een kind op mijn arm, jong en tevreen,
Het kon me zoo onschuldig vragen
Van de vreemde wereld om zich heen.
Het had zoo twee groot-mooie oogen,
Die konden staan zoo droef en zoo blij,
Die hebben nooit iemand belogen; -
't Was wel een vreemd kind, dat hart van mij.
Er zijn wel velen gekomen,
Die gaven 't woorden, lief en fraai, -
Zij hebben het vermoord, zij hebben het genomen,
Zij hebben het gebracht ik weet niet waar.
Nu is mijn leven éen moeite verloren,
Luisterend staan van een moeder op wacht,
Of ik soms zijn stem mocht hooren
Door de bleeke nacht.
O, mijn hart is zoo ver van me,
Ik kan het niet voelen, ik kan het niet tasten,
Vroeger lag het zoo dicht aan me, -
Nu kan ik het niet voelen, niet tasten.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[12r] Voor Daniël | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[12v; motto tegenover gedicht VIII]
Ik wilde, ik kon u iets geven -
Maar ik heb woorden alleen,
Namen, en dingen geen.
H. Gorter.Ga naar eind43 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[13r-14r] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VIII
Stil-zoele mensch-woorden, regenend om mijn luister-hoofd,
Dauw van troost op mijn verschroeide landen,
Zachte koelte, aangewuifd door vredige handen, -
Ruischt nog eenmaal, dat ge me gelooft.
Ik hoor u steeds door mijn leven ruischen
In aldoor duren;
Ik hoor u om mijn slapen fluisteren
In schemer-uren.
Gij hebt het eerst vernomen
Ziele-schreien in lijdens mist;
Gij zijt het eerst gekomen
In mijn groote droefenis;
Gij hebt het eerst genomen
Mijn handen tastend in duisternis.
Gij hebt niet gevroagd, ge hebt niet willen weten,
Gij waart terstond bereid,
En in mijn leed hebt ge met me neergezeten
En met me geschreid.
Ge hebt gegeven zonder vragen
Al wat ge hadt,
Koninklijk behagen,
Uw gansche schat.
Ge hebt willen schenken
Goud zonder maat;
Hebt me boven denken
Rijk gemaakt.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik zoek, ik zoek in mijn arme leven
Kleinood, waarmee ik u behang’,
Maar al wat ik kan geven,
Hebt ge al lang.
Stil-zoele mensch-woorden, regenend om mijn luister-hoofd,
Dauw van troost op mijn verschroeide landen,
Zachte koelte, aangewuifd door vredige handen,
Ruischt nog eenmaal, dat ge me gelooft.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[15r] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IX
Zooals een arm mon, die een rijken gast
Wacht in zijn huis, en maakt zijn woning blij
Van zijn groote armoe met het zacht gevleiGa naar eind44
Van bonte bloemen en mooi, dat weinig kost.
En zet hem voor waaraan hij zelf nooit dorst
Raken vroeger, en geeft zijn hart erbij,
En is rijk met zijn gast, en dooft 't geschrei
Van eigen nooddruft diep in eigen borst, -
Zoo heb ik in mijn huis van droefenis
Prinsen gewacht van vreugd, mijn groote leed
Minder gewogen dan hun klein vermaak,
Nu ik alleen kan schrei'n, zijn allen wreed
Gegoan, mij latend met mijn droeve taak, -
Maar éen bleef, die mijn hart het liefste is.Ga naar eind45
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[15v; motto tegenover gedicht X] Quid dulcius quam habere quicum omnia sic loqui audeas ut tecum? Qui esset tantus fructus in prosperis rebus, nisi haberes qui illis aeque ac tu ipse gauderet? Adversas vero difficile ferre esset sine eo qui illas gravius etiam quam tu ferret. Denique ceterae res quae expetuntur oportunae sunt singulae rebus fere singulis....amicitia res plurimas continet: quoquo te verteris praesto est, nullo loco excluditur, numquam intempestiva numquam molesta est. Itaque non aqua non igni (ut aiunt) locis pluribus utimur quam amicitia. [...] Nam et secundas res splendidiores facit amicitia, et adversas - partiens communicansque - leviores. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[16r] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
X
Het is nu voor ons beiden wel een goed weten,
Dat niets of niemand ons meer scheiden kan,
We hebben elkaar nu voor goed begrepen,
Al begrijpt de wereld niets ervan.
Wij zijn elkaars kindren en elkaars vaders,
En elkaars broeders meteen,
Dat weten en voelen we beiden.
En anders geen.
Als zoo twee elkaar verlaten
In dit leven, -
Het zou een schuld zijn niet te dragen
In dit leven.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[16v; motto tegenover gedicht XI]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[17r] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XI
Al goedsGa naar eind48, dat aan mijn eigen hart ontzegd is
Dat zij uw deel.
Vreugd in 't geluk, dat voor u weggelegd is,
Dat zij mijn deel.
Maar vraag me niet te juichen
In uw heil, -
Het zal zijn een dankbaar stil-zijn
In uw heil.
Maar mocht, (wat niet mag gebeuren)
Verdriet zijn uw deel,
Dan zal ik met uGa naar eind49 komen treuren
Lang en veel.
En troosten u met woorden en beden,
Met al mijn schat,
Als troosten kan, die veel heeft geleden
En veel heeft liefgehad.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[18r-19r] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XII
Avonden, die in mijn leven zijt
Een ander hoog-stil leven, dat staat
Ver-breed ommuurd, eenzaam-wijd
Van nachte-dood stom en druk dage-gepraat,
Stille tuinen van groeien groot,
Schemer-boomen, schemer-gewas,
Daar bloeien de bloemen, bloeien rood
In goud-schemer-gras:
Avond-kelken, volgeschonken
Door avond-handen, koele avond-dronken,
Voor monde-dorst,
Voor monde-dorst.
Dan wordt al licht leef-bewegen
Maar een vreemd-vaag nàdoen van leven:
De wereld wordt een oud verhaol
Van oude tijden, in oude taal.
Dat lezen mijn stille, dag-moede oogen klaar
Als lang verwachte dingen, nù waar.
Gij zijt koele windselen
Voor moeden hoofde
Van u zijn al lieve verzinselen
De vroom geloofde.
Blijde voorspellingen
Van komende dagen
Stille opwellingen
Van heil en leed voldragen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stervende zonnen,
Die hoopvol zinken,
Levende bronnen,
Waar mijn kudden drinken.
Welige landen,
Waar mijn maaiers oogsten,
Streelende handen,
Die mijn oogen troosten.
Heil-verzekeringen
Over groene zerken,
Zalig-sprekingen
Van heilige bergen.Ga naar eind50
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[20r] Voor Wout en Daniël. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[21r] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XIII
Zooals een kind, dat trouw aan moeders knie
Zegt, voor het slapen gaat, dezelfde beê
Elk avond d'eigen woorden van troost en vree,
Napraat'nd zijn moeder d'oude litanie,
En 't legt zijn hoofd gerust neer en gedwee,
Al weet het niet, wat het bidt of tot wien,
Maar bad het niet, dan zou't zijn oog misschien
Niet luiken uit vage angst voor komend wee, -
Zoo zal mijn hart het goede blijven doen,
Zonder verwachting van loon, zonder doel,
Alleen om 't goede zelf, omdat ik voel,
Dat 't zoo zal kunnen slapen in den nacht
En leven tevreden, als de zon lacht
Over de bloemen van den zomer-noen.Ga naar eind52
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[22r] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XIV
Maar de goede dingen, die we weten,Ga naar eind53
Zullen we in eeuwigheid niet vergeten;
Ze zullen in onze harten zijn
Juweelen mooi in dichte schrijn.
We zullen ze niet dragen in 't woelen
Von de wereld op straten en wegen
We zullen ze veilig voelen
Diep in ons gelegen.
Ze zullen ons wel troast geven
Vandaag en morgen
Al de dagen van ons leven:
Stil-bezeten schat, goed geborgen.Ga naar eind54
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[23r] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XV
voor J.Ga naar eind55
O, had ik je hier, hier in den heiligen avond,
Dat we hier stonden, twee kinderen op gewijden grond;
Dàn zouden we moeten erkennen schandelijk,
Hoe we zondigen tegen elkander
En tegen ons zelven.
Hoe we beiden wel heel goed weten,
Wie we waren en wat we waren voor elkaar,
En dat zoo twee niet kunnen scheiden,
Zooals wij zijn gegaan.
Dat we meer goeds te herdenken hebben
Dan kwaads,
En dat het vergeven zoo goed zou zijn
Voor ons beiden.
Dat ik wel dezelfde ben gebleven voor jou
En jij voor mij,
Dat weten we wel voor onsGa naar eind56 zelven,
Maar het is zoo moeilijk, zoo moeilijk
Het te erkennen
Voor elkanderen.
Maar, o had ik je hier in den heiligen avond,
Dat we hier stonden, twee kinderen op gewijden grond,
Dàn zouden we moeten erkennen schandelijk,
Hoe we zondigen tegen elkander
En tegen ons zelven.
|
|