Jaarboek De Fonteine. Jaargang 1987-1988
(1990)– [tijdschrift] Jaarboek De Fonteine– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 191]
| |
In Memoriam
| |
[pagina 192]
| |
genheid werden gehouden komt duidelijk naar voren dat Victor Speeckaert als ambtenaar en collega een graaggeziene figuur was die in zijn kring ook op het sociale en culturele vlak zeer bedrijvig was. Naast zijn spreekwoordelijke verstrooidheid waarop op ondeugende wijze werd gealludeerd, werd vooral gewezen op zijn collegialiteit en zijn menselijkheid en begrip als chef. Ook zijn ambachtelijke handigheid en artistieke aanleg werden daarbij niet vergeten: naast de teken- en schilderkunst beoefende Victor Speeckaert ook de dichtkunst en dat al vrij vroeg.
Reeds in 1931 - hij is dan amper vijfentwintig - verschijnt van hem een bundel Gedichten, Najaarskleuren, die de (twijfelachtige) eer genoot door Marnix Gijsen in ‘De Standaard’ van 9 april 1932 te worden besproken. Hij laat zich echter niet ontmoedigen. Zijn vlotte rijmvaardigheid stelt hem in staat tot het schrijven van menig gelegenheidsgedicht, ook in kamerverband: in zijn voortzetting van de Kronyk van ‘De Fonteine’ van P.W. Bevel heeft Adolf Woedstad verscheidene stukken van Victor Speeckaert overgeschreven. Naast deze gebruikskunst bezitten we echter van hem ook enkele gedichten die getuigen van een meer persoonlijke toon. Ze werden door hem in 1970 bijeengebracht in de bundel Verzamelde Gedichten, een fraai uitgegeven boekje, met illustraties van Jos van den Abeele en Paul Mak en vier tekeningen van Herman Verbaere. De Verzamelde Gedichten bevatten een herdruk van de cyclussen Van Zomer en Najaar (1954/1955) en De Rij der Maanden (1957) en verder twee reeksen van negen en acht stukken onder de respectievelijke titel Alst Past en Bi Apetite, die samen het devies vormen van de rederijkerskamer ‘De Fonteine’, waarvan hij in 1931 bestuurslid en in 1941 archivaris was geworden. Op 18 juni 1981 werd hem dan door de raad van ‘De Fonteine’ een intieme hulde gebracht naar aanleiding van zijn vijftigjarig lidmaatschap. De toespraak die hoofdman Flor Demedts toen heeft gehouden groeide uit tot een kleine bloemlezing uit zijn gedichten. Telkens uitgaande van een tekst van de heer Speeckaert zelf, bekeek hij deze laatste achtereenvolgens met de ogen van mevrouw Speeckaert, van een ambtenaar, van een poëzieminnaar, van een theateramateur en van een Fonteinist, om te besluiten met: Om echter Victor Speeckaert goed te zien moeten we onze ogen sluiten. Dan zien we hem, dan ziet elk van ons hem als een goede en trouwe vriend. | |
[pagina 193]
| |
Tot het vele dat de heer Speeckaert ‘De Fonteine’ heeft geschonken behoort ook haar Jaarboek, waarvan het eerste nummer in de lente van 1943 door hem over de doopvont werd gehouden en dat sedertdien is blijven verschijnen tot de huidige dag, op één onderbreking na, van 1951 tot 1958. Hoe het Jaarboek er kwam kunnen we verder lezen in de herinneringen die Victor Speeckaert onder de titel ‘Vijftig jaar Fonteine’ in het nummer 1980-1981 heeft laten afdrukken. Het is een boeiend relaas geworden, een kostbaar getuigenis ook van hoe Speeckaert in die halve eeuw wel en wee in de geschiedenis van ‘De Fonteine’ heeft meegemaakt: tien jaar met archivaris Adolf Woedstad en vijftien jaar verder met Herman van Overbeke, die in 1957 overleed en toen als hoofdman werd opgevolgd door Prof. De Keyser en later door Flor Demedts. Speeckaert vertelt zelf hoe hij begin 1931 meteen bestuurslid werd van ‘De Fonteine’, nadat hij het jaar tevoren kennis had gemaakt met Adolf Woedstad, een beminnelijk en onbaatzuchtig man, die alles voor ‘De Fonteine’ over had en na een (mislukte) poging om zijn kamer als toneelvereniging in stand te houden, haar waardevol archief had weten te redden en er toen als archivaris over waakte. Toen Woedstad in 1941 overleed, besloot de Bond der Oostvlaamse Folkloristen het januari-februarinummer 1942 van zijn tijdschrift ‘Oostvlaamsche Zanten’ aan de nagedachtenis van zijn bestuurslid te wijden. Het nummer bevat onder meer bijdragen van Prof. De Keyser (‘Adolf Woedstad, de laatste Rederijker?’), van folklorist Emiel Andelhof, toen penningmeester van ‘De Fonteine’ (‘Herinneringen aan mijn Vriend Adolf Woedstad’) en van Victor Speeckaert (‘Adolf Woedstad als Letterkundige’) en werd als overdruk door ‘De Fonteine’ aan haar leden aangeboden. Inmiddels had Victor Speeckaert Woedstad als archivaris vervangen en beschouwde het tevens als zijn opdracht de rechten en privileges van zijn kamer te verdedigen toen deze, naar hij meende, in een toneeltijdschrift in het gedrang werden gebracht. Het resultaat was een nieuwe bijdrage in het volgend nummer van ‘Oostvlaamsche Zanten’: ‘De Fonteyne als “Vry Souveryn Hoofd-Gilde der Rhetoriken van Vlaanderen”’. Ondertussen was Victor Speeckaert tot het inzicht gekomen dat ‘De Fonteine’ maar liefst over een eigen publikatie moest beschikken en zo kwam haar Jaarboek tot stand. | |
[pagina 194]
| |
Dat Jaarboek kwam er in de lente van 1943 en wel van de persen van N.V. Hoste, ook de drukker van ‘Oostvlaamsche Zanten’. Het is een publikatie van 72 pagina's, gedrukt in een oplage van 200 exemplaren op oorlogspapier en 50 exemplaren op mooi couchépapier - een toen wel ongewone luxe - dat Speeckaert van een vriend had kunnen bekomen. Diezelfde Speeckaert zorgde verder voor een fraaie presentatie, met een bandversiering van Herman Verbaere en niet minder dan negen illustraties waaronder het blazoen van ‘De Fonteine’ in kleur. Hij had echter ook de inhoud voor zijn rekening genomen: hij zorgde zelf voor een opstel ‘De Rederijkers in Vlaanderen. Historisch Overzicht’ en bezorgde aan zijn medewerker, verificateur Jozef de Vuyst, sedert het overlijden van Emiel Andelhof penningmeester der Fonteine, de nodige documentatie om een stuk te schrijven over ‘Inrichting en Werkzaamheden der Kamers’. Voor een verdere bijdrage wendde hij zich tot Prof. De Keyser, die hem echter verwees naar twee oud-studenten van hem: Johanna van Boeckel en ikzelf, die in juli 1942 was afgestudeerd met een verhandeling over Het Refrein in de Nederlanden tot 1600, waarvan het inleidend hoofdstuk in het Jaarboek werd afgedrukt. Johanna van Boeckel bewerkte met haar vader, Dr. Louis van Boeckel (1888-1944), een merkwaardige bijdrage over ‘Landjuweelen en Haagspelen in de XVe en XVIe eeuw’, zo waardevol dat ze in het Gedenkboek 1943-1968 uit het inmiddels vrijwel onvindbaar geworden eerste jaarboek werd overgenomen. Victor Speeckaert ging echter na de publikatie van het eerste Jaarboek niet bij de pakken zitten. Nauwelijks een jaar later verscheen een tweede Jaarboek, omvangrijker dan het eerste, met bijdragen van Prof. De Vooys, Dr. Willem van Eeghem, Prof. De Keyser, Marcel Luwel en mijzelf, naast een ‘Lijst van Zuid-Nederlandsche Rederijkerskamers uit de XVe en XVIe eeuw’, waaraan Speeckaert een belangrijk aandeel heeft gehad.
Toen later, in 1958, een Rederijkerskonvent en een Dag der Rederijkers werd gehouden, bezorgde de archivaris der Fonteine een Lijst der nog werkende Rederijkerskamers, die in het Jaarboek 1959, het eerste van de nieuwe reeks, door de bemiddeling van Victor Speeckaert thans te Oudenaarde bij Sanderus gedrukt, werd opgenomen. Aldaar ook van zijn hand het ‘Verslag over de Tentoonstelling van Archiefstukken van Rederijkerskamers’, die op 8 juni 1958 | |
[pagina 195]
| |
in de Aula van de Gentse Universiteit door ‘De Fonteine’ was ingericht. Victor Speeckaert nam zijn functie als archivaris zeer ter harte. Hij waakte niet alleen over de collecties van de kamer maar heeft er ook verscheidene van geïnventariseerd. Hij bracht de documentatie bijeen van de Kamers die door ‘De Fonteine’ moesten erkend worden, bezorgde de nodige gegevens aan de ‘wapenheraut’ Hippoliet de Schryver voor zijn wondermooie geïllumineerde erkenningsbrieven. Hij achtte het niet beneden zijn waardigheid ook allerlei materieel werk voor de behuizing van ‘De Fonteine’ op te knappen. Hij was de ideale archivaris, vol zorg en toewijding voor zijn Fonteine, maar hij was nog veel meer dan dat: voor ieder van ons was hij de hartelijke, trouwe vriend die we zeer zullen missen. ‘De Fonteine’ zal zijn nagedachtenis in ere houden. Naast de bij zijn administratieve rang gebruikelijke eretekens, inclusief het commandeurschap der orde van Leopold II, was Victor Speeckaert ook vereremerkt met de medaille van de gewapende weerstander. |
|