Jaarboek De Fonteine. Jaargang 1975. Deel I
(1977)– [tijdschrift] Jaarboek De Fonteine– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 174]
| |
Toneelstudio 50 en ArcateaterNa zijn overzicht van de werking van Romain Deconincks Gentse Volkstoneel is thans Rik Lanckrocks belangwekkende opstel over de geschiedenis van het Arcateater verschenenGa naar voetnoot(*). In verband met de viering van het 25-jarig bestaan van het initiatief werd het een jubileumuitgave met belovende epitheta in de titel. In zijn streven om strikt objektief te blijven heeft de auteur een duidelijke keuze gemaakt. Z.i. dienden de realia boven een kritische benadering gesteld te worden, de getuigenissen van een elftal geïnteresseerden die het toneelleven van Arca van dichtbij gemaakt en meegemaakt hebben kregen de voorkeur boven een beschrijving van de imponderabilia. Het procédé werkt als een ander, het vermijdt vooral een solotrip van de journalist Lanckrock die de aktiviteiten van Toneelstudio 50 en Arca vijfentwintig jaren op de voet heeft gevolgd en die meer dan als toeschouwer met Arca vertrouwd is. Uiteraard brengt die taktiek mee dat de persoonlijke inbreng vaag gehouden blijft, dat weinig stelling genomen wordt, dat de kwalificatieve en interpretatieve normen veelal te beperkt blijven (‘dat was erg belangrijk’ ... ‘een onvergetelijke gebeurtenis’). De soorten toneel worden ook iets te weinig omschreven, de schildering van het specifieke klimaat blijft iets te beperkt. Kortom hier ontbreekt misschien een bepaald reliëf dat het tableau voor de kleuren en contouren aantrekkelijker had kunnen maken. Uiteraard brengen de getuigenissen ook heel wat tegenspraken aan het licht en helaas wat bedroevende subjektiviteiten. Toch kan niet ontkend worden dat door de meegedeelde (en sekuur gekontroleerde) feiten, door het achterhalen van achtergronden en het leggen van verbanden een vrij boeiend en releverend beeld van Arca opgehangen wordt. Lanckrock hanteert een vlotte pen die verhindert dat het feitenrelaas in een saaie opsomming ontaardt, hij wijkt in zijn besluit (en gelukkig maar ook) in een ongeconditioneerde lyrische uitschieter af van de als principe gehuldigde toonaard van het opstel (vgl. ‘Wat Arca bereikt | |
[pagina 175]
| |
heeft, acht ik weergaloos in onze toneelwereld’), het essay blijft steeds prettig leesbaar. Een paar keren is de rol van Arca i.v.m. de eigen toneelschrijfkunst aangegeven. M.i. komt die betekenis iets te weinig uit de verf, wordt het initiatief van Dré Poppe in dat verband te weinig belicht. En dit geldt in 't algemeen voor de keuze van het repertoire die in die pioniersjaren toch in hoofdzaak de zijne was. Als vanzelfsprekend zijn er ook de gehuldigde standpunten voor de toekomst van Arca-NET: Lanckrock en ook anderen kunnen blijkbaar moeilijk overweg met Decaluwés cabaretmanie. Zij voelen zich onlekker met dit initiatief of zien het niet als een opdracht van Arca. Toch blijft het vooropstellen van het doel van Arca als het brengen van eigentijds toneel een ietwat te vage slogan en alleen J.-P. de Decker weet hier nog een zinnige aanvulling - alhoewel die nog te beperkt is - bij te brengen i.v.m. de herkenbaarheid van het theater. Lanckrocks opstel is een keurige schets met feiten als argumenten, van een perfektie die misschien een beetje te technisch is. Het is vooral een helder en onmisbaar betoog dat zonder veel omhaal en drukdoenerigheid ere brengt aan wie ere toekomt. De auteur heeft zichzelf hierin de rol van de bescheiden maar zeer gevatte commentator toebedeeld, wat geen geringe verdienste is.
J. VAN SCHOOR |
|