Jaarboek Letterkundig Museum 2
(1993)– [tijdschrift] Jaarboek Letterkundig Museum– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 101]
| |
S.A.J. van Faassen
| |
[pagina 102]
| |
opdracht: ‘Aan den dichter Jan Greshoff, zonder wiens initiatief en aandrang ook de verzameling “Nergal” niet zou zijn bijeengebracht’;Ga naar eindnoot3 dat laatste lijkt misschien niet helemaal in overeenstemming met de werkelijke gang van zaken, omdat op het moment dat Greshoff De Vries benaderde voor een bijdrage aan Ursa Minor, op instigatie van Du Perron al sprake was van de uitgave van een verzamelbundel van De Vries' poëzie. Maar zoals De Vries op 5 februari 1937 aan Greshoff zou schrijven: ‘Het is uw machtig aandringen geweest [...] waardoor ik ertoe kwam, het idee van Du Perron werkelijk op te vatten.’ De correspondentie met Marsman en Greshoff over de samenstelling van de bundel Nergal en het ontstaan van de Atlantische balladen geeft enig inzicht in De Vries' picturaal en muzikaal geïnspireerde poëtica. Opmerkelijk zijn voorts De Vries' uitgesproken meningen over de vormgeving van zijn bundels. Er is een duidelijk verschil tussen De Vries' correspondentie met Marsman en die met Greshoff te constateren: met Marsman overlegde De Vries als mede-dichter en die brieven tonen dan ook enig inzicht in zijn poëtica; Greshoff werd door De Vries kennelijk vooral gezien als tijdschriftredacteur of als uitgever, want met hem overlegde hij aanmerkelijk minder gedetailleerd over zijn poëzie, maar daarentegen meer over technische zaken rond de produktie van zijn bundels, zoals de keuze van de uitgever, de typografie, de pagina-indeling en dergelijke. | |
Greshoff en Atlantische Balladen (1937)In september 1937 verscheen als derde uitgave van de bibliofiele reeks Ursa MinorGa naar eindnoot4 de bundel Atlantische balladen van Hendrik de Vries. Deze reeks werd geredigeerd door J. Greshoff (1888-1971) te zamen met de uitgever A.A.M. Stols en de net als hijzelf in Brussel woonachtige Nederlandse zakenman en mecenas M.B.B. Nijkerk; Greshoff was echter binnen de redactie degene die in eerste instantie verantwoordelijk was voor de keuze van de teksten. Onder de titel ‘Atlantische balladen’ had Greshoff in mei 1936 al de latere nummers i t/m vii uit De Vries' bundel opgenomen in het door hem geredigeerde tijdschrift Groot Nederland; deze publikatie liet hij in februari 1937 volgen door ‘Atlantische balladen en liederen’ (de latere nrs. viii t/m xv, xxii en xxiii). De Vries' gedichten werden bij die gelegenheid voorafgegaan door een essay over zijn poëzie door Marsman.Ga naar eindnoot5 Later zou er sprake van zijn dat dit essay als inleiding tot de bundel Nergal zou dienen, maar, schreef De Vries op 6 december 1936 aan Marsman, ‘in mijn bundel zou het echter te veel het karakter krijgen van een zelf-reclame.’ Op 16 maart 1936 liet Greshoff aan Stols weten de kopij voor het derde deel van de reeks Ursa Minor te gaan voorbereiden;Ga naar eindnoot6 hem stond daarbij echter hoogstwaarschijnlijk nog niet De Vries' Atlantische balladen voor ogen. Op | |
[pagina 103]
| |
dat ogenblik was er geen enkel deel in de reeks verschenen. Wel was het eerste deel in produktie genomen (Onvoltooid verleden van D.A.M. Binnendijk, dat in september 1936 verscheen), was er een tekst van S. Vestdijk voor de druk gereed, en werd er met Jac. van Hattum overleg gevoerd over een bijdrage. Teksten van zowel Vestdijk als Van Hattum zouden echter pas later in de reeks worden opgenomen. Als tweede deel zou in april 1937 eerst De doode die zich niet verhing van F.V. Toussaint van Boelaere het licht zien. 9 oktober 1936 - toen Greshoff juist de kopij van Toussaint had ontvangen - meldde hij Stols over het derde deel van de reeks in bespreking te zijn.Ga naar eindnoot7 Op dat moment was het eerste gedeelte van Atlantische balladen al een aantal maanden tevoren in Groot Nederland gepubliceerd; uit de correspondentie van De Vries met Greshoff blijkt echter dat voor Ursa Minor aanvankelijk aan een verzamelbundel werd gedacht. De beslissing het deel van Vestdijk voor Ursa Minor uit te stellen was al vroeger in het jaar genomen; vervolgens waren als mogelijke eerstvolgende delen voor de reeks aanvankelijk teksten van G.H. 's-Gravesande, Willem Arondéus of Greshoff zelf ter sprake gekomen.Ga naar eindnoot8 De zevende oktober schreef De Vries aan Greshoff: ‘Van Du Perron hoorde ik destijds dat Folemprise bereid was een dgl. verzamelbundel van mij te geven;Ga naar eindnoot9 ik had toen (en heb gedeeltelijk nog) groote bezwaren. [...] De groote vraag is voor mij: laat zich uit mijn productie een presentabele bundel samenstellen? Onvoltooide reeksen (als de Atlantische Balladen) blijven zeker buiten beschouwing? Mocht het U gelukken dit te doen (ik heb het zelf vergeefs geprobeerd) dan ga ik er graag op in.’Ga naar eindnoot10 Dezelfde dag nog stuurde De Vries aan Greshoff een tweede brief, waarbij hij zijn mogelijke bijdrage aan Ursa Minor in manuscript insloot, en waarin hij zijn reserves over de eventuele bundel en met name over de opname daarin van de ‘Atlantische balladen’ herhaalde.Ga naar eindnoot11 Ook in een brief aan Marsman van 19 oktober stipuleerde De Vries dat de ‘Atlantische balladen’ buiten de verzamelbundel moesten blijven: ‘niet omdat ze voor de rest onderdoen; voor mijn momenteel gevoel hooren ze zelfs tot het beste van het beste (ook omdat ik hier bewijs geef het evengoed zonder briljante rijmtechniek, meestal zonder eenig rijm, te kunnen stellen), maar ze hooren tot de onvoltooide reeksen die nog groeiende zijn. Het toeval wil dat er verleden week in 4 dagen nog 4 nieuwe (8 compacte blz) bijkwamen, die hier en daar mogelijk nog wat moeten narijpen [...] maar die zeker niet voor de in Groot Ned gepubliceerden (een drie of vier jaar geleden ontstaan) onderdoen. Verder dit voorjaar en zomer nog enkele die mij minder bevallen, minder authentiek aandoen. Moest ik ze bundelen (zoover is het nog niet) dan was de Kleine Beer serie hiervoor eigenlijk veel geschikter dan voor mijn verzamelde werken.’ In een brief van 6 december aan Marsman voegde De Vries daar als argument aan toe: ‘Een | |
[pagina 104]
| |
zeer klemmende reden waarom ik nieuw ontstane niet in de verzamelbundel wil zetten, is deze: op de achtergrond van het bewustzijn zou alles wat nieuw opkomt, daardoor a.h.w. gedoemd zijn zich bij het verleden aan te sluiten [...]. De groote beteekenis van Nergal is voor mij, dat ik met versch crediet begin.’Ga naar eindnoot12 Op 6 november meldde De Vries, nog steeds met een zeker voorbehoud ten aanzien van de verzamelbundel: ‘Marsman en ik kunnen het vrijwel eens worden over een schifting van mijn verzen, maar over de bundel die na schifting overblijft, kan ik niet optimistisch zijn: er ontbreekt b.v. een bruikbare ouverture. Verder heb ik nog steeds de indruk dat mijn verzen, in groote massa bijeen, elkaar schaden, gedeeltelijk door hun overeenkomst (van motieven) gedeeltelijk door hun verschillen (sommige vlot leesbaar, andere onoplosbaar). Ik heb wel graag dat het plan zoo mogelijk gereed komt, dat geeft een gevoel van afrekening met het verleden; maar de uitgave zelf moet vooral niet overhaast worden. Voor het eigenaardige cachet van De Kleine Beer passen m.i. buitengewoon goed de Atlantische Balladen! [...] Ook deze bundel is echter nog niet voltooid, al zijn er de laatste maanden vele bijgekomen (Het aantal welgeslaagden is gestegen tot 17 [...]. Maar tegen het slot voel ik nog een hyaat). Het is nu de vraag welke van beide bundels het eerst bevredigend gereed komt. [...] Op het oogenblik gaat de correspondentie over de verzamelbundel tusschen Marsman en mij; het is toch hoop ik niet de bedoeling dat U zich er verder buiten zult houden?’ Een dag later schreef De Vries met betrekking zijn beide bundels aan Greshoff: ‘Ik vind al uw voorstellen uitstekend [...]. Met gelijke post schrijf ik aan Marsman nader over de compositie, hij heeft mij het zeer goede idee aan de hand gedaan, de grootere verzen vooraan te plaatsen, nu groepeert zich de rest veel gemakkelijker. “De Spieghel” heeft mijn “Coplas” goed uitgegeven, maar de verkoop wil niet best, zoodat ze zich daar wel niet erg gepasseerd zullen voelen.’ 14 december voegde De Vries hieraan toe, verwijzend naar de zojuist door hem terugontvangen kopij van zijn komende Groot Nederland-publikatie: ‘In de ontwerpbundel, die ik dezer dagen voor De Kleine Beer aan uw adres toezend, zal de volgorde aldus zijn: i Vloek op ons....(in de bundel viii enz., aansluitend bij de reeds in Gr. Ned. verschenen reeks), ii Stijg uit walm..., iii Toen de Germen..., iv Achter onheilsklippen, v Veilig, met een rots, vi Toen de wijze koning, vii In mijn vroegste, viii 'k Zal met wellust, in de bundel staan hiertusschen nog 5 anderen (7 blz), die ik zal toesturen), ix Waar 't stormweer..., x Gij wreevlen.....Bij de samenstelling van de bundel hebben typografische overwegingen gegolden die bij Gr. Ned. vervallen, maar ook daarzonder schijnt mij deze volgorde vrij noodzakelijk. [...] Wel hoop ik dat tusschen de genoemde 5 en de laatste 2 nog iets groeien zal, maar momenteel staat het stil.’ Wat het voorstel van Greshoff, waar De Vries op 7 novem- | |
[pagina 105]
| |
ber aan refereerde, precies heeft behelsd, is niet bekend. Waarschijnlijk opteerde hij ten behoeve van Ursa Minor voor de Atlantische balladen, en had hij aangeboden voor Nergal Stols danwel een alternatieve uitgever te benaderen. Uit latere correspondentie blijkt dat Greshoff naast Stols daarbij dacht aan Van Holkema & Warendorf, J.M. Meulenhoff, Nijgh & Van Ditmar of Em. Querido. Aan Stols schreef Greshoff op 16 december: ‘Hierbij de kopij van u.m. iii Wil zoo spoedig mogelijk de prijsberekening maken. Ieder gedicht er zijn er 22 op een nieuwe blz. bovenaan beginnen..inhoud maken op de beginregels. Zoodra de prijsopgave binnen is, kan ik de zaak met Bob [Nijkerk] bespreken en dan kan er spoedig met zetten begonnen worden. Ik zou zoo graag [...] Hde Vr. omstreeks 15 Mei in den Handel willen brengen.’Ga naar eindnoot13 Als De Vries op 30 december Greshoff laat weten dat hij zojuist Marsman de definitieve inhoudsopgave van Nergal heeft gestuurd, laat hij daarop volgen: ‘Inderdaad is het de bedoeling, de Atl. Ball. bij Ursa Minor te doen verschijnen. Ik ben erg gesteld op de eenheid van vorm-van-uitgave en geest van het werk. Die is in dit geval zoo groot als in een seriewerk maar mogelijk is. Alleen hoop ik dat de uniformiteit niet zoo krampachtig zal zijn, dat de typografische indeeling, die de bundel, als door een speling der natuur, krijgen kan met compacte en symmetrische vulling van alle blz., er door in 't gedrang komt. Kan gedrukt worden met een kleiner, maar zwaarder letter dan voor Binnendijk gebruikt is,Ga naar eindnoot14 des te beter. Een herdruk in KaleidoscoopGa naar eindnoot15 kon wel eens een zeer vermeerderde herdruk worden, want het is niet waarschijnlijk dat de periode van deze herfst (nu tot mijn spijt, grondig afgesloten) de laatste zal zijn.’ Over de vormgeving van Atlantische balladen schreef De Vries voorts op 2 januari 1937: ‘lk stel het op prijs mijn standpunt inzake de bemoeiingen met de uitgave even toe te lichten. U zult het met mij eens zijn dat de volgorde van gedichten, vooral wanneer het een cyclus betreft, meer een zaak is van de dichter dan van de uitgever. Maar er zijn gevallen waar de typografie in deze volgorde een groote factor is, of zelfs een beslissende, zooals bij de Coplas. [...] Met de Atlantische Balladen is de kwestie niet zoo dringend, maar wel van belang. Zooals ik mij de uitgave voorstelde, zouden b.v. de twee balladen “In mijn vroegste jaren” en “'k Zal met wellust u vertrappen”Ga naar eindnoot16 die beiden stille, verborgen hoeken van het leven aanduiden, beiden een soort masochistische erotiek hebben, en ook even lang zijn, als pendantstukken regenoverelkaar komen. Maar er is geen enkele plaats waar de bundel niet zou verliezen door verschuiving van het typografisch beeld. Waar de copy (een mengsel van drukuitknipsels en hs.)Ga naar eindnoot17 dit niet duidelijk toonde, was het mijn plicht hierop te wijzen. Maar het is wel duidelijk, dat als Ursa Minor aan het groote lettertype en dus kleine regelaantal gebonden is, dat ik in Binnen- | |
[pagina 106]
| |
dijks bundel zag, deze verdeeling niet is te behouden. Dan, evenals bij Binnendijk, elk gedicht een nieuwe blz.’Ga naar eindnoot18 De bundel Atlantische balladen omvat drieëntwintig gedichten. Op 6 november 1936 had De Vries nog aan Greshoff geschreven dat het aantal ‘welgeslaagden is gestegen tot 17’. In mei 1936 waren in Groot Nederland zeven gedichten (de nrs. i t/m vii) verschenen; deze zijn bij bundeling alle gehandhaafd. In zijn brief van 7 november schreef De Vries aansluitend in de bundel tien gedichten (de nrs. viii t/m xv en xxii-xxiii) te willen opnemen; deze tien gedichten zouden worden gepubliceerd in Groot Nederland van februari 1937. Dit bracht het totaal op de 17 gedichten, waarover De Vries op 6 november sprak. Op 27 november schreef De Vries aan Marsman: ‘Gisteren zond ik weer verzen naar Greshoff, misschien heel goede, misschien waardelooze, ik ben in een rage waarin ik dat niet zien kan. Ik vertrouw dat hijzelf zal schiften, dat blijft bij mij altijd noodig. Nadien ontstonden alweer Atlantische Balladen, wie weet hoe slecht.’ Ruim een week later, op 6 december, liet hij Marsman weten: ‘Mijn “Atlantische Balladen” zijn wel zoover dat er een harmonische bundel van is te bouwen, al hoop ik dat nieuwe stormen van de Atlantische oceaan mij nieuwe liederen zullen aanwaaien.’Ga naar eindnoot19 Op 16 december kon Greshoff tweeëntwintig gedichten aan Stols in het vooruitzicht stellen; welk gedicht vervolgens nog is toegevoegd, is niet bekend. Zoals hij in zijn brief van 14 december aan Greshoff aankondigde, heeft De Vries tussen de nummers xv en xxii een aantal gedichten toegevoegd. Vijf daarvan had Greshoff blijkens zijn brief aan Stols van 16 december op dat moment al in zijn bezit; het zesde moet later zijn toegevoegd. Toen De Vries op 30 april 1937 aan Greshoff de gecorrigeerde proef van Atlantische balladen retourneerde, schreef hij: ‘Ik heb een voorgevoel dat de bundel Atl. Ball. nog zal aangroeien tussen[sic] de nrs. xx en xxi, en tusschen de nrs. xxii en xxiii. Maar wanneer?’ Nadat de bundel was verschenen, zouden in Helikon nogmaals twee ‘Atlantische balladen’ verschijnen.Ga naar eindnoot20 De Vries zou op 1 augustus 1937, een maand voor de officiële verschijning, de eerste exemplaren van Atlantische balladen ontvangen. | |
De rol van Marsman bij de samenstelling van Nergal (1937)Op 22 juli 1933 schreef E. du Perron (1899-1940) aan Marsman: ‘Hendrik de Vries zou graag zien dat jij een keuze maakte uit zijn 4 bundels om te weten wat hij eventueel zal opnemen in een bundel verz. gedichten. Dat moet je dus maar eens doen, als je hier bent. Zijn vier bundels zijn alle hier.’Ga naar eindnoot21 Een aantal dagen later bezocht Marsman Du Perron al in Parijs, en kon Du Perron aan Greshoff schrijven dat Marsman en hij hard aan het werk waren.Ga naar eindnoot22 H. Marsman (1899-1940) heeft zich in de jaren twintig enige tijd opgeworpen als woordvoerder van de generatie rond het tijdschrift De Vrije Bla- | |
[pagina 107]
| |
den, dat vanaf 1924 verscheen als opvolger van Het Getij, het brandpunt van de toenmalige modernistische jongeren.Ga naar eindnoot23 De verhouding van Marsman tot De Vrije Bladen is echter voortdurend een moeizame geweest en verliep schoksgewijs: de tweede jaargang in 1925 stond mede onder zijn redactie, maar pas van 1929 tot en met 1931 maakte hij opnieuw deel uit van de redactie.Ga naar eindnoot24 Hendrik de Vries werkte frequent mee aan zowel De Vrije Bladen als Het Getij,Ga naar eindnoot25 en werd met Herman van den Bergh en Marsman zelf gezien als een van de belangrijkste dichters van deze generatie.Ga naar eindnoot26 Du Perron had aan De Vries al begin juli 1933 een aantal suggesties voor de samenstelling van een verzamelbundel gedaan. Op 5 juli had hij De Vries laten weten: ‘Ik heb al je gedichten nu doorgelezen, en kan werkelijk niet die groote verschillen zien, die voor jou bestaan. Wel verschillende groepen. Ik stuur je hierbij maar een blaadje met alles erop wat ik zou opnemen [...]. Ik zou, als ik jou was, zooveel mogelijk de chronologische orde bewaren, tenzij daar waar het gedichtensoort om den voorrang schreeuwt.’Ga naar eindnoot27 De bij deze gelegenheid meegezonden keuze van Du Perron is helaas niet overgeleverd. Wel wordt een aantal van De Vries' gedichten door Du Perron uitgebereid becommentarieerd in een brief van veertien dagen later, waardoor althans deels de overwegingen voor zijn keuze zichtbaar worden.Ga naar eindnoot28 Aangenomen dat de volgorde in Du Perrons brief ook de volgorde van zijn voorkeur is, kan worden geconstateerd dat in de bundel Nergal - die in mei 1937 gepubliceerd werd onder de gezamenlijke imprint van de uitgeverijen De Spieghel te Amsterdam en Het Kompas te Antwerpen (de voormalige uitgevers van De Vrije Bladen) - daarmee weinig rekening is gehouden; ook de door hem gesuggereerde selectie is maar gedeeltelijk door De Vries gehonoreerd. Maar Du Perron schreef niettemin bij de verschijning van Nergal in zijn recensie: ‘Na vergelijking kan ik, op één uitzondering na, de gedane keuze billijken. Eén van de treffendste visionnaire gedichten heeft hij echter, vreemd genoeg, weggelaten.’Ga naar eindnoot29 Hij doelde daarbij op het gedicht ‘Kwelling’, het enige niet in Nergal opgenomen gedicht uit de bundel Silenen (1928); in zijn brief van 19 juli 1933 had hij van dit gedicht gezegd dat het absoluut behouden moest worden. Twee jaar later, in een brief aan De Vries van 25 april 1935, noemde Du Perron een aantal gedichten dat zeker een plaats moest vinden in Nergal; over ‘Mijn broer’ schreef hij bij die gelegenheid: ‘als je Mijn Broer weglaat ben je “misdadig”’, en over de compositie van de bundel: ‘De alphabetische orde is natuurlijk zinneloos! Of een “innerlijke bouw”, die de lezer wschl. ontsnappen zal, maar die voor jou bestaat, of een zooveel mogelijk chronologische ordening, die mij altijd het meeste zegt, en ook allerlei herhalingen en andere feilen het best en het meest ongezocht verklaart. Je keuze lijkt mij zeer goed; alleen ben je m.i. wat tè streng geweest. [...] O ja, nog iets: ik vond Koorts geen goed begin-gedicht. Zet dan lie- | |
[pagina 108]
| |
ver De Twintigjarige voorop, dat is maar een kleine omzetting.’Ga naar eindnoot30 Nergal zou overigens met ‘Koorts’ noch ‘De twintigjarige’ uit de bundel De nacht (1920), maar met ‘Tarantella’ uit Stormfakkels (1932) openen. Op 14 oktober 1936 schreef De Vries aan Marsman naar aanleiding van diens reactie op een eerder voorstel van De Vries: ‘Ter orienteering vernam ik alleen graag eerst welke verzen er volgens jou beslist uit moeten. Dan kan ik de titels van de anderen op fiches brengen, om te probeeren hoe het voldoet, wanneer de geheele bundel een labyrinth wordt, dat kon wel eens heel verrassend zijn. In een pasverschenen bloemlezing (van Godhelp[sic]) trof het mij hoe goed [...] de werken uit verschillende tijdperken op elkaar resonneerden.Ga naar eindnoot31 Maar tegelijk probeeren we het op de basis van de bestaande bundels. [...] Als naam voor de bundel dringt zich op: Nergal. [...] Het onderbrengen van de losse gedichten in de bestaande afdeelingen is gedeeltelijk zeer eenvoudig. [...] Intusschen: als we latere verzen in de oude bundels voegen, en dus niet meer aan de “historische” eenheid gebonden zijn, moeten wij, om de groepen hun recht van bestaan te laten behouden, dubbel trouw blijven aan de (onder)titels.’Ga naar eindnoot32 Op grond van Marsmans overwegingen en zijn eigen reactie daarop, kwam De Vries ten slotte tot de volgende indeling: ‘De Nacht, voorafgegaan door Tarantella's, vermeerderd met De Gevechtsvlieger uit Silenen, en besloten met de Droomballade “Waar 't water 't ontzaggelijkst plaste”. Vlamrood, met een aantal van de middelste verzen vervangen door een latere paraphrase [...]. Lofzangen, voorafgegaan door het hierbij in gesloten “Chaos”,Ga naar eindnoot33 en eindigend met “De Levenskracht” uit Stormfakkels [...]. Silenen, vermeerderd met, in het midden, de Heksentuin, verder met nocturnes, o.a. uit Stormfakkels, ook met De Bruid, [Kerkhof] Ohlsdorf, Cordoba, enz. Stormfakkels: besnoeide samenvatting van de vervallen rubrieken “Roffels en aantoetsingen” en “Apotheosen”, welke ondertitels vervallen. Sterrenwerelden, besloten met de nieuwe red.[actie] van wat in De Nacht stond als “Leven op een vreemde ster”. “Invernal”Ga naar eindnoot34 kan misschien een bres in de Stormfakkels stoppen die geslagen werd door overplaatsing van De Bruid enz. naar Silenen.’ Enkele dagen later, op 19 oktober, wilde hij een weer geheel andere ordening proberen: ‘Het absoluut doorelkaarschudden van de bundel (met behoud van enkele groepen, zooals de Stormdansen uit Vlamrood, en misschien de Nocturnes) moet m.i. ook daarom in elk geval geprobeerd worden, omdat toch niet aan nauwkeurig herdrukken van de oude bundels te denken is: het kon in elk geval goede combinaties aan de hand doen. - Er zouden ook groepeeringen naar de kleur zijn te maken: de roodzwarten (zooals Lucia) tegenover de grauwzwarten (als Verdronken), de helder kleurloozen (als [De] Geboorteplaats), de paarlemoerkleurigen (als [De] Heksentuin) [...]. Maar voor de heele massa wordt het onzin, en leidt het ook tot eentonigheid. Heb je detailcritiek tegen overigens goede ge- | |
[pagina 109]
| |
dichten, spaar die dan niet!! Behalve dat ik van sommige wel eens andere lezingen achter de hand heb, kan een gedicht vaak wel varen bij eenvoudige uitsnijding van zwakke plekken. Niets is gewoner dan dat ik een eerste couplet, dat als gangmaker gediend heeft, weglaat.’ Het commentaar van Marsman heeft niet lang op zich laten wachten, want op 27 oktober reageerde De Vries daarop. Uit De Vries' reactie is onder meer te lezen over welke gedichten Marsman twijfelde en welke gedichten hij juist wilde opnemen:Ga naar eindnoot35 ‘Verdwaald zet ik bij de dubia; Orkaan moet er beslist in: ik vond het destijds het beste van de bundelGa naar eindnoot36 en ben daar steeds bij gebleven. Dit is bijna het eenige punt waarin ik het volstrekt met je oneens ben. “Mijn broer” zal ik dan houden om niet van onvolledigheid beschuldigd te worden; “Droomspel” moet helaas weg; het is eigenlijk de eenige voorlooper van mijn echte syncopische Tarantella's. “De Zwerver” zet ik ook bij de dubia: dwz bij die verzen wier al of niet plaatsing van compositie en typografisch evenwicht (naast elkaar zetten van pendantstukken) afhangt. Ramp, wanneer we ons niet streng aan de oorspr. bundels houden, inderdaad naar Vlamrood. Vestooteling valt m.i. geheel weg tegen de Spaansche Volksliederen. “Mijn jeugd mocht ik mij schamen” inderdaad Binnenruimte, Nachtpaleis en Vervallen Woning bij de dubia. Wandeling beslist weg. Nachtlied moet van titel veranderen. Ik voel ervoor deze, met Mijn broer, de Gevechtsvliegers, “Waar 't water 't ontzaggelijkst plaste” als Droomballade nr i enz. te plaatsen. Dat bedoel ik ook met “Droomballaden”: ik reken er alle donkere balladeachtige nachtverzen toe. De Tarantella's zijn inderdaad zooals veel van mijn werk, wat onbesuisd; het is (hoewel ik ze anderszins tot mijn beste reken) lang geen ideale introductie voor de bundel als geheel. Welk vers, uit het heele oeuvre is dit wel? “Drie Vrouwen” uit Stormfakkels? Hierop graag antwoord! Ik vraag dit omdat het probleem van het doorelkaar schudden, waar ik in elk geval de proef mee wil nemen, door een dergelijk uitgangspunt vereenvoudigd kon worden. Als slot kon b.v. Invernal dienen.Ga naar eindnoot37 Het gedicht van de wachtende vrouw aan het station vind ik wat hol; ik heb er bezwaar tegen.Ga naar eindnoot38 [...] “Morgenschemer” zou te concentreeren zijn tot 2 coupletten! lc couplet handhaven, de rest vervangen door: Vensters, flits bij flits. Nadruk trilt alom.
Reeks dokken
In bereik van roetige regen.
Spits aan spits aan spits. Vlijming en gegrom.
Bij vlokken
Spat gewoel de staalvliegers tegen.
| |
[pagina 110]
| |
Schema i voor Hendrik de Vries' Nergal, mogelijk meegezonden met zijn brief aan H. Marsman van 27 oktober 1936. (Collectie Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.)
| |
[pagina 111]
| |
Dan inplaats v. Verkeersknoop, zoo noodig “Ramp”. Zwarte zij, weg. Angst idem. Bedwelming: twijfelachtig. De Zee ook maar weg. Vliegtocht is weer een van onze verschilpunten: als het behouden moest, dan toch niet in Vlamrood; het is eerder groenblauw. Du Perron wou de Lofzangen in hun geheel laten vervallen, ik denk dat het er werkelijk van komt. Het zit hem ook in het declamatorische, op de massa berekende, wat ook “De Schaatsrijder” op een ander, onvergelijkbaar plan brengt. Ja, de Nocturne uit Stormfakkels wou ik naar Silenen laten verhuizen, en de Ontmoeting, die ook een zuivere Nocturne is, eveneens. “Idool” vind ik zelf een van mijn besten. Heksentuin inderdaad vereenigen met de Adagio's, welke aanduiding misschien toch niet geheel juist was. De muziek waarop ik ze maakte was eerder alegretto[sic]. Misschien is Heksentuin, als een van de rijkste en minst opdringeringe verzen, wel geschikt om de bundel te openen. Verder konden we de grooten, van 2 en 3 blz, hier en daar als torens in de bundel zetten waar de verwante of zuiver contrasteerende verzen zich omheen konden groepeer- en. Misschien ook van de jeugdverzen (vóór Lofzangen) en de lateren (Silenen - - - - - -) twee afz. groepen. Hoewel daar veel tegen is.’ Wat Marsman hierop te berde heeft gebracht, is niet bekend; er is een ongedateerde brief waarin De Vries aan hem schreef:Ga naar eindnoot39 ‘Ik heb eens de proef genomen met je voorstel, de “torens” vooraan te plaatsen; tot de “torens” reken ik ook die serieën die liefst ongebroken moeten blijven, en ook die verzen waarvan ik ontdek dat ze liefst bijelkaar staan, zoo bijv. “De Bruid” en “Vereenzaamd” die elkaars tegenhangers zijn. Verder laat ik alles zoveel mogelijk bij elkaar. De Stormdansen vormen dus samen ook een toren, maar die blijven aan het hoofd van de Vlamrood-groep; alles wat ik voor mij persoonlijk als niet geheel rijp voel (d.i. eigenlijk alles wat aan Silenen voorafgaat) moet maar bijelkaar blijven, opdat deze verzen, wanneer ze zoo storen als ik me verbeeld, elkáár alleen storen. Welke plaats de Nacht-Vlamroodgroep in de bundel moet innemen, weet ik nog niet; het kán onmiddellijk achter de “torens”, maar misschien beter achter de Nocturnes: die bereiden het droomachtige voor, en maken misschien dat men wat “orakelachtige wartaal” kan slikken. De Sterrenwerelden moeten, als het onverteerbaarste, liefst achteraan blijven. Er is dus geen absoluutdoormekaarsmijten, waarvan de onmogelijkheid nu wel vaststaat, ook geen afzonderlijke herdruk van de oude bundels, maar een ongebroken groepeering waarin de oude groepeering, voorzoover die essentieele beteekenis heeft, als basis gebruikt wordt. Het idee “Stormfakkels” als titels voor het geheel te gebruiken, aanvaard ik. “Nergal” zou goed zijn, wanneer ik een gedicht van die naam had, dat tevens als verklaring kon dienen. [...] Desnoods kan ik het vers De Chaos (gewelf der leegte...) of de Tarantella “Stilte” (die ik, liever dan bij de andere tarantella's, bij de Heksenliederen zet) tot “Nergal” omdoopen, maar dan | |
[pagina 112]
| |
Schema ii voor Hendrik de Vries' Nergal, mogelijk meegezonden met een ongedateerde brief aan H. Marsman van omstreeks november 1936. (Collectie Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.)
| |
[pagina 113]
| |
toch liever ergens midden in de bundel dan vooraan zetten.Ga naar eindnoot40 Pas op 20 november schreef De Vries:Ga naar eindnoot41 ‘Dat is dus in orde; ik zal, zonder overhaasting, het ms. bijwerken [...]. Ik zal inderdaad “Winterdroom” als extra-slotaccoord achter de Sterrewerelden plaatsen.’ Een week later liet hij Marsman weten diens bezwaren bevredigend te kunnen oplossen: ‘Verder geloof ik dat de ondertitels moeten vervallen. Vooral om deze reden. Wanneer men een aparte rubriek “De Nacht” heeft, en men zet de “Nocturnes onder een andere rubriek (en dat moeten ze toch: ze zijn de kern van Silenen) waar blijft men dan? [...] Nog liever dan met rom. cijfers zou ik de bundel deelen met blanco bladen waardoor tevens grootere gedichten wat geïsoleerd konden worden. Slechts op een punt was je vorige brief me niet duidelijk. Je zei de nieuwe lezing van Lucia beter te vinden dan de oude. Ik zond echter twee nieuwe lezingen: een verkorte, en een met andere volgorde. (Die met andere volgorde is uit dezelfde tijd als die welke ten onrechte in Stormfakkels werd uitgerkozen. De verkorte is zeer recent)Ga naar eindnoot42 Welke van die twee? De beste oplossing voor de opening van de bundel schijnt mij deze. Je hebt gelijk dat de “torens” hem topzwaar maken. Maar met de Nachtwerken is het ook slecht beginnen. Daarom leek mij beter een groep van recente verzen die op de grens van het torenformaat liggen, en een enkele die het voluit heeft; bv. De Heksentuin, 3 Tarantella's en Invernal (Winterdroom te noemen). Tusschen die twee laatsten in zou Lucia zich ook voegen. Om de titel “Nergal” beter aanvaardbaar te maken, kan ik inderdaad de bundel openen met “Gewelf der leegte” echter met weglating van het laatste couplet. Dan is het onaf, maar daardoor geschikt om te worden aangevuld met “Het Weten” (als n van “Nergal”, dus ook zonder titel) en (als iii) het door jou genoemde brok uit “Stem der Stilte”. Dan hebben we het Nergalsche element uit De Lofzangentijd gelicht, en kunnen de rest laten schieten. We krijgen dus de volgende gedichten. | |
[pagina 114]
| |
Mij bevredigt momenteel deze constellatie. Alleen blijft het wat twijfelachtig waar men wèl en waar men niet een blanco blad moet invoegen; bij grensgevallen kan het misschien voldoen slechts één pag., bij voorkeur een evengenummerde blz. open te laten. Voorloopig dacht ik: voor afscheiding van rubrieken blanco bladen, voor grote verzen blanco bladzijden.’ Ruim een week daarna, op 6 december, wijzigde De Vries zijn indeling opnieuw lichtelijk: ‘Het is mogelijk dat ik het gedicht van de zes treinen (De Bedrogene) toch opneem, na “Vereenzaamd”. Deze geheele rubriek was dan ook te arrangeeren: Het Rusthuis, De Geboorteplaats, De Blinden, Montserrat, [Kerkhof] Ohlsdorf, De Bruid, Vereenzaamd, De Bedrogenen, Córdoba.’ Tot ver in januari 1937 zou De Vries in de samenstelling van Nergal veranderingen blijven aanbrengen. Op 26 januari schreef hij aan Marsman: ‘Vanmorgen ontving ik [...] een brief van Greshoff; hij verzocht mij het ms. nog even naar jou te sturen, althans in overleg met jou de definitieve tekst vast te stellen. Er waren nog een paar dingen in de compositie die mij niet bevredigden: aan het begin en aan het slot is de bundel mij nog iets te compact, en daardoor voor velen onverteerbaar. Voor het begin heb ik er op gevonden, de 4 Nergal hymnen niet geheel bijelkaar te houden, maar de eerste (“Stilte: - krijgsmarsch der zonnenzwerm”) zonder titel aan alles te doen voorafgaan. Dan de trilogie “Drie Vrouwen” - “Het Offer” - “Idool”; dan de 3 andere Nergalhymnen (“Gewelf der Leegte” - “Ontbloeiende wereldstelsels” “O storm, die de dampkring met grauwheid ontmantelt”. Tusschen de Sterrenwerelden en de Winterdroom moesten liefst rijmlooze verzen.’ Op 30 december 1936 bracht De Vries Greshoff van de stand van zaken op de hoogte: ‘Juist voor het ontvangen van uw brief zond ik aan Marsman de vermoedelijk definitieve inhoudsopgave voor de verzamelbundel “Nergal”. | |
[pagina 115]
| |
Schema iii voor Hendrik de Vries' Nergal, mogelijk meegezonden met zijn brief aan H. Marsman van 20 november 1936. (Collectie Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.)
| |
[pagina 116]
| |
Het oudere werk is nu gelijkmatig ingelijst tusschen het latere, waardoor het zich m.i. veel beter laat lezen.’ In deze zelfde brief reageerde De Vries op een niet bewaard gebleven voorstel van Greshoff voor een mogelijk latere herdruk van Atlantische balladen in de reeks Kaleidoscoop bij Stols; met betrekking tot Nergal voegde De Vries hieraan toe: ‘Of dit toeval van eenheid van sfeer zich bij de nieuwe, mij onbekende vorm van Kaleidoscoop zal voordoen ten aanzien van Nergal? Bij voorbaat is dit niet al te waarschijnlijk. Een afzonderlijke, eenvoudige uitgave, maar waarbij ik medezeggenschap heb in de uitvoering, is mij oneindig liever! Wat is het resultaat geweest bij de uitgevers, die U 5/11 '36 noemde (Querido, Meulenhoff, Nijgh & Ditmar[sic]? Wezen zij het onvoorwaardelijk af? Bij “De Spieghel” is het, na het slechte verkoopsucces van de Copla's, niet waarschijnlijk. En Folemprise zou, hoewel relatief misschien goedkoop, toch absoluut te prijzig worden. Misschien [...] wordt Kaleidoscoop ook een serie waar in ieder n' een meer eigen cachet kan krijgen, zooals dat eenige jaren geleden met de Vrije Bladen het geval was. Dit, maar vooral de beslissing der genoemde uitgevers, vernam ik gaarne even.’ Greshoff had geprobeerd Em. Querido's Uitgevers-Mij te Amsterdam voor de uitgave van De Vries' verzamelbundel te interesseren, maar op 23 november 1936 schreef Alice van Nahuys, de directrice van de uitgeverij: ‘Wij hebben een calculatie gemaakt van den bundel van Hendrik de Vries en komen tot het resultaat, dat als er nog een voorwoordje, hoe klein ook en een bibliografie bij moet komen, het boek toch minstens 7, zoo niet 7 vel druks zal beslaan, wanneer het wordt uitgegeven op de manier zooals de bundel van Engelman. Hoe zuinig wij alles ook uitgerekend hebben, gezien de ervaringen, die wij in den laatsten tijd met verzenbundels hebben gemaakt, vreezen wij, dat zelfs bij de intensiefste exploitatie er nog een verlies zal blijven. Nu hoeven wij aan de uitgave van dezen bundel niets te verdienen. Maar wij willen er ook niets aan verliezen.’Ga naar eindnoot43 Waarom J.M. Meulenhoff te Amsterdam of Nijgh & Van Ditmar te Rotterdam afvielen, is onduidelijk; in Greshoffs correspondentie met hen komt een dergelijk voorstel niet ter sprake.Ga naar eindnoot44 Met betrekking tot Meulenhoff reageerde De Vries op 2 januari 1937 op een niet bewaard gebleven brief van Greshoff met de intrigerende woorden: ‘Natuurlijk is Meulenhoff uitgesloten, wegens de door U genoemde eigenschappen.’ In een later stadium had Greshoff nog Van Holkema & Warendorf, de uitgever van Groot Nederland, benaderd en bereid gevonden de bundel uit te geven. Op 2 januari, toen er nog sprake van was dat Stols mogelijk Nergal zou uitgeven, schreef De Vries aan Greshoff over de uitgave van zijn bundel, en met name over de vormgeving daarvan: ‘Daar ik zelf schilder ben, beduidt het overleg met mij inzake kleur van papier en omslag zooals voor Nergal iets | |
[pagina 117]
| |
heel anders dan bij de meesten. [...]. Waar Marsman mij absoluut vrij liet in de kwestie van het voorwoord, begrijpt U dat ik deze conditie van de zijde van Stols niet aangenaam vond. Daarom ben ik benieuwd naar Uw resultaten bij van N. en Ditmar[sic]. In elk geval is het goed dat de bundel gearrangeerd is, ook al zou van de uitgave voorloopig niet komen. Springt het bij Van Nijg en D.[sic] af, dan kan ik altijd nog bij “De Spieghel” naar eventueele condities vernemen, al maak ik daar, na de Coplas, niet veel kans meer. Misschien ook voelt Leopold, bij wie de Vr. [ije] Bl.[aden] nu verschijnen, er wel wat voor. [...] T.a.v. het voorwoord staat nu mijn standpunt wel vast: elke bijvoeging, die iets anders is dan een min of meer zakelijke toelichting, doet aan als een poging de lezer te beïnvloeden. Daarom kan ook een zoo voortreffelijk art. als dat van Marsman hier niet voor dienen. Marsman zelf, zonder het hiermee eens te zijn, zal dit standpunt respecteeren. Kan Stols dit niet, dan verschijnt Nergal niet in de Aereoscoopserie[sic].’ Vijf dagen later, mogelijk nadat Greshoff zijn teleurstelling geuit had over het feit dat Nergal niet bij Stols of Van Holkema & Warendorf zou worden uitgegeven, schreef De Vries nog: ‘U kunt zich troosten over het verloop van zaken met de gedachte, dat zonder uw initiatief “Nergal” niet verschijnen zou. Het is uw machtig aandringen geweest, dat mij bovendien op het juiste moment bereikte, waardoor ik ertoe kwam, het idee van Du Perron werkelijk op te vatten [...], waar ik toen maar slecht aan wou.’ In Nergal zouden elf van de tweeëntwintig gedichten uit de bundel De nacht (1920) worden opgenomen,Ga naar eindnoot45 voorts zes van de zeventien uit Vlamrood (1922),Ga naar eindnoot46 één geheel en één gedeeltelijk van de veertien uit Lofzangen (1923),Ga naar eindnoot47 op één na alle veertien gedichten uit Silenen (1928),Ga naar eindnoot48 en negentien van de vierentwintig uit Stormfakkels (1932);Ga naar eindnoot49 uit Geïmproviseerd bouquet (1937) werd één gedicht opgenomen;Ga naar eindnoot50 bovendien werden veertien niet eerder gebundelde gedichten in Nergal opgenomen.Ga naar eindnoot51 Wie Nergal en Atlantische balladen ter hand neemt en ze vergelijkt met de commentaar uit de hierboven gereleveerde correspondentie, ziet echter dat De Vries zeker niet slaafs de aanwijzingen van Marsman en Greshoff heeft opgevolgd, maar wel degelijk voor een groot deel naar zijn eigen inzichten de bundels heeft samengesteld en weloverwogen zijn ‘eigen weg’ is gegaan. |
|