Jaarboek De Fonteine. Jaargang 1982-1983
(1984)– [tijdschrift] Jaarboek De Fonteine– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 245]
| |||||||||||||
Werk van Eduard de Dene in 16de-eeuwse drukken
| |||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||
Enige tijd geleden verzorgde ik in Biekorf de uitgave van 15 chronogrammen rond de verwoesting van het Noordfranse Terwaan en Hesdijn in 1553, door de troepen van Karel V. Het ging toen om een onbekende autograaf van De Dene (twee folio's), bewaard in het stadsarchief te BruggeGa naar voetnoot(3). In de hiervolgende bijdrage gaat het om werk o.a. uit De Denes Testament, dat ik in enkele zestiende-eeuwse drukken aantrof. Dit dichtwerk is tot nu toe het enige concrete bewijs voor het feit dat een aantal van die typische rederijkersstukken die De Dene voor het grootste (?) deel in zijn Testament bijeenbracht, ook buiten Brugge zijn weg naar een lezerspubliek vond.
Wanneer men de weerslag van de gebeurtenissen van 1553 in de (gelegenheids)literatuur van toen nagaat, dan blijkt vooral de vernietiging van Terwaan een dankbaar onderwerp ter vereeuwiging geweest te zijn. We bezitten nl. niet alleen de teksten van De Dene (die naast de chronogrammen ook nog een 80 vs. tellend gedicht over de geschiedenis van Terwaan geschreven heeftGa naar voetnoot(4)): in Tielt werd vanaf 1553 verschillende keren het toneelstuk De Destructie der stad Therouanen opgevoerdGa naar voetnoot(5); de melodieaanduiding boven één der geuzenliederen (Adieu Pieronne, ende Tervane) verwijst waarschijnlijk naar een lied waarin deze feiten beschreven werdenGa naar voetnoot(6), en in enkele kronieken wordt aan het verslag van de gevechten om Terwaan ook dichtwerk toegevoegd. Een eerste gelegenheidsvers (opnieuw een chronogram) trof ik aan in de verzameling Nederlandsche Geschiedzangen van J. van VlotenGa naar voetnoot(7):
TerVVanen VVas gheVVonnen, aLs ICk saCh,
In VVede Maent, den tVVIntIChsten daCh.
| |||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||
Dit zou zó uit de chronogrammenpen van De Dene gekomen kunnen zijn, maar Van Vloten geeft bijna nergens, ook hier niet, een auteur voor de door hem gepubliceerde stukken. Meestal was dat trouwens ook niet mogelijk, en bij deze verzameling lag het identificeren bovendien niet in zijn bedoeling. De enige informatie die we over deze regels meekrijgen, vinden we in de inhoudstafel (p. XI): het versje werd uit de ‘Exc. Cron. v. Br.’ gehaald. Met die (voluit) Excellente Cronike van Brabant bedoelt Van Vloten zeer waarschijnlijk Die nieuwe Chronycke van Brabandt..., door Jan Mollijns in 1565 te Antwerpen op de markt gebrachtGa naar voetnoot(8). Deze Nieuwe Chronycke was een vervolg op Die Alderexcellenste Cronyke van brabant, die in 1498 bij Roland van den Dorpe in Antwerpen verscheen, en die in 1530 voor het laatst herdrukt werd, onder een licht gewijzigde titel (Van brabant die excellente CronikeGa naar voetnoot(9), een titel die Van Vloten met die van Mollijns' kroniek verward of verwisseld kan hebben. Bij Jan Mollijns vinden we op p. 325, na het verhaal van de slag om Terwaan, vier chronogrammen (waaronder de correcte versie van de twee regels in de Nederlandsche Geschiedzangen): Dit zyn daten vande stadt van Terwanen. | |||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||
O TerroVVane fort & sVperbes
ChaMbre de NobLe RoY HenrY de FranCe
QVant sVr ToY CroIsseront Les herbes
QVI arra de VoVs don soVenance
In een tweede verzameling historische liederen, uitgegeven door P. Fredericq in 1894Ga naar voetnoot(11), staan de gegevens die voor deze bijdrage het interessantste zijn: twee rederijkersballades (nr 99 en 100) handelen er over de gebeurtenissen van 1553. Zoals uit Fredericqs begeleidende commentaar blijkt, werden ze allebei gelicht uit De warachtighe gheschiedenisse van... Carolus de vijfste (Gent, Van Salenson, 1564), volgens de Bibliotheca Belgica een tweede druk van een editie 1561Ga naar voetnoot(12). Nr. 99 (10 strofen, 80 vs.) heeft als opschrift Terwane, Vive Bourgongne leeft, claghende haren oorspronck te kennen geeft, een titel die ook De Dene meegaf aan het hierboven al even genoemde langere historiegedicht (zie noot 4). De beginregels die Fredericq citeert, komen eveneens met De Denes tekst overeen, en als we de volledige tekst bij Van Salenson opzoeken, blijkt dat het gedicht van Eduard De Dene (met aansluitend chronogram) in zijn geheel in deze Gentse kroniek overgenomen werd. Nr. 100 is een negenstrofig glossengedicht van 72 vs., getiteld Het eynde veers van Terrewane, dat bij Van Salenson o.a. gevolgd wordt door het eerste chronogram dat bij Mollijns te lezen staat. Het komt niet in De Denes Testament voor, maar toch valt het misschien te verdedigen ook deze tekst als werk van de Brugse rederijker te beschouwen (zie verder). Hoe kwam Van Salenson aan deze teksten? Had hij daarvoor o.a. met De Dene of met diens rederijkerskamers contact opgenomen? Het is niet onmogelijk dat een Gentse drukker Brugse rederijkers kende. Een toevalstreffer in de Belgica Typographica I maakte deze hypothese echter overbodig. Onder het nr. 4485 wordt daar een werkje van de Antwerpse drukker Jan II van Ghelen vermeld ([1553?]), dat juist (en alleen) deze twee gedichten met nog drie begeleidende chronogrammen bevat. Zeer waarschijnlijk is dit werkje de bron geweest waaruit Van Salenson en mis- | |||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||
schien ook de samensteller van Die nieuwe Chronycke van Brabandt... geput hebbenGa naar voetnoot(13). Uit de tot hiertoe samengebrachte gegevens kunnen enige conclusies gepuurd worden:
| |||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||
Het drukje van 1553: uiterlijke beschrijvingHet exemplaar van Van Ghelens drukje dat in de K.B. Brussel bewaard wordt, zit als eerste in een verzamelband ingebonden, samen met 22 andere kleinere drukken, in datering van 1553 opklimmend tot 1579. Het wordt in deze laat-zestiende (misschien vroeg-zeventiende)-eeuwse convoluut alleen voorafgegaan door een uitvouwbaar stadszicht van Terwaan, waarop wel de gebeurtenissen van 1553 afgebeeld worden, maar dat verder volledig los staat van het drukje. De tekenaar van dit stadsplan is, blijkens de vermelding I. Harrewijn fecit, Jacob Harrewijn (ca. 1660-1732/'40), geboren in Amsterdam, maar vanaf 1688 voornamelijk werkzaam in Antwerpen en Brussel. Het plan zelf is misschien afkomstig uit een door Harrewijn in 1712 samengestelde verzameling die kaarten van de Zuidnederlandse provincies bevatte, samen met nog allerlei stadsplannen en uitbeeldingen van belegeringen en veldslagenGa naar voetnoot(16). Het werkje met de twee Terwaangedichten is één van de goedkoop uitgevoerde produkten uit de Van Ghelen-werkplaatsen: één katern, quartoformaat (acht blz.), ca. 100 × 140 mm, twee illustraties. Bij de datering in de Belgica Typographica kan het vraagteken waarschijnlijk wel verdwijnen, aangezien het weinig zin heeft een dergelijk actualiteitswerkje bv. één of twee jaar na de feiten toch nog op de markt te brengen; een tweede aanwijzing: in het tweede gedicht (vs. 70 - voor de tekst, zie bijlage) neemt de stad Terwaan afscheid van een aantal andere steden, waaronder ook Hesdijn; men mag er logisch redenerend van uitgaan dat Terwaan zich bij deze afscheidsgroet richt tot steden die haar lot (nog) niet ondergaan hebben, wat dan betekent dat deze tekst nog vóór de verwoesting van Hesdijn op 19 juli 1553 tot stand gekomen moet zijn. Maar dat is dan ook weer niet zo'n overtuigend argument, aangezien er op die manier uiteraard meer gezegd wordt over de datering van het ene gedicht, dan over die van de druk. Het titelblad bevat drie componenten: de titel van het eerste gedicht, een houtsnede die het grootste gedeelte van de bladspie- | |||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||
gel in beslag neemt (60 × 55 mm), enkele drukgegevens (Gheprint Thantwerpen op dye Lom-//baerde veste/Inden witten Hasewint). Onderaan op de bladzijde staat ook nog de handgeschreven mededeling Bibliothecae Hafflighemensis 1789, wat er op wijst dat het drukje - en de hele convoluut - uit het boekenbezit van de Abdij van Affligem stamt. De houtsnede bestaat uit een verzameling Karel V-attributen, gevat tussen twee versierde kolommen: onder een keizerskroon staat de Habsburgse arend, met op het lichaam een in vieren gedeeld wapenschild (verder niet te idenficeren); de arend werd afgebeeld in de U-vormige ruimte die door een ketting van het Gulden Vlies (in gedragen positie) gevormd wordt; het bij de ketting horende lam staat tussen de hoofdletters P en O, die het devies van Karel V (Plus Oultre) aangeven; vanuit de bovenste schakels van de ketting klimmen vlammen(?) op, die de kroon bijna volledig omsluiten. Op fol. 3r, onder de titel van het tweede gedicht bevindt zich de tweede illustratie (55 × 55 mm): het in profiel afgebeelde borstbeeld van Karel V, in rechtse richting kijkend en met de ketting van het Gulden Vlies om de hals; de keizer heeft een zwaard in de rechterhand, dat hij op de schouder laat rusten; in de linkerhand houdt hij de rijksappel; de afbeelding zit vervat in een medaillon waarvan de rand met een Latijnse tekst opgevuld wordt (CAROLVS.V. ROMANORVM. IMPERATOR.SEMPER.AVGV). Na het Finis est (fol. 4v) volgt onderaan een uitgebreide versie van de drukgegevens op de titelpagina: Gheuisiteert van eenen gheleerden Corrector des//K.M. ghecommitteeert (sic). Ende is gheprint Thant-//werpen op dye Lombaerde veste inden wit-//ten Hasewint bi Jan van Ghelen. | |||||||||||||
De Terwaangedichten
Terwaene viue Bourgoengne leeft
Claghende haren Oorspronck te kennen gheeft (1v-2v)
Het eerste gedicht en zijn afsluitingschronogram zijn, zoals al gezegd werd, van de hand van Eduard De Dene. Beide nam hij in zijn Testament opGa naar voetnoot(17), en het jaarvers komt bovendien in de autograaf voor die in Biekorf 81 uitgegeven werd. De tekst | |||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||
in de druk van 1553 komt nagenoeg volledig met de Testament-versie overeen en ook een vergelijking met de tekst in de twee edities van De warachtighe gheschiedenisse van... Carolus de vijfste van Van Salenson levert geen interessante varianten op. De vier versies staan heel dicht bij elkaar en hebben alleen onderlinge spellingsverschillen: over het algemeen verdwenen in de drukken de Brugs gekleurde klanken, en de typische De Dene-trek om vrij kwistig hoofdletters in de tekst te verwerkenGa naar voetnoot(18) werd er eveneens meestal uit weggewerkt. Toch kan het - ook in het kader van wat nog volgt - aardig zijn om een aantal elementen uit de variantenstudie van dit Terwane viue te vermelden (hierbij gelden de volgende afkortingen: TR - Testament Rhetoricael; VG - de druk van 1553; VS 1 en VS 2 resp. voor Van Salensons druk van 1561 en 1564).
- Enkele tekstverschillen:
- ondanks de uniformering van de taal in VG en VS 1 en 2, bleven er toch enkele Brugse vormen bewaard: (str. 4,5) suene of zuene (VG, VS 1), (str. 8,4) hueverhandt (VG, VS 1); er bleven ook (voornamelijk in VG) een paar De Dene-hoofdletters overeind: (str. 2,8) alle Rycdommen, (str. 3,4) om mi (te) Examineren, (str. 4,2) in grooter EdelhedeGa naar voetnoot(19), (str. 4,5) vol Rijckelichede, (str. 8,4) de Hueuerhandt; | |||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||
- opvallend is ook dat VG, VS 1 noch VS 2 een correct chronogram geven: bij geen van deze versies levert een telling van de cijferletters het juiste jaartal op. Voor de juiste tekst van het jaarvers, zie TR of Biekorf 81. | |||||||||||||
Het eynde veers van TerwaneGa naar voetnoot(20) (3r-4v)In tegenstelling met Terwane viue treffen we Het eynde veers van Terwane niet in De Denes Testament aan, en de vraag dringt zich dan ook op of het bij deze tekst eveneens om werk van de Brugse rederijker gaat. Om deze vraag zo goed mogelijk te beantwoorden kan men alleen de argumenten pro en contra het auteurschap van De Dene bijeenbrengen en tegen elkaar afwegen, zonder daarbij uit het oog te verliezen dat volledige zekerheid uitgesloten is, aangezien in de Van Ghelen-druk elke referentie naar een mogelijke auteur ontbreekt.
| |||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||
| |||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||
Maar ook deze redenering staat niet als een huis. De formele en inhoudelijke eenheid kan men bv. evengoed proberen te verklaren door er van uit te gaan dat deze drie gedichten éénzelfde literair (sub)genre vertegenwoordigen. En in dat geval hoeven de overeenkomsten helemaal niet naar één enkele schrijver te verwijzen. Een stedengedicht-genre lijkt inderdaad bestaan te hebben. Het wordt het uitvoerigst beschreven door C.W. de Kruyter in de inleiding bij zijn editie van Stede-stemmen en Dorpen, twee gedichtencycli van HuygensGa naar voetnoot(26). Vertrekkend bij de antieke literatuur schetst De Kruyter de geschiedenis van het genre tot in de zeventiende eeuw, en verzamelt hij er de gemeenschappelijke kenmerken van. De drie hier genoemde gedichten voldoen echter meteen al niet aan het eerste en belangrijkste kenmerk: stedengedichten zijn nl. op de eerste plaats ook laudes urbium, lofgedichten (opgebouwd via een geheel of gedeeltelijk variërende herhaling van traditionele formuleringen, gedachten en motieven). De teksten rond Terwaan en St.-Quentin vallen dus blijkbaar buiten het normale genre van de stedenpoëzie. Maar misschien behoren de teksten dan wel tot een zijtak van het door De Kruyter beschreven genre, en zijn ze vertegenwoor- | |||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||
digers van een soort, die we het etiket ‘stedeklachtlyriek’ zouden kunnen geven. Dat is niet onmogelijk, maar wanneer men een aantal verzamelingen met (o.a.) historische poëzie doorneemt, dan wordt deze subgenre-hypothese echter niet onmiddellijk met een massa materiaal gestaafd. Zelf kwam ik, na het doorbladeren van een achttal collecties, slechts aan twee bijkomende stukken die klagende steden in de mond gelegd wordenGa naar voetnoot(27). De eerste van deze twee teksten is een negenregelig (dubbel)acrostichon (met erin verwerkt: Antwerpen in Brabant), geschreven n.a.v. de Spaanse Furie te Antwerpen in 1576. Een in het oog springend onderscheid met de St.-Quentin- en Terwaangedichten is, naast de vorm, ook het feit dat de auteur van dit acrostichon uitgesproken partij kiest voor de ik-figuur; bij de andere gedichten staat de auteur duidelijk aan de kant van de overwinnaar (Karel V, Filips II), en laat hij de ik-figuren in de tekst dan ook een deemoedig mea culpa uitspreken, of doet hij hen toch toegeven ‘dat hun verwoesting eigenlijk toch wel loon naar werk is’. De tweede tekst die met Terwane viue c.s. te vergelijken is, is een Gentse klacht: Gents beklag na de overgave (Waerin sy verhaelt ende beclaecht de ruwine ende bederfenisse, waerinne si ghecomen is, deur den raet ende het toedoen van heur Spaensche-gesinde, tot waerschouwinge van alle vreedsamighe steden). Het is een refrein uit 1584, waarin Gent er zich over beklaagt dat ze door haar lichtgelovigheid weer onder katholiek (dus Spaansgezind) bestuur gekomen is, met alle negatieve gevolgen op religieus en economisch vlak vandien. Belangrijkste verschillen met de klachten van Terwaan en St.-Quentin: de Gentse klaagzang betreft niet de inname na een belegering of veldslag (maar dat verschil is uiteraard aan het beschreven historische gegeven te wijten), en net zoals bij het acrostichon op | |||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||
Antwerpen, schrijft ook hier de auteur weer vanuit een antipathie of aversie voor de sterkste partij (i.c. de Spaanse). Het aantal bijeengezochte stedeklachten lijkt me nog wat te beperkt om er al een echt apart staande literaire groep uit te distilleren. Een grondiger onderzoek (waarbij ook niet-nederlandstalige teksten betrokken moeten worden, en misschien ook klachten waarin de steden niet zelf als sprekende personages worden voorgesteld) zou wellicht meer resultaat kunnen opleveren. Zoals de zaken er nu voor staan, kan men immers nog altijd beweren dat de techniek om in een gedicht een klagende stad als ik-figuur op te voeren eerder een wat voor de hand liggende schrijverstruc is om een lezerspubliek direkter aan te spreken, dan een herkenningsmiddel voor één of ander subgenre. Wel is het zo dat binnen de groep van teksten waarin steden aan het woord zijn, Terwane viue, Het eynde veers en St.-Quentin in ieder geval een trio vormen met een opvallende homogeniteit voor wat inhoud, vorm, toon en auteursstandpunt betreft. En dat betekent dat de hierboven al geformuleerde stelling omtrent één enkel schrijverschap ook na de genreen subgenre-tegenzet nog steeds aanlokkelijk blijft. Er is uiteindelijk nog een laatste (lichte) De Dene-aanduiding die uit de glossenliedvorm van Het eynde veers voortkomt: het gedicht is gebouwd op een vers uit Ps. 30 (vs. 6: In manus tuas commendo spiritum meum, Redimisti me Domine, Deus Veritatis), een psalm die De Dene blijkbaar met meer dan gewone devotie las, aangezien het één van de 21 is die hij in zijn Testament (fol. 9r-11r) berijmd heeft, en binnen deze groep is het één van de drie die voor persoonlijk gebruik bestemd geweest lijken te zijnGa naar voetnoot(28). Andere vormelementen die helpen om De Dene als auteur aannemelijk te maken zijn ook de enkele plaatsen in het gedicht waar we - net zoals in Terwane viue - nog autograafsporen lijken aan te treffen, door Jan van Ghelen bij het normaliseren van de taal voor de druk blijkbaar over het hoofd gezien. Als dergelijke doorwerking van de autograaf kunnen beschouwd worden: 1) een paar Brugs aandoende woordvormen in vs. 31 (Torren, ‘torens’; hoeuers, ‘oevers’) en 2) misschien ook een tweetal voorbeelden van zgn. overbodig hoofdlettergebruik, wat reeds als een | |||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||
kenmerk van De Denes spellingswijze omschreven werd (vs. 30: als Blockhuysen, Bolwercken sonder verneren). Tegen dit tweede punt kan echter ingebracht worden dat dit kapitalengebruik in Het eynde veers minder opvallend in de tekst aanwezig is dan in het eerste Terwaangedicht (twee gevallen tegen vijf), en dat ook bij andere auteurs substantieven soms met een hoofdletter geschreven worden (zie bv. ook de tekst in noot 13).
Apart beschouwd zijn al de aangevoerde argumenten en deelargumenten niet zo sterk. Maar samengenomen maken ze Eduard de Dene als auteur van Het eynde veers op z'n minst aanvaardbaar. Een objectieve conclusie, die met wat subjectiviteit bijgekleurd kan worden tot: het lijkt me niet dat men zich brandt, wanneer men dit gedicht met de bijhorende chronogrammen aan het omvangrijke oeuvre van de Brugse rederijker zou willen toevoegen.
Leiden, juni 1983. | |||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||
BijlageDe tekst werd afgedrukt naar de versie van 1553 (VG), toevoegingen werden tussen < > geplaatst; de paar varianten die het vermelden waard zijn, nam ik bij de annotaties op; de spelling werd volledig gehandhaafd, afkortingen werden stilzwijgend opgelost; de in de tekst spaarzaam aanwezige interpunctie heb ik aangepast, daarbij o.a. geholpen door het feit dat in VS 2 de leestekens veel overvloediger aangebracht werden dan in VG.
Ga naar margenoot+Het eynde veers van TerwaneGa naar voetnoot+
In Manus tuas Edel Keyser vercoren,Ga naar voetnoot1
Carolus de vijfste vander werelt almachtich,Ga naar voetnoot2
Gheue ick mi ouer wel naer tbehooren
In alle v groote hoocheyt eendrachtich.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Niet meer en mach ic nv comen seer crachtich
Als v partije seer fenijnich van beten,Ga naar voetnoot6
Want v ondersaten die hebben voordachtichGa naar voetnoot7
Ga naar margenoot+Mijn cracht, mijn macht al ter aerden ghesmeten.
Domine, Nv ben ick in obedientieGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Ghestelt al binnen twee maenden oft min.Ga naar voetnoot10
Mijn hoouaerdige wulpsheyt - vaet dees sententie -Ga naar voetnoot11
| |||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||
Is cause nv van mijn schandelick ghewin;Ga naar voetnoot12
Noyt keyser en stelde - verstaet den sin -
Den Franschen Coninck in meerder verseeren;Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Och, de mare was hem een druckich beghinGa naar voetnoot15
Dat ick dus steruen moet in oneeren...
Commendo Mijn lijf, mijn goet op dit pasGa naar voetnoot17
In uwe handen, gheseyt bisondere.Ga naar voetnoot18
Maer wie wiste dat v leghere so crachtich wasGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Datse mi so rasch soude<n> bringen tondere?Ga naar voetnoot20
O Carolus, in v mach ick mi verwondere<n>
Naer dat ghi <mi> hebt ghebrocht int verdriet;Ga naar voetnoot22
Nv ben ick vol drucx van bouen tot ondere,
Want van my en verblije ick niet meer niet.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Spiritum meum Moet ick ouer gheuen.
O Parijs, segt nv ‘adieu Terwane’,
Want groot doleur heb ick int herte beseuen,Ga naar voetnoot27
Dat ick niet en pijne de doot te ontgane...Ga naar voetnoot28
Och waer is mijn stercte, sterck binder bane,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Als Blockhuysen, Bolwercken sonder verneren?Ga naar voetnoot30
| |||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||
Torren, hoeuers en mueren, die plochten te staene,Ga naar voetnoot31
Die sietmen nv van de vlaminghen raseren.Ga naar voetnoot32
Ga naar margenoot+Redemisti me Van mijn quade manieren,Ga naar voetnoot33
Want mijn cracht nv gheheel versmelt.
35[regelnummer]
Wat mueghen mi baten nu mijn duwieren?Ga naar voetnoot35
Wat batet dat mijn schransmande waren gestelt?Ga naar voetnoot36
Nv is al mijn gheschut in Skeysers ghewelt,Ga naar voetnoot37
Nv is mi mijn hoocheyt, mijn schat ontgaen,Ga naar voetnoot38
Nv werdick gheraseert als een plat velt,
40[regelnummer]
Ja, mijn name Terwane wert nv wtghedaen.
Domine Cesar, Vermeerder des rijcx,Ga naar voetnoot41
Hooghe en moghende Prinche machtich,
Doet soo vele dat Aerden die Stat insghelijckxGa naar voetnoot43
Mach sijn, als ick, af gheworpen eendrachtich.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Si heeft oyt gheweest trauelierende crachtichGa naar voetnoot45
Tlant van Breedenaerde, seer goet beseuen;Ga naar voetnoot46
Nu machse die Borgoensche wel zijn verwachtich
En teghen de comste vanden Arent beuen.Ga naar voetnoot48
Deus, Vader almachtich, vol wijse ghedochten,
50[regelnummer]
Vertroost mi nv in mijn wterste noot.
Want mijn dienaers d<i>e mi te bewarene plochten,Ga naar voetnoot51
Die liggen nv in vesten, in straten doot,Ga naar voetnoot52
Som den buyk opgescropt, heel naect en bloot,Ga naar voetnoot53
Vermoort met hantbussen, spiessen en sweerden...Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Dus ben ic vol stancx nv voor cleyn en groot,
Van menschen, beesten, swijnen en peerden.
| |||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||
Veritatis Beken ick nv mijn misdaet:
sonder recht oft redene, aen elcken cantGa naar voetnoot58
Heb ick bedreuen menichfuldich quaet,
60[regelnummer]
Als dorpen, kercken en huysen ghebrant,Ga naar voetnoot60
Ga naar margenoot+Den lantman belet ick te werckene int lant.Ga naar voetnoot61
Maer nv moet ick steruen van Skeysers bende,
Nv werdick gheraseert veel platter dan tsant...
Dus compt mijn leuen nu ten quaden eynde.Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Iesus christus, Amen, int scheeden.Ga naar voetnoot65
Och lacen, nv moet ick de doot beeruen...
Och adieu Buenen, ick wil mi bereeden,Ga naar voetnoot67
Adieu Monstruel, nv moet ick gaen steruen,Ga naar voetnoot68
Nv moet ic gheraseert sijn minder dan scheruen;
70[regelnummer]
Adieu sinte Requiers, Adieu Hesdyn,Ga naar voetnoot70
Och adieu Aerden, vreest sulck bederuen,
Adieu Abbeuille en Pyrone fijn.Ga naar voetnoot72
Incarnation.
Terwane was ghewonnen alsoot elcken sach
75[regelnummer]
In VVedemaent den twintichsten dach.Ga naar voetnoot75Ga naar voetnoot75a
Den twintichsten van Wedemaent so elck wel sach
Hadde de stede van Terrewaen een harden dach.
Finis est.Ga naar voetnoot78
|
|