Wat de kunstopvattingen betreft, betekent dit onder meer dat haar kunst niet in de eerste plaats ‘poëtisch’, maar veeleer ‘retorisch’ functioneert: ook hààr woord wil vooral bewijzen, overtuigen of de toehoorder treffen door welluidendheid en gedegen vakmanschap. Wat de dichtvorm betreft, volgt Anna Bijns evenzeer de mode van haar tijd. Zij spreekt in refreinen en beheerst de drie categorieën in 't vroed, in 't amoureus en in 't zot. Uit het weinige dat Anna Bijns in 't zot heeft nagelaten, blijkt dat zij pikant en sappig kon vertellen en toch het scabreuze waar het genre van nature aanleiding toe gaf, wist te vermijden. Vooral in het amoureuze en het vroede echter kan prof. Roose, met passende citaten, laten zien hoe Anna Bijns het refrein heeft gemaakt tot een veeltonig instrument voor haar beweeglijk, hartstochtelijk gemoed. Uit de amoureuze refreinen van hs. B kennen wij haar vurig verlangen naar de geliefde, maar ook haar felle haat na ontrouw. Uit de gedrukte bundels van 1528 en 1548 kennen we haar genadeloze spot en verwijten tegen Luther, maar tevens haar droefheid over het lot van kerk en kersten volk. In de bundel van 1567 richt zij zich dan weer meer tot dan tegen de hervormden in een smekende oproep tot bekering; in inkeer- en boeterefreinen spreekt hier ook een berouwvolle stem over eigen zonde en hoop op genade.
Conventionele, laat-hoofse lyriek heeft Anna Bijns geschreven en tóch doorleefd! Retorisch was zij, zelfs ‘experte in de verschillende argumentatietechnieken’, en toch trilt haar stem van ware overtuigingsdrang. Pathetisch heeft zij geroepen, maar met een pathos waarin een hart bonst van oprechte verontwaardiging. Waar Anna Bijns' dichterschap getypeerd moet worden, zijn termen als bezieling, hartstocht, gloed niet te vermijden. We laten prof. Roose zelf aan het woord: ‘Zij heeft al wat gebeurde in zichzelf ervaren, doorleefd en de beleving in taal gefixeerd. Als zij ons vandaag nog boeit is het omdat we via het werk dat ze heeft nagelaten nog steeds in contact blijven komen met de verschillende facetten van een warm, sterk emotioneel, diep-menselijk, en daarbij typisch vrouwelijk gemoed. Een gemoed dat de aanranding der kerk als een aanranding op het eigen wezen heeft ondergaan en daarop, vrouwelijk reageerde als een moeder die haar kostbaarste bezit in gevaar wist en wilde beschermen. Ontzet, verontwaardigd, verbolgen, spottend, uitdagend, vervloekend maar tevens bekommerd, angstig, ontredderd, deernis uitend en om deernis smekend’