Jaarboek De Fonteine. Jaargang 1975. Deel I
(1977)– [tijdschrift] Jaarboek De Fonteine– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 171]
| |
Toneelleven te Gent:
| |
[pagina 172]
| |
roepstoneel te Gent (1871-1971)Ga naar voetnoot(4), zodat men zich langzamerhand een beeld kan beginnen vormen van de vele facetten van het toneelleven te Gent. Dat op die manier kennis uit de eerste hand wordt toegankelijk gemaakt voor de niet ingewijde onderzoeker is in ieder geval een voorbeeld dat navolging en voortzetting verdient. Herman Balthazar, die bij de besproken werkzaamheden van de Multatulikring nauw betrokken was, heeft niet alleen de beschikbare gegevens in lijsten samengebracht (Lijst van spelers en technische medewerkers; Lijst van opgevoerde werken; Lijst van de regisseurs) maar dit materiaal ook bewerkt in de vorm van een kroniek, die zich aandient als apologie voor de ‘Multa’. Het vitalisme van de Multatulikring blijkt al dadelijk na de bevrijding, als verrassend vlug wordt gestart met een vaste kern die in 1945-1946 reeds vier produkties bereikt. Het daaropvolgende seizoen werden al vijf stukken geprogrammeerd, wat ook de gemiddelde produktie zal blijven zodat hier wel sprake kan zijn van een grote continuïteit: tussen 11 november 1944 en mei 1973 werden 153 toneelstukken gemonteerd, waarbij het gemiddelde aantal voorstellingen per seizoen ongeveer 26 bedraagt. Daarnaast signaleert H. Balthazar nog tal van andere culturele activiteiten (luisterspelen e.a.). Ook hier stelt hij met klem dat ‘de geschiedenis van de Multatulikring bijzonder verhelderend’ is ‘voor een veel bredere socio-kulturele evolutie in Gent en daarbuiten in het Vlaamse land’ (p. 2). In deze geschiedenis wordt tussen 1944 en 1974 een ontwikkeling in drie fasen onderscheiden. De eerste, de zgn. ‘opbouwende fase’, loopt tot het einde van de jaren '50. In die periode begint, vanaf september 1947, het tijdschrift van de Kring, Podium, te verschijnen, een cultureel tijdschrift waarin het nobele ideaal van volksverheffing de stichters voor de geest zweefde. Het hield meer dan twintig jaar stand en bleef ‘gedurende lange jaren (...) het enige toneeltijdschrift in Vlaanderen’ (p. 11) - een constatering die wel niet zonder een zeker cynisme zal zijn neergeschreven. Belangrijk is de actieve, vooral combattieve rol te noteren die Emiel Parez hierin speelde. Hij bleef tot 1955 de redactionele spil. Dan is de tweede fase reeds ingetreden, die, met een tweede generatie acteurs en in de algemene constellatie van vernieuwing | |
[pagina 173]
| |
in het Vlaamse toneelleven, ‘de gouden jaren’ brengt en spoedig ook een ‘scherper engagement’, waardoor het gezelschap zich bevestigt in zijn rol van eersterangs amateurtoneel, dit onder meer dank zij leidinggevende figuren als Robert Maes, Frans Roggen e.a. Dat precies in deze periode, met de opkomst van het kamertoneel en het semi-professioneel theater, de discussies rond de wezenlijke rol van het liefhebberstoneel meer dan ooit actueel zijn, wekt zeker bij niemand verwondering. De weerslag ervan vindt men dan ook in Podium, waarvan sedert september 1958 Rik Lanckrock alleen het redactiesecretariaat waarnam. Debatten over de richting van een socialistische cultuur namen van dan af toe in vinnigheid en aantal en leidden tot enkele artikels die, volgens de auteur die er ook zelf aan deelnam (samen met Marc Minnerose, Frans Sierens, Rudi van Vlaenderen, Marcel van Spaandonck, Fernand Demets, Albert van Hoogenbemt, Paul Berkenman, Georges van Vrekhem, Rodolf de Buck, Julien Hamelinck en Rik Lanckrock) wegens hun blijvende actualiteit een bundeling waard zijn. Het is overigens opvallend dat uit de opsomming van de hoogtepunten in deze periode tussen 1956 en 1964 een intensieve aanwezigheidspolitiek in het literaire leven naar voren komt. De zgn. derde fase betekende voor de Multatulikring een aanvang van ‘de kwade jaren’, dit als gevolg van het oprichten van het professioneel gezelschap dat sedert 1965 de planken van de Stadsschouwburg bespeelt. Voor alle liefhebberskringen bracht dit een verlies van acteurs en publiek mee, terwijl in Multa in het bijzonder een technische omschakeling noodzakelijk bleek. Dat deze perikelen i.v.m. onderdak het voortbestaan van de groep niet in het gedrang hebben gebracht, wordt hier omstandig belicht door iemand die de externe en interne oorzaken van de ‘remmende factoren’ goed kent maar wie, bovendien, de herleving van het socialistisch liefhebberstoneel nauw aan het hart ligt. Vergoelijkend waar het gaat om kleine moeilijkheden, enthousiast waar de leefbaarheid van de groep zich duidelijk blijft manifesteren, biedt deze kroniek dan ook veel meer dan een nuchter feitenrelaas: ze is tevens een welsprekend eresaluut aan hen die genoemde prestaties leverden en een belangrijk getuigenis over een actieve bijdrage tot het Gentse toneelleven. A.M. MUSSCHOOT |
|