Jaarboek De Fonteine. Jaargang 1973-1974
(1975)– [tijdschrift] Jaarboek De Fonteine– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 167]
| |
G.A. Bredero's ‘Symen sonder Soeticheydt’, een tafelspel?
| |
[pagina 168]
| |
de beide benamingen op dezelfde voet plaatsenGa naar voetnoot(5), verlenen Van RijnbachGa naar voetnoot(6) en Stuiveling de prioriteit aan de term tafelspel. Stuiveling, die Symen sonder Soeticheydt omschrijft als een ‘vermakelijke samenspraak ter gelegenheid van een bruiloft’, voegt er de volgende bedenking aan toe: ‘Indien het werkelijk voor een bruiloft is geschreven, heeft het heel wat aandacht van de vrolijke gasten gevraagd. Indien het voor het toneel van d'Eglantier is geschreven of daar ooit is opgevoerd, moet het publiek blijkens bepaalde toespelingen toch verplicht zijn geweest zich min of meer als een bruiloftspartij te gedragen’Ga naar voetnoot(7). Indien het publiek inderdaad tot medewerking werd geprovoceerd, moet met deze nieuwe factor rekening worden gehouden bij het onderzoek naar het genre waartoe Symen sonder Soeticheydt behoort. Niettegenstaande het niet gemakkelijk is de grens tussen tafelspel en samenspraak te trekken, meent Stuiveling dat Bredero met zijn Symen sonder Soeticheydt ‘een bestaand rederijkersgenre, namelijk het tafelspel, op een ongeëvenaarde wijze heeft voortgezet en afgesloten’Ga naar voetnoot(8) ***
De bedoeling van dit artikel is, na te gaan in hoeverre Symen sonder Soeticheydt tot het genre van de tafelspelen kan worden gerekend en of Bredero afwijkt van deze toneelvorm. Daartoe dienen wij na te gaan of het stuk beantwoordt aan de essentiële kenmerken die het tafelspel als zelfstandig genre karakteriseren. Aan de hand van een vergelijking van Symen met tafelspelen uit dezelfde periode en enkele zestiende-eeuwse voorbeelden, zal het duidelijk worden of Symen sonder Soeticheydt al dan niet de titel ‘tafelspel’ verdient.
Onder de voornaamste criteria die het tafelspel differentiëren van de klucht, zijn het voortdurende contact met het publiek, de | |
[pagina 169]
| |
wijze van opvoerenGa naar voetnoot(9) en de aard van de inhoud van bijzonder belang. Het tafelspel is een privé-vertoning die, in tegenstelling met de klucht, in een besloten gezelschap binnenshuis aan tafel wordt opgevoerd. Hoewel wij voor tafelspelen slechts weinig informatie hebben over de wijze van opvoeren en de rol van het publiek destijds, vernemen we toch de nodige gegevens uit de mond van de acteurs zelfGa naar voetnoot(10). Naast enkele gegevens die betrekking hebben op het aantal opvoeringen en het financiële resultaat ervanGa naar voetnoot(11), moeten | |
[pagina 170]
| |
wij in de tekst van het spel op zoek gaan naar aanduidingen in verband met presentatie- en ensceneringsmogelijkheden. Aan het einde van zijn lange beginmonoloog, spreekt Symen de hoop uit diezelfde avond vrij te zijn: ‘Want ick sou noch gaeren tot ongse Jannetie Nift te bruyloft gaen’Ga naar voetnoot(12). En na een korte onderbreking vinden we Symen in feestkledij terug temidden van de bruiloftsgasten tot wie hij het woord richt: Neen blijf vry zitten, loop niet, weest niet bevreest,
Schreumt veur myn niet, 'k ben oock wel eer een kales eweest,
Maar om dat ick in elcks feest d'een en d'ander om 't kleet sie eeren,
Soo trock ick oock aan mijn verweende Bruylofts kleeren,
Dus hout iou plaets, en sit vry met ghemack // an:Ga naar voetnoot(13)
Uit deze passage komen twee belangrijke aspecten aan het licht. Bij zijn intrede richt Symen zich rechtstreeks tot het publiek, wat de confrontatie met de toeschouwers zeer levendig maakt en de aanwezigen direct in het ‘bruiloftsspel’ betrekt. Dat het hier inderdaad om een gezellig privé-feestje ter gelegenheid van een huwelijk gaat, blijkt uit Symens ‘Bruylofts kleeren’ en uit de aansporing tot het publiek rustig te blijven zitten. In de uitdrukking ‘sit vry met ghemack // an’ wordt ‘sit an’ door Daan terecht verklaard als ‘zit aan tafel’Ga naar voetnoot(14), wat bewijst dat Symen sonder Soeticheydt voor een echt tafelgezelschap werd opgevoerd. ‘Het stuk wordt levendiger als er, vanaf vs. 70, gasten, gezeten aan een bruiloftsmaal, op de achtergrond van het toneel aanwezig zijn’Ga naar voetnoot(15). Het lijkt ons eenvoudiger als de bruiloftspartij zich niet op de scène bevindt, maar in een kamer rond de feestdis is geschaard. We worden hier geconfronteerd met de vraag of het hele gebeuren noodzakelijk op een scène plaats moet hebben, m.a.w. of het stuk publiek in een schouwburg ofwel privé voor een besloten gezelschap en dus als tafelspel werd opgevoerd. Ook Teuntjes woorden, die een opvallende gelijkenis vertonen met de begroetingsformule uit bepaalde tafelspelenGa naar voetnoot(16), wijzen eerder in de richting van een privé-vertoning voor een kleinere groep toeschouwers: | |
[pagina 171]
| |
Goeden avent vrienden, en God zeghen iou ghelach.
Vergheeft het mijn dat ick iou steur in iou woorden.
Mijn docht dat ick hier stracks de speel-luy hoorden,
In wiens lieffelijck ghespeel ick alsulcken ghenocht // nam,
Soo dat ick hier om het spel en niet om de vocht // quamGa naar voetnoot(17).
Teuntje onderbreekt met deze woorden niet alleen Symen, maar richt zich eerst en vooral tot de aanwezigen wat blijkt uit de meervoudsvorm ‘vrienden’. Zij voegt er onmiddellijk de reden van haar komst aan toe opdat de feestvierders niet zouden denken dat zij alleen ‘om de vocht’ kwam, zoals bij bruiloftsfeesten en andere gezellige samenkomsten wel vaker gebeurdeGa naar voetnoot(18). Zij toont daarentegen een grote belangstelling voor de ‘speel-luy’. Dat er muzikanten in de zaal of speelruimte aanwezig zijn, past geheel in het kader van een feestelijke opvoering in het huis van een of andere vooraanstaandeGa naar voetnoot(19). Uit de gegevens die we bezitten over recentere opvoeringen van Bredero's klucht, kunnen we dezelfde conclusies trekken. Bij de herdenking van Bredero op 2 april 1935 werd | |
[pagina 172]
| |
Symen sonder Soeticheydt door de Jonge Spelers te Amsterdam inderdaad opgevoerd als een gelegenheidsstuk n.a.v. een huwelijk waarbij gezongen en gedanst werd: ‘In Symen Sonder Soeticheydt was een groote bruiloft ingelascht, waarop oud-Hollandsche dansen vertoond werden ... Vooral de dans ‘Om de Bruidt te Bedde te dansen’ had terecht een groot succes. Bij dit tafereel droegen Richard Flink en Marie Hamel op verdienstelijke wijze eenige der vrolijke bruiloftsliederen van Bredero's tijdgenoot J.J. Starter voorGa naar voetnoot(20). Bovendien beweert Daan dat men uit de kritieken de indruk krijgt dat de opvoering meestal voor besloten gezelschappen is gebeurdGa naar voetnoot(21). De verschillende acteurs en regisseurs hebben blijkbaar aangevoeld dat Symen sonder Soeticheydt geen gewone klucht was en gaven er de voorkeur aan op te treden voor een beperktere groep toeschouwers die directer en persoonlijker bij het spel konden betrokken worden. Deze laatste factor, contact met het publiek, is niet weg te denken, willen we Symen sonder Soeticheydt als tafelspel beschouwen. Dat vanaf v. 70 het publiek geregeld in de handeling werd betrokken, werd reeds door Daan opgemerktGa naar voetnoot(22). De overeenkomst van de begroetingswoorden van Symen en Teuntje met de openingsformule van bepaalde tafelspelen, hebben we hierboven aan de hand van voorbeelden geïllustreerd. Onmiddellijk na zijn intrede, vestigt Symen de aandacht op zijn net voorkomen en zijn verzorgde kledij. Hij steekt zijn bedoeling dan ook niet onder stoelen of banken: Mijn broeck is groot ghenoegh die ick heb om mijn lijf,
Dus moet ick (naer 't spreeckwoort) uytsien om een wijf.
En alsoo ghemeenlijck uyt Bruyloften, Bruyloften komen,
So heb ick mijn gang wel vrijelijck hier enomen,
Om te sien of ick myn gaejingh hier oock vinden souGa naar voetnoot(23)
Daarom richt hij zich in de volgende verzen (90-96) tot de huwbare meisjes onder zijn gehoor om één van hen als bruid voor zich te winnen: ‘Wel Dochters wat dunckie nou van mijn drievoeticheyt?’. Hij wil zich vanzelfsprekend op zijn best tonen en pakt uit met enkele mooie beloften: | |
[pagina 173]
| |
En ie sout by mijn hebben sulcke goe leckere daghen,
En over de goe nachten sou ie oock niet hebben te klaghen:
Want ick ben al wat dat een Man wesen machGa naar voetnoot(24).
Als de personages een bepaalde situatie in de loop van het spel alleen niet meer aan kunnen, aarzelen ze niet het publiek ter hulp te roepen. Dit is het geval wanneer Teuntje voelt dat haar pogingen om Symens gezelschap af te weren hun uitwerking missen. Na veel verwensingen en bedreigingen roept ze het publiek toe: ‘Goe luy jaecht hem van hier, 't is een deuch-niet in sen huyt’ (v. 165). Wanneer zij dan enkele minuten later in bezwijming valt, is het Symen die op zijn beurt raad nodig heeft en het publiek angstig om bijstand vraagt: Och brenght toch water, en helpt mijn deuse vrou ontrijghen.
Och, och, se sterft, wat raet gaet myn nu an.
...
Ay lieve laet heur toch an heur schorteldoeckx bandt ruycken.
Kender nu toch niemant eenighe raet ghebruycken!
Ook in tafelspelen wordt het publiek vaak in de actie betrokken. In Een tafelspeelken van twee personagien eenen Man ende een Wyf ghecleet up zij boerssche verontschuldigt de vrouw zich voor de gekkernijen en het gedrag van haar man: Myn heeren, en wilt u niet stooren,
Hy en is vanden wijsten niet, 't blijct aan zijn vijteGa naar voetnoot(25).
Het hoofdpersonage uit het Tafel spel van een Lansknecht die teghen zijn eyghen schaduwe vocht, moet tot zijn verbazing vaststellen dat hij niet is opgewassen tegen zijn schaduwbeeld en verzoekt het publiek zijn tegenstrever aan de deur te zetten: ‘Wel. | |
[pagina 174]
| |
vrienden houdy hier verraders in u huys’Ga naar voetnoot(26). Een sprekend voorbeeld van deze taktiek vinden we in Een boerdighe cluchte van Kijck inde Krijch waarin de personages een bordje op de borst dragen waarop hun naam te lezen staat. Wanneer Werck-noo de tekst op het bordje van het personage Leuije Waert niet begrijpt, vraagt hij: Un hoste? Wat is dat geseit?
Isser ijemant aen de tafel diet kan verstaen?
Die wilt mij seggen, of ick moetet raenGa naar voetnoot(27)
Het contact met het publiek wordt ook in stand gehouden in de zeventiende-eeuwse tafelspelen zoals in het Tafel-Spel oft Bruylofts Eer-gaef van Rodenburgh waarbij Ia en Neen elkaar de eer betwisten aan de basis van het huwelijk te liggen en daarom het bruidspaar zelf om hun oordeel vragen: ‘Heer Bruydegom was ick niet van deez' feest beleyer’Ga naar voetnoot(28). In Bredero's klucht vervullen de aanwezigen de rol van getuige wanneer Symen op Teuntjes verzoek de eed van trouw zal uitspreken (vzn. 570-572): ... nou wou ick wel begeeren
Dat gy iou beloften alhier te houde wilde sweeren
Voor al dit volck.
De laatste verzen van de gehele klucht van Symen sonder Soeticheydt bevatten, zoals in de meeste tafelspelenGa naar voetnoot(29), de afscheidswoorden tot het publiek (vzn. 578-583): | |
[pagina 175]
| |
SYMEN
Myn vrunden weest gegroet, ghy Maeghden en ghy Heeren,
Draeght ons dees naem niet na, dat's vrientlijk ons begeeren,
Want soumen ons onteeren // dat loon dat was te olyck.
TEUNTJE
Wy seggen u a dieu, en denckt op 't geen wy leeren:
Dat 's menschen gemoet metter haest Ken verkeeren,
Koom hertie laet ons gaen, vaert wel, en maeckie vrolijck.
Uit deze voorbeelden blijkt dat Bredero gebruik heeft gemaakt van een procédé dat essentieel kan worden genoemd voor het tafelspel. Op grond van het contact met het publiek kunnen we Symen sonder Soeticheydt zonder enige twijfel tot het genre van de tafelspelen rekenen.
***
De meeste literair-historici en tekstuitgevers vertrekken nog steeds van de premisse dat Symen sonder Soeticheydt op scène werd opgevoerd. Zij geven weliswaar graag toe dat vanaf v. 70 een echte of gefingeerde bruiloftspartij aanwezig is, maar houden toch vast aan de idee dat het hele spel en zeker de proloog (vzn. 1-70) zich op het toneel afspeelde: Alleen het eerste gedeelte is in de normale zin toneel, want na vs. 70 vallen de gespeelde plaats en de speel-plaats samen, evenals de gespeelde tijd en de speel-tijd. Symen en Teuntje zijn dan, echt of kwasi, zelf gasten op een bruiloftGa naar voetnoot(30).
Hoewel Van Rijnbach vermoedt dat Symen sonder Soeticheydt werd vertoond op de Oude Kamer en op het toneel der AcademieGa naar voetnoot(31), bezitten we hiervoor volstrekt geen bewijzen. We hebben hierboven reeds aangetoond dat het spel van Symen en Teuntje vanaf v. 70 even goed tot zijn recht komt wanneer het opgevoerd wordt als echt tafelspel, d.w.z. zonder gebruik te maken van een scène. Ook de proloog van Symen (vzn. 1-70)Ga naar voetnoot(32) hoeft niet nood- | |
[pagina 176]
| |
zakelijk op scène gesproken te worden. Wanneer we Symens proloog vergelijken met die van Bredero's andere kluchten, dan stellen we vast dat in deze laatste het contact met het publiek in het geheel niet op de voorgrond treedt, terwijl Symen dit contact wel in ere houdt. Bij zijn eerste verschijning trekt Symen onmiddellijk de aandacht van de feestvierders met het verhaal van zijn grootmoeders zuinigheid. De vrolijke bruiloftsgasten rondom de copieus gevulde feesttafel geschaard, contrasteren scherp met zijn ‘zalighe besje’: Jou Beste-vaar en ick, seyse, hebben 't met niet begonnen,
Maar wy en bancketeerden soo niet, seyse, as de luy.
Wy aten een potje karmelck, seyse, en droncken een toochje huy...Ga naar voetnoot(33)
Symen is met dit verhaal in zijn opzet geslaagd, in het middelpunt van de belangstelling te komen. Hij praat nog eventjes na over zijn grootmoeder en gooit het vervolgens over een andere boeg (vzn. 26-28): Maer al even wel ick moet deuse Kamer wat raghen, en wat vegen,
Jemeni watten baijerdt leyd hier! wat hangen daer al dodden ragh,
Maer langhtme daer de raegh-beusem. iae wel, iae wel, datie hier een reysie sagh,
Je sloeght een gat inden hemel, ick moet me kruyssen en segenen!
Deze laatste verzen zijn ongetwijfeld tot de toeschouwers gericht, vermits Symen zich alleen op de scène of beter in de speelruimte bevindt. Dat de aanwezigen waarschijnlijk hun medewerking hebben verleend en hem het bewuste werktuig ter hand stelden, of dit in elk geval simuleerden te doen, blijkt uit de volgende verzen. Symen begint inderdaad de plaats te vegen en te poetsen tot hij besluit dat het al welletjes is: ‘Nou seper dat het al ien moye streeck ehad uyt de pan’ (v. 47). Tot slot van zijn proloog | |
[pagina 177]
| |
wordt de bruiloftspartij vergast op een liedje - een procédé dat ook in tafelspelen vaak wordt gehanteerd - en maakt Symen hun zijn bedoeling bekend, nl.: netjes opgesmukt naar een bruiloft te gaan. Alvorens dan ‘binnen’ te treden, maakt hij een einde aan zijn huishoudelijke taken en richt het woord nog even tot het publiek: Jae praat gy wat, ick ken al moytiens looghen.
Nou dat is al ghenoegh, ...
..., ick moetme noch verklien,Ga naar voetnoot(34)
Zowel in de proloog als in het verdere verloop van het spel, vinden we geen specifieke aanwijzingen dat de acteurs zich op een scène zouden hebben bevonden. Het contact met het publiek dat uit de tekst blijkt, is ongetwijfeld nog directer en persoonlijker wanneer de spelers zich in het midden van de toeschouwers bevinden. Hoefden de acteurs van Symen sonder Soeticheydt geen gebruik te maken van een scène, dan waren ze toch voorzien van bepaalde decorstukken en toneelattributen. We hebben Symen daarnet zien ‘binnen’ treden en bij de volgende toneelaanwijzing zal hij ‘stracks weer uyt’ komen. Dit impliceert dat er in de kamer waar het stuk opgevoerd werd, een afzonderlijke ruimte was afgescheiden waarin de spelers zich konden terugtrekken. Dit is ook het geval in enkele tafelspelen. Rodenburgh laat in zijn Tafel-Spel oft Bruylofts Eer-gaef de muzikanten plaats nemen in een dergelijke afgesloten ruimteGa naar voetnoot(35). In Symen sonder Soeticheydt zijn de ‘speel-luy’ niet onttrokken aan het oog van de toeschouwers, maar bevinden zich op een verhoogd platform, een estrade. Symen troost Teuntje met de woorden: ‘De speelluy sijn om laegh, se komen strickx strack weer’ (v. 121). Voor afwisseling in het stuk zorgden niet alleen de muzikanten, de acteurs zelf vormden bij dergelijke feestelijke samenkomsten een eerste attractie. In de proloog zien we het hoofdpersonage in zijn door-de-weekse pakje allerlei karweitjes opknappen terwijl hij het publiek gezellig onderhoudt. Na een korte pauze verschijnt Symen opnieuw, deze keer in zijn | |
[pagina 178]
| |
‘verweende Bruylofts kleeren’, waarvan hij een gedetailleerde beschrijving laat volgen: Ick bin gien Joncker al heb ick een weyts pack // an:
Mijn fluwiele hoedt, met mijn schoone Kramerijcksche kraeghen,
En euse blancke rampuyt die draegh ick alle daeghen,
Mijn bonte mantel is rustich, wijt, en onbekrompen,
Kijck hoe past mijn dit lijf, hoe staan mijn deuse klompen,
Hoe ruym is mijn deuse Broeck, wat bin ick nou al mans!Ga naar voetnoot(36)
Deze zorgvuldige beschrijving van het hoofdpersonage herinnert ons aan de zeventiende-eeuwse tafelspelen waar we een uitgebreider verslag over het uitzicht en de kostumering van de personages krijgen dan in zestiende-eeuwseGa naar voetnoot(37). Waar Symens voorkomen het komische effect van zijn verschijning nog verhoogt, bezitten we voor Teuntje dergelijke aanwijzingen niet. Zij is minder opzichtelijk gekleed en draagt de in de tijd gebruikelijke kledijGa naar voetnoot(38). Vergelijken we Symen sonder Soeticheydt met Bredero's overige kluchten, dan blijkt dat Symen ook wat de inhoud betreft, een afzonderlijke plaats inneemt. Waar de drie andere spelen beantwoorden aan het begrip ‘klucht’ - ze bieden immers telkens een anekdote op dramatische wijze uitgewerktGa naar voetnoot(39) - is dit voor Symen sonder Soeticheydt volstrekt niet het geval. Hier, zoals bij de meeste tafelspelenGa naar voetnoot(40), speelt het element dialoog, discussie, twist, | |
[pagina 179]
| |
een bijzonder belangrijke rolGa naar voetnoot(41). Dit is o.m. de reden waarom zowat alle literair-historici voor dit stuk een alternatieve benaming hebben voorgesteld. Dat Symen sonder Soeticheydt niet zomaar een samenspraak kan worden genoemd, blijkt niet alleen uit de belangstelling der spelers voor kostumering en enscenering, maar ook vooral uit het feit dat ze hun woorden met handelingen laten gepaard gaan. Zoals in vele tafelspelen geraken Symen en Teuntje in een scheldpartij gewikkeld. Symen tracht Teuntje te overhalen even bij hem stil te houden. Wanneer zijn pogingen zonder resultaat blijven, poogt hij Teuntje met geweld te overtuigen, waarop zij vrij heftig reageert: ‘Laatme los, segh ick, en laatme gaan mijner vaarden’. Een paar verzen later roept ze uit: Sel gy myn dwinghen, gy schob-jack, as ick niet en wil?
Hout iou hangden iou fielt, of ick drijfje veur iou wanghenGa naar voetnoot(42).
Teuntje windt zich bij deze bekvechterij zo zeer op, dat ze in bezwijming valt, waarop Symen, verantwoordelijk voor het gebeurde, alles zo vlug mogelijk goed wil maken met een bij een bruiloftspartij onontbeerlijke beker wijn: SYMEN
Is de tooren over? is de hette wat ekoelt?
Belieftje oock een roemer wijns, om 't herte wat te laven?
TEUNTJE
Ist jock of ernst, dat gy mijn aenbiet deuse gaven?
Och ja, ick dronck wel eens. Wat so, dat geeft myn hart weer moet,
Ick danck iou voor dees deucht die gy mijn tegenwoordigh doetGa naar voetnoot(43),
*** | |
[pagina 180]
| |
Bredero's klucht van Symen sonder Soeticheydt vervult de voornaamste voorwaarden om tot het genre der tafelspelen te worden gerekend. Het beantwoordt ook aan de minder relevante criteria die wij voor het definiëren van het tafelspel hebben vastgesteld. Het wordt inderdaad opgevoerd door een beperkt aantal acteurs, wat voor een grote groep tafelspelen eveneens het geval is. Aangezien de lengte der tafelspelen aanzienlijk kan variërenGa naar voetnoot(44), vormen de 583 verzen van Symen sonder Soeticheydt geen bezwaar om het stuk als een vertegenwoordiger van dit genre te beschouwen. Symen sonder Soeticheydt werd opgevoerd voor een feestelijk gezelschap dat n.a.v. een bruiloft rondom de feestdis was verzameld. Een echt bruiloftsspel echter kunnen we het niet noemen, aangezien de specifieke thematiek ervan ontbreekt. Zestiende-eeuwse bruiloftsspelen behandelen het pro en contra van het huwelijkGa naar voetnoot(45), terwijl het in zeventiende-eeuwse bruiloftsspelen gaat om de vraag door wiens toedoen het huwelijk tot stand werd gebrachtGa naar voetnoot(46). Bredero distantieert zich van de zeventiende-eeuwse bruiloftsspelen, doch staat veel dichter bij de zestiende-eeuwse tafelspelen. Hij heeft inderdaad zijn inspiratie gezocht bij een ‘bestaand rederijkersgenre’. Welk tafelspel Bredero voor ogen heeft gehad, valt moeilijk uit te makenGa naar voetnoot(47). Er waren op dat ogenblik heel wat tafelspelen verschenen; het genre was immers erg populair. De gelijkenis met het Kluchtigh Tafel-Spel van Melis Tyssen van de hand van zijn vriend Starter is opmerkelijk. In beide spelen worden we geconfronteerd met het type van de oude vrijer. Beide hoofdpersonages zijn even zindelijk en trots op hun kledij en bezittingenGa naar voetnoot(48). Zowel Symen als Melis blijken erg trouwlustig en beproeven met allerlei mooie be- | |
[pagina 181]
| |
loften hun doel te bereikenGa naar voetnoot(49). Niet alleen de hoofdpersonages vertonen grote overeenkomsten, de beide tafelspelen hebben bovendien nog een bijna identiek verloop: het hoofdpersonage doet zijn intrede, begroet de aanwezigen, geeft een korte karakteristiek van zich zelf, zet zijn bedoeling uiteen en gaat onmiddellijk op zoek naar een geschikte wederhelft. Terwijl Symen alle aandacht op Teuntje concentreert en tenslotte in zijn opzet slaagt, gaat Melis Tyssen zonder succes ‘van d'eene Vrijster nae d'ander te vrijen’. Indien we meer zekerheid hadden omtrent de ontstaansdata van beide stukken en beter ingelicht waren over Starters leven en zijn relatie tot Bredero, dan zou het duidelijk worden welk van beide spelen als inspiratiebron voor het andere is opgetreden en of hier inderdaad van beïnvloeding sprake kan zijnGa naar voetnoot(50). In Symen sonder Soeticheydt, dat heel wat langer is dan Melis Tyssen, krijgt Bredero de gelegenheid zijn hoofdpersonage door de confrontatie met Teuntje meer reliëf te geven, zodat Van Rijnbach terecht mag beweren dat de betekenis van dit tafelspel bijna geheel ligt in de karakters der beide personagesGa naar voetnoot(51). Stuiveling daarentegen poogt te bewijzen dat Bredero ook oog had voor structuurGa naar voetnoot(52), doch zijn indeling van het stuk in drie bedrijven is een omstreden discussiepunt geblevenGa naar voetnoot(53). Is deze indeling misschien te rigoureus, dan staat het toch vast dat Bredero gevoel had voor de dramatische opbouw van het stuk: Bredero weet de eensgezindheid van Symen en Teuntje aan het einde van spel, ondanks hun meesterlijke scheldpartijen, voor het publiek aanvaardbaar voor te stellen. Wij sluiten ons aan bij Daan wanneer zij vaststelt dat we in Bredero's Symen sonder Soeticheydt ‘geen dramatische stuwingslijn (vinden) die tot crisis leidt, maar vanuit de plotseling optredende crisis, die verantwoord is door Teuntjes karakter, wordt de harmonie ... geleidelijk via de zwakker wordende conflicten voorbereid’Ga naar voetnoot(54). Door de ontwikkeling en uitwerking van het gegeven en de preciese schildering van zijn personages distantieert Bredero zich van de tafelspelen en overtreft de meeste daardoor ook. | |
[pagina 182]
| |
Dat Symen sonder Soeticheydt onder Bredero's kluchten een aparte plaats inneemt staat ongetwijfeld vast. Niet alleen door de aard van de inhoud, doch ook door de graad van het contact met de toeschouwers verschilt Symen van de overige kluchten. Het publiek wordt te vaak in het stuk toegesproken en tot medewerking aangezet om het een gewone klucht te noemen. De confrontatie en het contact met de aanwezigen is veel enger en directer wanneer het stuk privé voor een tafelgezelschap wordt opgevoerd, zoals blijkens de woorden van de acteurs en de rol van het publiek bij Symen inderdaad het geval kan zijn geweest. Ook de term samenspraak of dialoog is naar onze mening hier niet toepasselijk; de acteurs trachten niet alleen door kostumering en toneelattributen afwisseling te brengen, ze nemen ook dankbaar elke gelegenheid te baat om hun woorden met handelingen te onderstrepen zodat het gehele stuk het karakter van voordracht of samenspraak verliest. Daar Bredero's Symen sonder Soeticheydt beantwoordt aan de voornaamste criteria van het tafelspel en aangezien het stuk, opgevoerd volgens de normen en met de technische middelen van het genre, het best tot zijn recht komt, zijn we van oordeel dat Bredero met dit werk het genre van de tafelspelen heeft willen navolgen en dat hij het, bewust of onbewust, zonder enige twijfel heeft overtroffen. |
|