Jaarboek De Fonteine. Jaargang 1991-1992
(1994)– [tijdschrift] Jaarboek De Fonteine– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |||||||
Den Handel der Amoureusheyt (1621) Een geval van onaffe kopij? W. WaterschootVan de vier spelen in Den Handel der Amoureusheyt uit 1621, in de volgorde van de druk: Aeneas ende Dido, Narcissus ende Echo, Mars ende Venus en Leander ende Hero, bevatten alleen de twee middelste, Narcissus ende Echo en Mars ende Venus, telkens drie tussenspelen. Bij nader toezien blijkt dat geen toeval te zijn: Aeneas ende Dido en Leander ende Hero hebben namelijk niet dezelfde hoge redactionele status als de twee spelen die zij omsluiten; zij zijn niet in dezelfde mate voor de druk bewerkt en aangepast. Van Aeneas ende Dido, Narcissus ende Echo en Mars ende Venus bestaat telkens een tweede teksttraditie: in de periode 1551-1553 zijn afschriften van die spelen gemaakt door de Amsterdamse rederijker Reyer Gheurtsz.Ga naar voetnoot(1) Zeer terecht heeft Annelies van Gijsen opgemerkt dat de gedrukte tekst van Narcissus ende Echo tegenover het afschrift van Gheurtsz ‘gekuist [werd] op erotica en andere lichamelijke zaken’ en ook in Mars ende Venus werd de liefde ‘verhevener voorgesteld’ dan in de versie Gheurtsz.Ga naar voetnoot(2) Leest men nu Aeneas ende Dido evenals Leander ende Hero na met oog voor dezelfde details, dan valt een eerder vrije formulering op, die aan duidelijkheid weinig te wensen overlaat. In het eerste stuk port het sinneken Faeme van Eeren de twee hoofdpersonen aan met de aansporing: ‘Vlieghter mee ten neste om u verfroijen, / En maeckt eenen jongen köninck!’Ga naar voetnoot(3) Even verder wisselt Faeme van Eeren met het andere sinneken, Jonstich Herte, van gedachten over weduwen. Hun conclusie is: ‘Niet lange en willense in sdrûefheijdts ghespan sijn. / D[i]e meest misbaers thoonen Eerst onder den man sijn’.Ga naar voetnoot(4) Wanneer Aeneas besluit Dido te verlaten, acht alweer Fame | |||||||
[pagina 88]
| |||||||
van Eeren het ‘scampelijck’ ‘Dat hij so haest sal van sijn lief cruijpen’.Ga naar voetnoot(5) De commentaar van de sinnekens Liefs Ghebruyck en Den Roover der Amoureuse Zinnen bij het samenzijn van Leander en Hero is even deskundig als plastisch: Liefs Ghebruyck
Maer Cozijnken ziet al dit gheveert,
Hero die wil te S. Iacobs weert,
Sy heeft den palster alreet inde hant.
Den Roover
Och lieve Maetken het isser al brant
In 't voor-portael, en Hero en komt gheen hulpe.
Liefs Ghebruyck
En sy is al ghereet met haer open schulpe,
Om den vyerighen brant te blusschen.
Den Roover
Ia wel Neve is daer eenighen twist tusschen
Hun beyden, dat sy zoo blosende coleur krijghen,
En dat sy naer hunnen adem dus hijghen?
Liefs Ghebruyck
Ke neen 't, ghy zout veel beter swijghen,
Dan ghy noch spreken zout als d'onvroede,
Sy zullen hun zelven maken al moede
Met jocken, met spelen, met kussen, met lecken,
Met kittelen, met tuymelen, met treckebecken,
't Schijnt dat sy 't al hun leven hebben gheploghen,
Maer trouwen de sneppekens zijn nu al meest vervloghen,
Hy schept nu vreucht in 't aenzien der zoete emolumenten
Van Pygmaleons beelt niet om verexcellenten,
De koetse die houdt nu op van kraken.Ga naar voetnoot(6) (f. 2C8v)
| |||||||
[pagina 89]
| |||||||
Deze taal acht ik in strijd met de gewone zin voor decorum die men bij Jan Baptist Houwaert, volgens de titelpagina van Den Handel der Amoureusheyt de tekstbezorger van de bundel, pleegt aan te treffen. Eveneens weinig passend bij 's mans welvoeglijkheid zijn andere uitlatingen van de twee laatst aan het woord gelaten sinnekens als: Den Roover
Laet ons de jonghe Dochters gaen leeren,
Dat sy'ernaer verlanghen wat dat ter marct t'eten is,
Niemant en verjaecht ons voor dat hy bescheten is.
[...]
Den Roover
Sy [dat is: Hero] is veel te langhe ghebleven maecht,
Sy wort van Cupidine zoo gheplaecht,
Dat sy moet weten wat ter marct al t'eten is,
En hoemen den blinden in 't vleesch-huys jaecht.
Liefs Ghebruyck
Sy en zal niet ophouden voor datse bescheten is. (f. 2C1v, 2C3v)
Daarin is het woord ‘bescheten’ een term die de deftige Brabantse poëet normaal niet in de mond neemt. Ik meen dan ook dat Aeneas ende Dido en Leander ende Hero weliswaar ooit door Houwaert uitgekozen waren om deel uit te maken van een geplande bundel met amoureuze spelen, maar dat die niet meer bewerkt zijn met het oog daarop: wij treffen ze in Den Handel der Amoureusheyt dan ook in ruwe, onbewerkte vorm aan. Daartegenover zijn Narcissus ende Echo en Mars ende Venus in Den Handel der Amoureusheyt niet alleen vrij van eerder krasse formuleringen; zij zijn er ook voorzien van tussenspelen. Het inlassen van deze tussenspelen door Houwaert moet een onderdeel geweest zijn van de versiering en verrijking, die ook blijkt uit de inleidende prologen bij de spelen en uit de verwerking van Houwaerts spreuk ‘Houdt Middelmate’ in de tekst daarvan.Ga naar voetnoot(7) | |||||||
[pagina 90]
| |||||||
Houwaerts bemoeiing met de tekst moet niet gering geweest zijn. Van Gijsen wijst op de vervanging van bijbelse personages door klassieke dito's in Narcissus ende Echo uit 1621 tegenover het afschrift van Gheurtsz. Dat past enerzijds volkomen bij Houwaerts bekende (en beruchte?) drang naar uitputtende volledigheid bij het opsommen van antieke exemplarische figuren. Deze aanpassing interpreteer ik tevens als een streven om de vermenging van bijbelse stof met (zeer) profane anekdotiek te vermijden, zeker in deze amoureuze en toch wel erotiserende literatuur. Toch heeft Houwaert nog meer gedaan dan alleen uitbreidend gewerkt. In Den Handel der Amoureusheyt rechtvaardigt Narcissus zijn afkeer van vrouwen door te wijzen op hun gebrek aan deugd. Hij somt een aantal schrikbarende voorbeelden op: Merct hoe Menelaus moeste bedroghen zijn
Van Helena, die Paris te manne nam;
Merct Aristotelem hoe dat hy quam
Tot blasphemijen der vrouwelijcker envijen,
Daer hy hem af liet breydelen en berijen;
Merct Virgilium hoe hy met grooter schande
Door 't bedroch van Vrouwen hinck in de mande;
Merct hoe Agamemnon syn leven liet
Door syn Wijf, die hem bracht in 't verdriet
Verraderlijck met haren loosen opzette,
Daer isser by Vrouwen ghevanghen noch meer in 't nette
Van verdriete, alst al ghedeclareert is;
Merct hoe Percepolis ghedestrueert is
By toe-doen van Vrouwen, onder 's weerelts wolcke: (f. H3r)
In het afschrift van Gheurtsz luidt de overeenkomstige passage als volgt: merct Sampson muster bij bedrooghen sijn
van Dalida de hem sijn cracht benam
merct Aristoteles hue dat hij quam
tot blasphemien by vrouwelycker envijen
daer hy hem af liet breydelen ende berijen
merct Virgilius hue hy met grooter scande
dör bedroch van vrouwen hinck in een mande
merct hue Holofernes sijn leeven liet
| |||||||
[pagina 91]
| |||||||
by Judith die hem bracht int verdriet
verraedelyck met hör losen opsette
daer synder bij vrouwen noch meer int nette
van verdriete alst all gheinclaveert is
merct hue Troyen ghedestrueert is
by tmisbruycke van vrouwen onder swerlts wolcke.Ga naar voetnoot(8)
Gheurtsz biedt hier wel de versie, die het origineel van Colijn Keyaert alias Colijn Caillieu alias Colijn van RijsseleGa naar voetnoot(9) het meest nabij komt: de mengeling van antieke en bijbelse figuren is door Houwaert ongedaan gemaakt. De verwijzing naar ‘Troyen’ in het voorlaatste vers bij Gheurtsz is dan ook wel de oorspronkelijke lezing. Houwaert heeft in het exempel daarvóór de bijbelse Judith en Holofernes vervangen door een antiek koppel, waarvan de man door zijn vrouw gedood werd. De aanhaling van Agamemnon lag dan ook voor de hand, te meer omdat in het begin van deze diatribe Samson de plaats geruimd had voor Agamemnons broer Menelaus. Des te meer valt het op dat de naam ‘Troyen’, die perfect paste bij beide Atriden, en die misschien de inlassing van hun namen in dit stukje uiteindelijk gesuggereerd heeft, de plaats geruimd heeft voor ‘Percepolis’, een stad die geografisch en chronologisch ver verwijderd is van de Trojaanse materie. Om die aanpassing te vatten, moet men verder bladeren in Den Handel der Amoureusheyt en het eerste tussenspel bij Mars ende Venus lezen, de dialoog tussen Gheest van Amoureusheden en Aert van Edelheden. Gheest van Amoureusheden somt een aantal vrouwen op die de mannen, rechtstreeks of onrechtstreeks, naar de wapens hebben doen grijpen: Aeneas en Turnus vechtende waren
Om Lamina [sic, voor Lavinia] zeer langhen tijt,
Romulus voerde om de Sabijnsche Maechden strijt,
Zoo Anthonius oock dede om Cleopatra,
En de Centauren om Hipodamia,
En Pelops voerde oorloghe groot
Teghen Enomaus zonder noot,
| |||||||
[pagina 92]
| |||||||
En door dat Thays Alexander een bede badt,
Verbrande hy Percepolis de machtighe Stadt [...]. (f. R7v-R8v)
Hier wordt de brand van Persepolis heel wat beter ingebed door de vermelding van de hoofdschuldigen aan het drama en met name van de aanstookster Thaïs. De vorige passage in Narcissus ende Echo moet dan ook aangepast zijn van uit deze laatste lectuur. Houwaert noemt immers in parallelle gevallen graag overeenkomstige namen. Dat blijkt wanneer men de lijst van ongelukkige geliefden in Myns Zelfs Onvry, het eerste tussenspel bij Narcissus ende Echo, confronteert met een vergelijkbare lijst in De Onghetrooste en de Welgheminde, het tweede tussenspel bij hetzelfde stuk: Medea, Hero, Dido, Thisbe, Echo en Porcia komen in beide tussenspelen aan bod.Ga naar voetnoot(10) In dit geval is de uniformisering begrijpelijk: beide passages horen bij eenzelfde groter geheel, het spel van Narcissus ende Echo. Het geval van de vervanging van ‘Troyen’ door ‘Percepolis’ getuigt echter van een meer indringende bekommering om de tekst: bij die aanpassing is niet alleen de grens tussen spel en tussenspel overschreden, maar ook die tussen het ene spel (Narcissus ende Echo) en het volgende (Mars ende Venus). Wanneer ik Houwaert voorstel als arrangeur van de actuele combinatie van spelen en tussenspelen, dan impliceert dat ook dat de tussenspelen geen origineel deel hebben uitgemaakt van de oorspronkelijke spelen. Daarvoor zijn zowel externe als (tekst)interne elementen voorhanden. Myns Zelfs Onvry, het eerste tussenspel bij Narcissus ende Echo, is als afzonderlijk spel ook bewaard gebleven in het gemeentearchief te 's-Gravenpolder, als onderdeel van het archief van de rederijkerskamer De Violieren. Gheest van Amoureusheden en Aert van Edelheden, het eerste tussenspel van Mars ende Venus, komt voor in Boek I van de bekende collectie van Trou Moet Blijcken te Haarlem.Ga naar voetnoot(11) Alvast van deze twee spelen is er dus een onafhankelijke teksttraditie, los van de thans voorhanden context, bekend. Maar ook intern zijn er aanwijzingen, die het huidige verband logenstraffen. In Myns Zelfs Onvry in de versie van 's-Gravenpolder valt de miserabele spelling van het mythologisch namenmateriaal op: de geliefde van ‘Equo’ heet er ‘netsosijles’, wat wel bewijst | |||||||
[pagina 93]
| |||||||
dat de kopiist onbekend was met de tekst van het eigenlijke hoofdspel. In datzelfde tussenspel worden Echo en Narcissus geciteerd in een reeks van ongelukkige en/of heroïsche liefdesparen, die de suggestie wekt dat al deze gevallen reeds lang geschiedenis zijn: Breseda en mocht noyt zoo minnen [...]
Noch Thisbe, noch Canace, noch Echo
[...] de vrouwen mochten u ontschaken,
En naer-loopen, als sy Narcissus deden [...]
Ghy zult noch zijn ghewinnelijck
Het zelve verdriet dat Narcissus dede,
Die oock versmaeyde alle amoureushede,
Die Echo in druck liet, als d'onbekende,
Desperatelijck sterven in swaerder allende [...]. (f. H8v, I1v)
Is dat geen ongelukkige ‘flash-forward’ in het actuele stuk? Van Gijsen stelt de vraag naar ‘de functie, de bedoeling en het effect van de tussenspelen in deze gehelen’.Ga naar voetnoot(12) Die kwestie is nog open. Naast de door haar opgesomde mogelijkheden wil ik wijzen op nog een ander verband, dat mijns inziens past bij het leestekstkarakter van Den Handel der Amoureusheyt: woordelijke overeenkomsten. In Narcissus ende Echo ziet de vrouwelijke hoofdpersoon een beletsel voor een mogelijke relatie: Echo
't Herte zouder wel toe vallen,
wist ick dat ick weerdich mocht wesen
Syns persoons.
Wonderlijck Murmureren
Wat zeghdy van desen
Syns weerdich? Dat hoor ick al te noode.
Echo
Ia weerdich, ick ware hem veel te snoode
Van ghebeurten en van heerlijckheden,
En oock van goede.
| |||||||
[pagina 94]
| |||||||
In het eerste tussenspel daarbij, Myns zelfs onvry, wordt een geliefde versmaad met de volgende woorden: Eens Anders Vreucht
Sy en is my niet rijck noch goet ghenoech,
Daer weet ghy 't slot. (f. G8v, I1r-v)
Het loont misschien de moeite parallelle gevallen na te speuren. Den Handel der Amoureusheyt van 1621 hangt literair-historisch gesproken niet in de lucht. Van oorsprong Zuidnederlandse drukkers die naar de Republiek uitgeweken waren, bezorgden in die tijd een aantal herdrukken van gecanoniseerde rederijkersteksten: ik verwijs slechts naar de herdrukken van Matthijs de Casteleins Const van Rhetoriken (1612, 1616) en naar de tweede druk van Lucas d'Heeres Den Hof en Boomgaerd der Poësien (1614).Ga naar voetnoot(13) Geen Zuidnederlandse rederijker was echter succesrijker dat Houwaert: de editiones principes van Den generalen loop der werelt (1612) en Paraenesis Politica (1614) kwamen toen pas van de pers; herdrukt werden: Milenus clachte (1598), Pegasides pleyn (1608, 1611 (titeluitgave), 1614-1615 en 1622-1623) en De vier Wterste (1598, 1605, 1613, 1614 en 1616).Ga naar voetnoot(14) Toen Jan van Waesberghe de Jonge Den Handel der Amoureusheyt uitgaf, mocht hij rekenen op die aanhoudende vogue. Was het daarom dat hij riskeerde uit Houwaerts literaire nalatenschap een torso aan te bieden: twee voor de druk reeds geprepareerde stukken, omgeven door nog onbewerkt materiaal? | |||||||
Literatuur
| |||||||
[pagina 95]
| |||||||
|
|