Jaarboek De Fonteine. Jaargang 1980-1981 (2 delen)
(1981)– [tijdschrift] Jaarboek De Fonteine– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
Het Landjuweel te Antwerpen in 1496 Enkele teksten en hun interpretatie door Werner WaterschootOnder de vele zegslieden die ons ingelicht hebben aangaande het landjuweel te Antwerpen in 1496Ga naar voetnoot(1), wil ik allereerst aandacht vragen voor Andries de Smet, Marcus van Vaernewijck en Justus Billet, en wel omdat de eerste een ooggetuige was, de tweede een expert in dit soort literatuur en het verslag van de derde tot nu toe onopgemerkt gebleven is. De Smet (zijn tekst volgt hierna als Bijlage I) noemt in de Excellente Cronike van Vlaenderen (Antwerpen, Willem Vorsterman, 1531) de wedstrijd een ‘Lantprijs van Rethorijcke’ en geeft als opperprijs voor het spel van zinne drie zilveren kannen op, dit laatste conform de Kaart, maar niet overeenstemmend met de werkelijkheid. Hij deelt de vraag mee, de naam van de winnaars, het juiste aantal deelnemende kamers, hun herkomst uit Brabant, Vlaanderen, Holland en Zeeland, maar noemt aanvankelijk enkel de namen van de elf Vlaamse steden: hij schrijft dan ook alleen de geschiedenis van dít graafschap! Pas wanneer hij over de intrede van de kamers, die hem blijkbaar zeer getroffen heeft, moet handelen, verlaat hij ten dele dit particularisme: na de tweeëntwintig kamers die ‘te lande’ hun intocht deden, kwamen twee dagen later de zes overige (al deze getallen zijn juist) ‘te watere’ binnen, en deze laatste deelnemers worden met de naam van hun stad aangeduid. De ‘onbegripelicken cost ende triumphe’ van dit feest acht De Smet ‘niet scrijuelick’, en dit is geen overdrijving, want hij heeft het zelf gezien: als Bruggeling, ‘ghenouchte hebbende in die Retorijcke’, is hij naar Antwerpen gereisd om dit alles mee te maken. Dat de man uit Brugge afkomstig was, kon men reeds vermoeden toen hij, tijdens de opsomming van de Vlaamse steden, de afwezigheid van de Brugse kamers meende te moeten | |
[pagina 50]
| |
aanstippen. Als geheel beschouwd is dit een vrij compleet, overzichtelijk en accuraat verslag, zeker wanneer men bedenkt dat De Smet geen andere rederijkersfeesten beschrijft dan dit. Zijn verhaal heeft als basis gediend voor latere auteurs als Frans van Mieris en Chr. van Lom, en nadien is er aandacht voor gevraagd door Ph. Blommaert en F. Mertens & K. TorfsGa naar voetnoot(2). Niemand schijnt tot nu toe notitie genomen te hebben van de regels die Vaernewijck in De Cronijcke van Vlaenderen (Gent, Gerard van Salenson, 1557) aan het Antwerpse landjuweel gewijd heeft (Bijlage II). Ik haast mij wel te zeggen dat zijn voorstelling bij de eerste lectuur een teleurstellende indruk nalaat: Vaernewijck neemt bijna woordelijk de aanhef van De Smet over en ontleent aan zijn voorganger eveneens de naam van de winnende kamer, het getal van de deelnemende gilden en de opsomming van de Vlaamse steden; één nieuw element brengt hij wel aan: ‘den tweetsten prijs wonnen die van Rommerzwale in Zeelant’; in hoeverre deze mededeling belangrijk is, zal hierna blijken. Ook de Gentse zeventiende-eeuwse compilator Justus BilletGa naar voetnoot(3) handelt in een van zijn vele kronieken over het feest te Antwerpen (Bijlage III). Hij biedt ten dele dezelfde informatie als De Smet aangaande het aantal deelnemende kamers en de namen van de drie Gentse verenigingen en van de zegevierende Lierse rederijkers; ook de specificering van tweeëntwintig intochten te land en zes te water stemt overeen. Maar daarnaast verwerkt Billet andere informatie of legt hij, als man uit de zeventiende eeuw, het accent elders: hij weet dat ‘de vraeghen bij gheschrifte ghestelt’ werden, maar levert de tekst zelf niet over (mogelijk een kenmerk van een mentaliteit die hierna nog ter sprake komt), hij weet dat de uitgereikte hoofdprijs uit twee, niet uit drie pronkkannen bestond en dat er ook ‘batamentspelen, farcen, ofte cluchten’ werden opgevoerd. Als fraaiste element van het feest roemt hij de intredes en meer bepaald het optreden van de narren daarin; vooral een zot met slechts één oog moet volgens de ooggetuigen een onweerstaanbare vis comica bezeten hebben. Curieus klinkt dan wel zijn | |
[pagina 51]
| |
reactie ‘hadder eenen opperprijs voor de sotten ghestelt gheweest...’, met welke irrealisvorm hij flagrant in tegenspraak met de originele Kaart komt. Het verslag van Billet is tot nu toe onbekend gebleven, vermoedelijk omdat zijn werk enkel voor de Gentse lokale geschiedenis van belang werd geacht. Vóór de ontdekking van de Kaart door E. van AutenboerGa naar voetnoot(4) was de belangrijkste bron aangaande dit Antwerps landjuweel de lijst van de kamers in volgorde van optreden, waarbij telkens de solutie van het spel van zinne en de behaalde prijzen gestipuleerd werden. Hiervan bestaan twee versies: de ene (hierna genoemd Lijst A) is opgenomen in de kroniek van Louis van Caukercken (einde zeventiende eeuw; deel I, tot 1500, in het Antwerps Stadsarchief) en uitgegeven in 1863 door J.B. van der Straelen als onderdeel van zijn geschiedenis der Antwerpse rederijkerskamers. De andere versie (hierna Lijst B), voorkomend in een achttiende-eeuws handschrift, eveneens van Antwerpse origine maar thans te Brussel in de Koninklijke Bibliotheek berustend, was reeds in 1837 door J.F. Willems gepubliceerdGa naar voetnoot(5). Vermoedelijk omdat de laatstgenoemde uitgave nog - relatief - meer bereikbaar was dan die van Van der Straelen, heeft men in latere studies meer op de editie-Willems een beroep gedaan; naar Van Caukercken wordt verwezen door G. van Melckebeke, Floris Prims (en via deze laatste ook door G. Jo Steenbergen) en Van Autenboer; de lijst naar Willems is de bron geweest voor Blommaert, D. vander Meersch, Mertens & Torfs, G. Schotel, V. d'Hondt, J.A. Worp en P.J. MeertensGa naar voetnoot(6). | |
[pagina 52]
| |
Tussen beide versies bestaan lichte verschillen inzake de behaalde prijzen. In zijn laatste bijdrage heeft Van Autenboer de gegevens van beide lijsten als het ware samengeteldGa naar voetnoot(7): de prijzen die hij opsomt als zijnde behaald door de kamers van Ieper (nr. 15; hierna zal bij elke kamer telkens het overeenstemmend nummer volgens beide lijsten ter referentie bijgevoegd worden), Aalst (nr. 17) en Sluis (nr. 23) komen niet als zodanig in beide handschriften voor; aangaande Ieper en Aalst volgt Van Autenboer de versie B, ten aanzien van Sluis versie A. Een lectuur van de originele documenten overtuigde mij niet alleen van de noodzaak deze teksten opnieuw uit te geven (Bijlage IV)Ga naar voetnoot(8), maar ook leerde mij een vergelijking tussen beide wat volgt: 1. Beide teksten gaan terug op een zelfde bron, vermoedelijk het werk waarnaar door Van Caukercken in margine gerefereerd wordt als naar een ‘ouden Register’. 2. A is een meer tekstgetrouw afschrift dan B, getuige de volgende specificeringen: 2.1. B wil vóór alles een leesbare tekst leveren; de auteur breidt dan ook uit en parafraseert naar het hem uitkomt; b.v. in de inleidende tekst A stadt B Stadt Antwerpen, A feest B schieten ofte Feeste (nochtans geen schutterswedstrijd), A meeste misterij B aldermeest Mijsterie (verbreking van stafrijm); de formule ‘mysterie ofte gratie’ wordt overeenkomstig de vraag consequent hernomen bij elke kamer in B, terwijl A doorgaans volstaat met een van beide termen; Oudenaarde (nr. 6) A de incarnatione B de Incarnatione dat hij Bloet en Vleesch ontfinck; Reimerswaal (nr. 8) A Charitate B Charitate, voor 't lesten; Oostende (nr. 9) A en predistenatie B in Predestinatione; De Fonteine van Gent (nr. 21) A nae sijn belt B naer sijn eijghen Beeldt; De Roose van Leuven (nr. 24) A de incarnatie B de Incarnatie dat hij met sijn eijghen Vleesch ontfinck. 2.2. B slaat woorden over; b.v. inleidende tekst A aencleeft welck juweel was seer groot B aencleeft alsoo groot; Kortrijk | |
[pagina 53]
| |
(nr. 3) A silveren incāte B silveren (geschrapt); vgl. verder de nrs. 11, 13, 15, 19, 23, 26. 2.3. B gaat haastig te werk of/en is verstrooid: in de inleidende tekst onderbreekt hij zonder reden de opsomming van de deelnemende kamers en ziet zich dan ook verplicht die even verder (met twee herhalingen) te hervatten; in de eigenlijke lijst zijn de nrs. 4, 6 en 19 niet op hun juiste plaats opgenomen. 3.1. Verkeerde lezing in A: Sint Barbara van Gent (St.-Pieters) (nr. 2) en een silueren Pinte (‘en’ overbodig); Kortrijk (nr. 3) incāte (zie Bijlage IV voetnoot). 3.2. Verkeerde lezingen in B: inleidende tekst A 28 Caemers B 27. Cameren, A noch ses silveren schaeien B alnoch 26. silvere Schalen (een enorm aantal, en dit te vervaardigen tussen de opvoering en de bekroning!); De Lelie van Leuven (nr. 4) A sacramentale B Crementale; Het Kersouwken van Leuven (nr. 10) A persoonagien B Passenasien; Aksel (nr. 12) A godt B Godlijck; Nijvel (nr. 16) A int walsch B int was; De Groeyende Boom van Lier (nr. 20) A borgh B Bors; Het Boeck van Brussel (nr. 28) A de 10 bloetstortinghen B X. die Bloetstortinghe. 4.1. Extra-informatie in A: Sluis (nr. 23) eenen Arent. 4.2. Extra-informatie in B: Ieper (nr. 15) eenen Silveren Lucas. 5. Onzeker: Aalst (nr. 17) A twee schaelen B 3. Schaelen. Men raadplege dus allereerst A en houde rekening met mogelijke afwijkingen (en hun oorzaak) in B. Van Autenboer heeft de onderscheiden punten in de Kaart van dit landjuweel gecommentarieerd en daarna, zoals reeds vermeld, de lijst van de kamers met hun prijzen meegedeeld. Het loont echter de moeite omgekeerd te werk te gaan, d.i. de verschillende posten van de Kaart te volgen en te trachten te achterhalen wie de prijzen in de wacht gesleept heeft. Het resultaat is aanzienlijker dan de twaalf prijzen die men in de lijst aangestipt vindt (bij nrs. 1, 2, 7, 11, 13, 14, 19, 22, 26). 1. Eerste prijs voor het spel van zinne; uitgeloofd werden drie zilveren kannen (waarde: zes mark): in werkelijkheid heeft De Jenettebloem van Lier (nr. 14) slechts twee pronkbekers in ontvangst mogen nemen, en geen drie zoals Van Autenboer aanneemt. A en B stemmen daarin overeen en worden gerugsteund door de kronieken van G. Bertrijn en P. BerckmansGa naar voetnoot(9). | |
[pagina 54]
| |
2. Tweede prijs voor het spel van zinne; volgens de Kaart twee zilveren bekers (drie mark): De Violette van Brussel (nr. 7) kreeg er slechts één. 3. Derde prijs voor het spel van zinne: een zilveren beker (anderhalve mark): behaald door Sint Barbara van Gent (St.-Pieters) (nr. 2). 4. Beste acteur in het spel van zinne; een zilveren schaal (twee ons): winnaar niet achterhaald. 5. Eerste prijs voor de proloog; de burcht van Antwerpen, in zilver, bekroond met een adelaar (drie ons): De Groeyende Boom van Lier (nr. 20). 6. Tweede prijs voor de proloog; een zilveren adelaar met in zijn klauwen het wapenschild van Antwerpen (anderhalve ons): ex aequo Reimerswaal (nr. 8) en Sluis (nr. 23). 7. Eerste prijs voor het refrein; een zilveren St.-Lucas die Maria schildert (twee ons): een zilveren St.-Lucas ontvingen Kortrijk (nr. 3), Zevekote (nr. 5), Reimerswaal (nr. 8), Het Kersouwken van Leuven (nr. 10), Mechelen (nr. 11), Ieper (nr. 15), De Pensee van Leuven (nr. 18), De Groeyende Boom van Lier (nr. 20) en De Roose van Leuven (nr. 24). Werden al deze negen kamers ex aequo gerangschikt? Of vervingen een aantal van deze beeldjes oorspronkelijk voorziene zilveren schalen? Het laatste is nog het minst waarschijnlijk, want dan zou men een aantal prijzen in gewicht verlaagd hebben, wat in tegenspraak lijkt met de inleidende tekst in A en B. 8. Tweede prijs voor het refrein; een zilveren os met het wapenschild van de St.-Lucasgilde (een ons): De Groeyende Boom van Lier (nr. 20). 9. Eerste prijs voor het esbatement; drie zilveren schalen (twee en een halve mark): vermoedelijk behaald door De Roose van Leuven (nr. 24) of door Aalst (nr. 17, indien lijst B (drie schalen) juist is): geen enkele van de overige kamers heeft drie ‘anonieme’ schalen, d.i. zilveren schotels die men niet met een bekende prijs kan associëren. 10. Tweede prijs voor het esbatement; twee zilveren schalen (tien ons): ik vermoed dat deze prijs in de wacht gesleept werd door Reimerswaal (nr. 8); dit zou de verklaring zijn voor de bewering dat deze kamer de tweede prijs kreeg, zoals Vaernewijck | |
[pagina 55]
| |
en ook Ph. van ValkenisseGa naar voetnoot(10) zeggen. Dit kan niet de tweede prijs van het spel van zinne geweest zijn, want die bestond uit een zilveren beker en werd gewonnen door De Violette van Brussel (nr. 7); evenmin kan het slaan op de hoeveelheid gewonnen zilver, want Bergen-op-Zoom (nr. 22) won zes schalen! 11. Derde prijs voor het esbatement; een zilveren schaal (vijf ons): De Jenettebloem van Lier (nr. 14). Dit weten wij dank zij Lierse kronieken, waarvan er een geciteerd wordt door Van LomGa naar voetnoot(11). De ene zilveren schaal, die zowel in Lijst A als B vermeld wordt onder de prijzen van De Jenettebloem is dus geen onderdeel van de eerste prijs voor het spel van zinne, zoals Mertens & Torfs en Prims verkeerdelijk menen, maar wel de derde prijs voor het esbatementGa naar voetnoot(12). 12. Beste acteur in het esbatement; een zilveren violierbloem: De Roose van Leuven (nr. 24). 13. Eerste prijs voor het mooiste inkomen te land; drie zilveren schalen (twee mark): De Peoene van Mechelen (nr. 11). 14. Tweede prijs voor het mooiste inkomen te land; twee zilveren schalen (een mark): ex aequo Hulst (nr. 13) en Dendermonde (nr. 26). 15. Prijs voor het mooiste inkomen te land met minst kosten; een zilveren schaal (drie ons): De Groeyende Boom van Lier (nr. 20); men zie dezelfde Lierse bronnen, als vermeld bij prijs 11. 16. Prijs voor het verst komen te land; twee zilveren schalen (een mark): een blik op de landkaart leert dat die prijs naar Ieper (nr. 15) moet gegaan zijn; het cijfer van de door deze stad gewonnen schalen stemt er trouwens perfect mee overeen. Wel vermoed ik dat deze prijs ex aequo aan Nijvel (nr. 16) toegekend werd: hierna volgt geen prijs meer, waarbij twee schalen uitgeloofd werden, en of deze kamer, door ‘int walsch’ te spelen, voor andere prijzen in aanmerking kwam, is meer dan twijfelachtig. Anderzijds komt splitsing van de prijs voor het verst komen volgens de bestaande territoria der Nederlanden wel meer | |
[pagina 56]
| |
voor: op het rederijkersfeest te Hulst in 1483 en op het groot landjuweel van de schutters te Gent in 1498 waren afzonderlijke prijzen voorzien voor het verst komen uit Vlaanderen en ‘daarbuiten’; nog in 1565 bij het rederijkersfeest te Brussel werd deze prijs gesplitst onder de deelnemers uit Brabant, Vlaanderen, Henegouwen en het Land van Mechelen. Deelneming van een Franstalige kamer was anderzijds niet uitzonderlijk: reeds lang bezochten kamers, ook uit anderstalige gebieden, elkaar; het rederijkersfeest te Brussel in 1493 en het zottenfeest aldaar in 1551 was telkens een Diets-Waalse aangelegenheid; te Wervik rees in 1493 betwisting tussen Ieper en Rijsel om de hoofdprijs; op het landjuweel van de schutters te Gent in 1498 was een prijs voor het beste esbatement in het Waals naast die voor het spel in het Diets voorzien; de uitnodiging voor een rederijkersfeest te Brugge in 1517 werd in het Nederlands en het Frans opgesteld en voor het bekende feest te Gent in 1539 werden uitgenodigd ‘alle cameren van Rhetoryken in vlaenderen, in henegauwe in artoeys in Brabant en Zeelant ende in ollant elck in Zyn tale’Ga naar voetnoot(13). 17. Eerste prijs voor het mooiste inkomen te water; drie zilveren schalen (twee mark): Bergen-op-Zoom (nr. 22). 18. Tweede prijs voor het mooiste inkomen te water; twee zilveren schalen (een mark): die moet door Reimerswaal behaald zijn. Onder de zes kamers die hun intocht via de Schelde deden, behaalde Bergen-op-Zoom de hoofdprijs hiervoor, kwam De Fonteine van Gent (nr. 21) niet in aanmerking, won Amsterdam (nr. 19) prijs 20 (zie hierna) en behaalden Oostende (nr. 9) en Sluis (nr. 23) elk slechts één schaal. Blijft dus over: Reimerswaal. Telt men deze twee schalen bij de twee, die wij hun reeds hebben toegewezen voor de tweede prijs van het esbatement, dan klopt het totaal precies met hun complete winst in zilver, als vermeld in Lijsten A en B. | |
[pagina 57]
| |
19. Prijs voor het mooiste inkomen te water met minst kosten; een zilveren schaal (drie ons): Oostende (nr. 9) of/en Sluis (nr. 23). 20. Prijs voor het verst komen te water; twee zilveren schalen (een mark): Amsterdam (nr. 19). 21. Eerste prijs voor het mooiste vieren; drie zilveren schalen (anderhalve mark): Bergen-op-Zoom (nr. 22). 22. Tweede prijs voor het mooiste vieren; twee zilveren schalen (een mark): Amsterdam (nr. 19). 23. Prijs voor het mooiste vieren met minst kosten; een zilveren schaal (vier ons): winnaar niet achterhaald; zie hierna het lijstje van deelnemers die slechts één schaal wonnen; het lijkt mij wel een prijs die voor ‘kleinere’ kamers voorbehouden was. 24. Prijs voor het eerste lot; uitgeloofd werd één zilveren schaal (drie ons): in werkelijkheid won Herentals (nr. 1) drie schalen. 25. Prijs voor het laatste lot; uitgeloofd werd één zilveren schaal (twee ons): ook Het Boeck van Brussel (nr. 28) nam drie zilveren schalen mee naar huis. 26. Eerste prijs voor de nar; een zilveren zot (twee ons). 27. Tweede prijs voor de nar; een zilveren zottin (een ons). 28. Eerste prijs voor het beste zotte optreden van een gezelschap buiten wedstrijd (= esbatement); een zilveren sim (= aap) (twee ons). Dit optreden, dat op straat plaats vond, moet een voorloper van de ons uit 1561 bekende factie geweest zijn. 29. Tweede prijs voor het beste zotte optreden van een gezelschap buiten wedstrijd; een zilveren meerkat (een ons). De nummers 26-29 vinden wij niet als zodanig onder de behaalde prijzen, vermeld in lijsten A en B. Zij zijn toch wel uitgereikt? Ik vermoed dat zij vervangen werden door zilveren schalen. Tot nu toe hebben wij immers een teveel aan schalen, die niet met een bepaalde prijs in verband gebracht zijn, met name veertien stuks (vijftien volgens Lijst B, nr. 17) op een totaal van 49 (B: 50), te verdelen onder Kortrijk (1), De Lelie van Leuven (1), Zevekote (1), Oudenaarde (1), Het Kersouwken van Leuven (1), Aksel (2), Aalst (2; B: 3), De Roose van Leuven (4) en Sint Agnete van Gent (1). Hier zitten heel zeker enkele ex aequo's bij van vorige prijzen (men denke aan de zes schalen, die de Antwerpse magistraat extra liet vervaardigen): vooral de vier schalen van De Roose van Leuven zijn intrigerend; de kamer | |
[pagina 58]
| |
moet waarschijnlijk een belangrijke prijs voor het esbatement of het inkomen behaald hebben naast de officieel bekende winnaar. Indien de vier oorspronkelijk voorziene prijzen voor narren en facties uiteindelijk vervangen zouden zijn door telkens één zilveren schaal (wat met het uitgeloofde gewicht nog het meest overeenstemt), dan komen vooral de kamers, die juist één schaal behaald hebben, als eersten in aanmerking: Kortrijk, De Lelie van Leuven, Zevekote, Oudenaarde, Het Kersouwken van Leuven en Sint Agnete van Gent. Alle kamers zonder onderscheid kregen een zilveren rozenkrans als gratuite gift om hun deelneming aan de wedstrijd. Een dergelijke krans was een courante beloning bij de landjuwelen van de schutters, zo in 1440 en 1498; men vindt hem afgebeeld in de Excellente Cronike van Vlaenderen. Nog in 1561 te Antwerpen werd een zilveren rozenkrans van tien ons uitgeloofd als prijs voor het spel van zinneGa naar voetnoot(14). Het verschil tussen de uitgeloofde prijzen en de in werkelijkheid uitgereikte is op het eerste gezicht verwarrend. Bij nader toezien blijkt deze afwijking richtinggevend voor de toekomst geweest te zijn: de prijzen voor het spel van zinne werden in aantal en gewicht drastisch verlaagd, de prijzen voor het eerste en het laatste lot daarentegen liefst verdrievoudigd en ook de prijzen voor narren en facties aanzienlijk verhoogd. Dit alles is symptomatisch voor het toenemen van de uiterlijkheid bij dit soort wedstrijden. Het zuiver literaire aspect, gesymboliseerd door het spel van zinne, moet wijken voor het uitwendig vertoon. Inkomen, loting en vieren waren vooraf reeds goed voor dertien prijzen, acteertalent voor zes, en alle literaire genres (spel van zinne, esbatement, proloog en refrein) gezamenlijk slechts voor tien. Het feit dat zulk landjuweel gepatroneerd en grotendeels gefinancierd werd door de stedelijke magistraat heeft de nadruk op het decoratieve en spectaculaire aspect zeker bevorderd: de toeschouwers, d.i. in de eerste plaats de complete stadsbevolking, waren niet vóór alles specialisten inzake rederijkerij, maar wilden een kijkspel zien. De kamers hebben dit in de hand gewerkt doordat hun afvaardigingen voor het grootste deel ook uit niet-literair bezige burgers bestonden: uit | |
[pagina 59]
| |
Hulst b.v. kwamen de schepenen en tal van notabelen meeGa naar voetnoot(15). Eindpunt van deze evolutie is natuurlijk het landjuweel van 1561, wanneer Het Mariacransken uit Brussel naar het zeggen van Richard Clough met duizend deelnemers Antwerpen binnentrektGa naar voetnoot(16). En is het niet tekenend voor deze evolutie dat het huidig landjuweel van 1496 in een aantal kronieken enkel een ‘incomste’ genoemd wordt, naar het meest impressionerende onderdeel ervanGa naar voetnoot(17)? Over de opgevoerde stukken weten wij praktisch niets; alleen voor de twee Lierse kamers beschikken wij over schaarse inlichtingenGa naar voetnoot(18). Naar de reeds vermelde Lierse kroniek van Berckmans meedeelt, speelde de overwinnende kamer De Jenettebloem als solutie van de vraag ‘welc die meeste misterie ende wonderlijck werck was, dat welck Godt oyt vroeghte tot der menschen saligheyt’Ga naar voetnoot(19): de kruisdood van Christus. Voorafgaande scènes waren: Mozes die de schapen van Jethro hoedde, zijn ontmoeting met God in het brandende braambos en de besnijdenis van Christus; verdere elementen, die onduidelijk overgeleverd zijn, kunnen op togen slaan: een zieke die genezing ontving onder de vorm van twee schalen(?) en de kruisiging van Christus. Het spel van De Groeyende Boom is iets meer gedetailleerd: de beginscène beeldde vermoedelijk het apocalyptische Lam Gods uit, dat het boek met de zeven zegels opende. Achtereenvolgens werden dan vertoond: de schepping van Adam, de boodschap aan Maria, de geboorte van Christus, zijn transfiguratie, kruisdood en verrijzenis; dit laatste was de solutie op de vraag, want zij wordt extra verantwoord door een gezegde van Paulus (1 Kor. 15:14). Als togen (want ik zie niet hoe de volgende elementen een voortzetting van het stuk zouden kunnen betekenen) worden vermeld: Zorobabel, Darius, Jozef voor Farao en de verrijzenis van Christus. | |
[pagina 60]
| |
Een laatste bijzonderheid: de voornaamste Gentse kamer, De Fonteine, behaalde geen enkele prijs, zelfs geen rozenkrans. Daarvoor kan maar één reden gelden: de Gentenaars hebben hun spel van zinne opgevoerd, want hun solutie staat in Lijsten A en B vermeld, maar zij moeten het landjuweel verlaten hebben vóór de bekroning, vermoedelijk met ruzie. Gekrakeel is ook bij het latere exclusief Brabantse landjuweel nooit achterwege gebleven: in 1532 twistten De Groeyende Boom van Lier en 't Cauwoerdeken van Herentals om de voorrang te Brussel, in 1535 kon De Goudbloem van Antwerpen niet verkroppen dat De Lelie van Diest het landjuweel te Mechelen won, in 1541 trok De Peoene uit Mechelen zich terug wegens een procedurekwestie, en in 1561 ten slotte, tijdens de laatste wedstrijd te Antwerpen, werd de jury, die het esbatement van Moyses Doorn uit 's-Hertogenbosch bekroond had, ervan beschuldigd zich te hebben laten omkopenGa naar voetnoot(20). In hoeverre het feest van 1496 ook op dit punt een prefiguratie van de volgende geweest is, valt vooralsnog niet te achterhalen. Is onenigheid opgerezen om mogelijke kwesties van voorrang, procedure of beoordeling? Of was de zaak nog principiëler en was het daarom al een veeg teken dat de Brugse kamers schitterden door hun afwezigheid, zoals De Smet reeds opmerkte? Voorlopig is dit niet te beantwoorden. Bewust schrijf ik ‘voorlopig’: onze kennis aangaande dit feest is in niet geringe mate toegenomen door de ontdekking van de Kaart; het opnieuw interpreteren van de oude, ten dele reeds lang bekende bronnen in de huidige bijdrage heeft, naar ik hoop, voor verdere aanvulling gezorgd; niet onmogelijk levert verder onderzoek nog meer verduidelijking op, niet enkel voor dit feest, maar tevens voor de invloed ervan op de latere literatuur van de rederijkers. | |
[pagina 61]
| |
Bijlage IDits die excellente Cronike van Vlaenderen (Tantwerpen, Willem Vorsterman, 1531). Tekst volgens het exemplaar Gent, Centrale Bibliotheek van de Rijksuniversiteit, Jur 11155 (identieke tekst in Acc 8517, Hist 8069, echter niet in Acc 12770: in dit laatste geval is de tekst ten dele opnieuw gezet, wat wijzigingen in de spelling meebracht. Of dit op grotere schaal geschiedde en wat de reden hiervoor was, heb ik nog niet kunnen nagaan).Ga naar margenoot+Hoe den Lantprijs Tantwerpen ghehouden was, van Rethoroijcken [sic]. | |
[pagina 62]
| |
Bijlage IIDe Cronijcke van Vlaenderen (Ghendt, Gheeraert van Salenson, 1557). Tekst volgens het exemplaar Gent, Centrale Bibliotheek van de Rijksuniversiteit, G 126.Ga naar margenoot+In tzelue iaer [1496] was binnen der stat van Handwerpen ghehauden die groote ende triumphante feeste ende landprijs van Rethoriken: ende daer verzaemden achtentwintich camerenGa naar margenoot+ van Retho- ❘ riken, uut Brabant, Vlaenderen, Hollant, ende Zeelant, daer den oppersten prijs af wonnen die titel ende ghilde ghenaemt de Ongheleerde van Liere, ende den tweetsten prijs wonnen die van Rommerzwale in Zeelant: ende is te weten dat uut Vlaenderen elf cameren van Rethorike camen, ten eersten van Ghendt die Fonteynisten, die Barbaristen, die Bomeloose mande, die van Audenaerde, van Aelst, van Dendermonde, van Hulst, van der Sluus, van Oosthende, van Ipere, ende van Zevencote. | |
Bijlage IIIHet eerste deel vande cronycke der stede van Ghent ende van Vlaenderen midtsgaders Eenighe Genealosyen Raeckende onse doorluchtighe Princen van Bourgoingne ende van Oostenrijck als Graven van Vlaenderen daer onder begrepen. Beschreuen door d'heer Justo Billet Anno 1664 (Gent, Centrale Bibliotheek van de Rijksuniversiteit, Hs. 2542; hiervan is Hs. 2488 een 18de-eeuwse kopie).Ga naar margenoot+In den selven Jaere 1496, wiert binnen de stadt van Antwerpen ghehauden de Generaele vergaederinghe van alle deGa naar margenoot+ Camers van Rethorica van Brabant, ende andere omligghende Landen ende steden om aldaer te thoonen elck sijn vernuft verstandt soo in haer intrede, in de spelen van sinnen, ende haer antworden op de vraeghen bij gheschrifte ghestelt, ende haer ouergheleuert. De Camers die daer vergaerden, die waeren in ghetalle van 28, onder de welcke drij Camers waeren aldaer ghecommen van Ghendt, te weten die van de Fonteijne ofteGa naar margenoot+ Catharinisten, de Barbaristen, ende die van ❘ de bomlooseGa naar margenoot+ mande daer schoone siluere prijsen waeren te winnen, ende | |
[pagina 63]
| |
voor den opperprijs twee schoone silueren kannen, die d'ongheleerde van Liere noch wisten te winnen. Het fraetste van al (soomen seijde) was te sien de Incomsten, daer af datter 22 Camers die deden te Lande, ende 6 te waeter (daer onder die van de Fonteijne tot Ghendt) dat seer curieus, ende ghenoechelick was om sien, hoe diuerschelick, costelick, ende vremdelick dat alle de incommende Camers waeren ghecleedt, ende in wat goede Ordonnantie dat sij marcheerden, ende wat ghenoechelickeGa naar margenoot+ actien dat elcken sot in sij particulier met sijn marotte met sijn troinge ende tonghe, al dansende, ende sprenghende dede. De batamentspelen, farcen, ofte cluchten, wierden oock seer ghepresen om de boertighe, vreuchdelicke, ende wonderlicke gheschiedenissen die sij representeerden, want hadder eenen opperprijs voor de sotten ghestelt gheweest, sijGa naar margenoot+ souden dien met craqueel ghewonnen hebben, wandt elcken sodt dede om best, ende om sijn Camer te vereeren, onder de selue was eenen, hebbende maer een ooghe, den welcken sonder te spreken, ende hem te roeren alleene met het volck an te sien dede de seluen lachen dat sij schudden, sonder datGa naar margenoot+ Iemant oprechtelick conde ❘ segghen, waerom dat hij loech. | |
Bijlage IVLijst A. Louis van Caukercken, Cronijcke der stadt Antwerpen (Antwerpen, Stadsarchief, Hs. PK 115).Ga naar margenoot+Zeer triumphant de feest vant lantjuweel wirt gehouden binnen Antwerpen daer 28 Camers van Rethorijcken quamen van verscheyden steeden. | |
[pagina 64]
| |
sij Altegader hun speelen moesten op maeken was dese wat de meeste misterij ofte gratie was die godt verleent oft geordoneert heeft tot de mensche salicheijt en dan wirt tlot geworpen wie het speelen soude | |
[pagina 65]
| |
11 mehhelen | |
[pagina 66]
| |
23 Sluijs | |
Lijst B. Chronijck van Antwerpen 1081-1512 (Brussel, Koninklijke Bibliotheek, Hs. 6198; hiervan is 6199 een afschrift).Ga naar margenoot+Int selve jaer [1496] ordonneerden de Heeren der Stadt Antwerpen, dat sij ophangen souden een Lant juweel te winnen met konstighijt der Retorijcke, en dat daer aencleeft alsoo groot als men des gelycken oijt gesien heeft. Want daer waeren te winnen 36 Mercken Silver en sonden boden uijt in alle landen om hun reede te maecken tot hender schieten ofte Feeste, en dit was ontrent in den Vasten en men ontbodense dat sy comen souden ontrent St. Jans dagh int midden van denGa naar margenoot+ Somer tot eenen sekeren dage ende daer kwamen ❘ 27. Cameren om te spelen, als Loven, Brussel, Nijvel, Bergen, Lier, Herenthals, Mechele, Gent, Sevenkercken, Aelst, Ostende, Remerswale, Amsterdam, en sij speelde alsoo constelijck, en daerom dede die Stadt alnoch 26. silvere Schalen maecken, ende noch veele andere silvere Schaelen om hen te Schenken, en ook waeren daer comen die van Loven, Brussellen, Iperen, Audenaerden, Dendermonde, Hulst, Axele, Cortrijck en oock van Sluijs, ende die Regel daer sij alle haer Speelen moesten op maecken was dese welck aldermeest Mijsterie of gratie waere dat dat [sic] Godt verleent heeft, ende gheordonneert heeft tot des menschen Salighijt. | |
[pagina 67]
| |
haren Prijs was 3. silvere Schaelen van d'eerste Loodt ende eenen Roosen Hoet. | |
[pagina 68]
| |
Ga naar margenoot+Dat Vijfthiende Lot sy speelden voor ❘ de mijsterie of gratie de Bloetstortinghe Ons Heeren voor Prijs 2 Schaelen, en eenen Silveren Lucas, en eenen Roosen Hoet |
|