vember aan Veen had geschreven, in ‘groote on wetendheid’ leeft in het zonnige zuiden (p. 29). Veen schrijft vriendelijk maar zakelijk terug en eindigt met groeten, ook van zijn vrouw.
Tot en met deze groet is Veens brief van 28 november in de bloemlezing opgenomen. Er hoort nog een postscriptum bij, het vierde kantje van de brief (sign. ljv, kopieboek 12, blad 174). Veen komt hierin terug op Couperus' vraag hem op de hoogte te houden en hij maakt een opmerking over het aanhoudende slechte weer in Amsterdam in vergelijking met dat in Nice. Couperus schreef hem namelijk dat hij genoodzaakt is zijn knie als onderlegger te gebruiken, omdat ‘de zon vlak op [zijn] schrijftafel schijnt’ (p. 32). Het volledige postscriptum bij brief 14 in de bloemlezing luidt als volgt:
Heeft U het artikel van Prof Dr Jan t.B. gelezen in het ‘boek van 1900’. Ik vroeg het om te zenden.
Rensburg van ‘de Arbeid’ zou U schrijven. Hij schijnt een artikel over U gereed te hebben in de ongelukkige vereenvoudige Kollewijn Spelling. Ik zag het nog niet, maar zend het wel.
Hij vroeg mij uw adres.
Wat een verschil met hier, U kunt niet schrijven om de zon en wij hebben niets dan regen en om half 4 al het licht op. Ik krijg heimwee naar het zuiden maar het gaat niet nu in dezen tijd.
Gegroet
Twee weken later schrijft Veen aan Couperus waarom hij en zijn vrouw niet naar Frankrijk kunnen komen: zijn vrouw is in verwachting en de dokter raadt zo'n verre reis af (p. 33).
J.K. Rensburg schreef een enkele maal, in de vereenvoudigde spelling, in De Arbeid, Maandschrift voor Kunsten Literatuur, dat in de jaren 1898-1902 bij C.A.J. van Dishoeck te Amsterdam verscheen, maar over Couperus is er geen bijdrage van zijn hand gepubliceerd.
Jan ten Brink schrijft in Het boek in 1900 (Amsterdam 1900) vol trots over zijn oud-leerling, en hoewel hij wel kritische kanttekeningen bij Metamorfoze maakt, zegt hij vol verwachting uit te kijken naar Langs lijnen van geleidelijkheid en De stille kracht.