Jaarboek De Fonteine. Jaargang 1971-1972
(1974)– [tijdschrift] Jaarboek De Fonteine– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| ||||||
[Een eluijt van Hans Snapop]
Ga naar margenoot+Item hier begint Een Cluijt van Hans Snapop
|
Ian Lamsoijr, een lantman |
Griet Snatertans, sijn wijff |
Truij Belhorens, haer buerwyf |
Hans Snapop, een leechganger |
De Schoonne Waerdin, een lichte vrouwe |
Jan Lampsooijr spreekt eerst:
Ick heb vanden daege seer wel gevaeren,Ga naar voetnoot1
Daer ick den goeden burger aff moet dancken:
Men behoort altijt tgoet niet te spaeren.Ga naar voetnoot3
Ick heb vanden daege seer wel gevaeren,
5[regelnummer]
Ick sou oock eens wel willen mijn oochsgens verclaerenGa naar voetnoot5
En settender eens op een stuijver oft twee blancken.Ga naar voetnoot6
Ick heb vanden daege seer wel gevaeren,
Daer ick den goeden burger aff moet dancken:
Want ick creech daer so veel gelts by gans plancken,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Van mijn garste, ick wilder te vrolijcken om sijn
En drincken oock goet bier, maer liever wijn,
Want die compt mij selden voor mijn deur.
Laet ick oock eens houden den stemans sleur,Ga naar voetnoot13
Achter oft veur // tmoet toch eens wesen.
15[regelnummer]
Nu tis algenoech gepraet van desen,
Want Hans Snappops woorden comen mijn altijt inden zin,
Dat is om eens te gaen omde schoone waerdin,
En eens een ander haer besoecken.Ga naar voetnoot18
Daer toe so wil ick mij gaen vercloecken,
20[regelnummer]
Want die altijt bij een wijff blijft, die is mal.
Tot onsent sijn veel gecken en men vintse overal,Ga naar voetnoot21
Want een ongeval // is oock haest geschiet.
Personages. Ian Lamsoijr. Lamsoor komt als schimpnaam voor, en als ben. voor versch. planten, o.a. voor de Brave Hendrik of Algoede Ganzevoet; hier wsch. op te vatten als aanduiding van een wat sukkelachtig persoon. - Truij Belhorens. Belhoren betekent kinkhoren; de naam doelt, evenals Snatertans, op een druk pratende vrouw.
[pagina 31]
Dit en weet immers Griet // Snatertans mijn wijff niet,
Noch onse buerwijff, die quade furij Belhoren.
25[regelnummer]
Ick en acht haer kijven niet, ick segh te vooren,
Want ick heb wadt vreemts toch inden cop.
Had ick toch nu de geest [van] Hans Snapop,
Ick waer mijn saecken dan heel vroet.Ga naar voetnoot28
Ick wil tot die waerdin vraegen, dats goet,
30[regelnummer]
So en blijff ick voor haer niet confuijs,
Want Hans Snapop isser wel halff weert ten huijs.Ga naar voetnoot31
Mij dunckt ick sie het huijs schier;Ga naar voetnoot32
Ick moet vraegen oft sij niet en heeft goet delffs bier,
Ga naar margenoot+Want dat is int aencomen een goet begin.
35[regelnummer]
Wistent mijn wijff, sij worde so quaet als een spin,
En Truij Belhorens soude dan oock wel blaecken,
Maer vrinden, ick woud datse alle beyde 7 voeten onder aerde staecken.
Want sij en connen niet veel goets vertellen.
Daer en geschiet niet op der aerden oft inder hellen,
40[regelnummer]
Sij en wetent altsaemen, wadt baetet geswegen.Ga naar voetnoot40
Nu nu, tsal haest met myn sijn te degen;Ga naar voetnoot41
Ick moet hier cloppen met coellen sinnen,
Dat voorgenomen is moetmen eens beginnen.
Holla, hou! holla, hou!
De schoone waerdin
45[regelnummer]
Wel, wadt cloppen is dat? ick word schier schou.Ga naar voetnoot45
Ba vrient, dat is al eenen harden clop.
Jan Lampsoijr
Weerdinne, woont hier niet eenen Hans Snapop?
Dat is den man die ick loop soecken.
Weerdin
Hans Snapop, die is hier somtijts wel inde hoecken,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Maer sijn woonplaets en is niet hier.
Jan Lamps.
Wel weerdinne, tapt ons eens een canne delffs bier;
Al sittende sal ick hem verwachten.
Weerdin
Wel vrient, ick salt doen, maer meendij te vernachten?
Het valt laet, ick wil u waerschouwen.Ga naar voetnoot54
Jan Lamps.
55[regelnummer]
Jae ick, weerdin, ick had geeren verandering van vrouwen,
[pagina 32]
En mij is geseijt dat hier is goet gerieff.
Weerdin
Wel vrint, ick wil wel sijn u lieff,
So ghij mij daer toe goet genoch kent.
Jan Lamp.
Die u versmaet die en heeft geen schoon vrouw gement,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Dat segh ick, en ick wilt doen blijcken.
Hier compt Hans Snapop al singhende ontrent de schoone weerdin haer huijs ende singt
Ick ginck noch gister aventGa naar voetnoot61
So heijmelijck eenen ganck
Al voor mijn lieffkens deure,
Die icker geslooten vant.
65[regelnummer]
Ick clopte so lieffelijck aenden rinck,
Staet op en laet mij inne,
Staet op en laet mij inne.
Weerdin
Daer compt die vent al weer inden podt kijcken,Ga naar voetnoot68
Ick ducht hij sal ons vreucht verstooren.
Jan Lamp.
70[regelnummer]
Segt mij weerdinneken, wie singt daer soo?
Weerdin
Maer tis Hans Snapop, hij en is niet bloo,
Hij derff wel comen daer wadt is teten.
Jan Lamp.
Laet hem vrij comen, hij en wordt hier niet gesmeten;Ga naar voetnoot73
Hem socht ick, tis den rechten man.
Hans Snapop spreeckt tegen hem selven
75[regelnummer]
Nu sou ick wel maecken een volle kan // wan,Ga naar voetnoot75
Dat seg ick bij sin Jan // want ick heb dorst schier,
Ick en gaeff niet een penninck die voor mij dronck een halff bier,
Dus wil ick gaen drincken met kannen met stoopen,
En wil al mijn best naer die schoone weerdin loopen
80[regelnummer]
En kijcken offter geen pollen en sijn.Ga naar voetnoot80
Daer crijch ick ten minsten bier, ick sou hoopen wijn,
Dus wil ick gaen singen met vrolijcheijt;
[pagina 33]
Tis misselijck wye mij tgelach verbreijt.Ga naar voetnoot83
(hier compt hij al singende dichtbij thuijs)
Die mij te drincken gaeve,Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Ick song hem een niew liet
Al van mijn vrou van Lutsenborge,
Hoe sij haer lantsheere verriet.
Jan Lamsoijr seijt tot de weerdin
Eij weerdin, laet hem binnen comen,
Tis een man sonder verdriet
90[regelnummer]
En die ons wadt geneuchten aendoen sal.
Weerdin
Ick ben te vreden, al waerender thien int getal,
Dan ghij sult moeten tgelach betaelen.Ga naar voetnoot92
Compt binnen en wilt u wadt verhaelen,Ga naar voetnoot93
Ou mijn lieve vrint Hans Snapop.
Hans Snapop groet het geselschap met verwondring om dat hij Jan Lampsoijr daer vint ende gaet in
95[regelnummer]
Godt groet het geselschap. Bij gans fop!Ga naar voetnoot95
Heb ick u hier, goede Jan Lampsoijr?
Wel, hoe comdij hier, mijnen goeden man?
Jan Lamps.
Maer ick coom hier drincken een kanGa naar voetnoot99
100[regelnummer]
Op die woorden die ghij mij lestmael vertelde,
Want ick ben nu seer wel bij den gelde
Om eens een schoonne vrou te hebben.
Hans Snapop
Wel wel, tmoet somtijts vloeijen en ebben,Ga naar voetnoot103
Den booch en mach altijt niet gespannen staen.
105[regelnummer]
Dus maeckt goet chier en weest niet belaen,Ga naar voetnoot105
Ghij hebt toch geraeckt het rechte huijs,
Ghij crijcht genoch / dus weest niet confuijs.
Somtijts verteeren, en somtijts spaeren.
Tapt weerdinne, ghij bent in u goet gaerenGa naar voetnoot109
110[regelnummer]
Als ghij dus volck crijcht int gelach.
[pagina 34]
Hans Snapop
O, tapt vant best, dats wijn.
Siedij niet wye ghij hebt voorhanden?
Weerdin (gaat tappen en spreeckt in haer selven)
115[regelnummer]
Desen boer moet comen uijt vreemde waranden,Ga naar voetnoot115
Dat Snapop sijn raetsman sal sijn;
Daer gaet hij recht tegen den beul te bicht.Ga naar voetnoot117
Hans Snapop
Nu Jan Lampsoijr, weest van herten licht
En thoont u nu als een man int velt:Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Een fraij jonck man en genoch gelt,
Ten mach u nergens ontvallen.Ga naar voetnoot121
Waer ick so, ick sou de schoonste vrou becallenGa naar voetnoot122
Die in zeven heeren landen waer.
De weerdin set den wijn op taeffel
Godt zegen mijn heeren den wijn, dats daer.
125[regelnummer]
Belieft u ijet anders mijn heeren?
Jan Lamps.
Neent weerdin, dan dat ghij ons sult vereeren
Met u geselschap vrolijck uijt den geest.
Weerdin
Dat doen ick wel, den minst met den meest,Ga naar voetnoot128
Want tot sulcken feest coom ick gaeren ter kercken.
Jan Lampsoijr
130[regelnummer]
Maer weerdinnecken, ick gaever wel om een vedt vercken
Dat mijn koeijen sulcken dranck souwen geven:
Ick en dronck geen carnemelck van al mijn leven,
Dus sonder sneven, ick brengt u een volle cop.Ga naar voetnoot133
Weerdin
Dat wacht ick uijt, want van dat sopGa naar voetnoot134
135[regelnummer]
Wiltmen dickwils sijn werck spoen.Ga naar voetnoot135
Hans Snapop
Nu, Lampsoijr, geeft de weerdin een soen,
Om altemet een weijnich kennis te maecken.
[pagina 35]
Jan Lamps.
Dat sal ick doen, ten is niet te laecken.
Weerdinneken, biet mij eens u roder mont. (hij cust de weerdin)
Hans Snapop
140[regelnummer]
Jan Lampsoijr, dat ghij wist hoe u dat stont,
Ghij souter u inden geest aff verheugen.
Jan Lamps.
Wadt meendij, dat de boeren oock niet soenen en meugen?
Ja ja, wij connen oock wel een vrouw behaegen.
De weerdin soent hem weer
Wel lieff, laet ons alle druck verjaegen
145[regelnummer]
En laet ons Snappop sijnen dorst doen slissen.Ga naar voetnoot145
Hans Snapop hallf droncken staet op ende spreeckt tegent volck
Tis een gemeen speeckwoort en ten mach niet missen:
Ga naar margenoot+Die veel drinckt, die moet veel pissen,
En immers crijch ick te bedt het buijckxken vol.
Wist dit Griet Snatertans, sij worde wel dol
150[regelnummer]
Dat Jan Lampsoijr so veel gelts verteert.
Dat sij niet en weet, dat haer niet en deert,
En men salt haer oock niet wijsmaecken.
Jan Lamps.
Weerdinneken, connen wij Snapop quijt geraecken,Ga naar voetnoot153
So mochten [wij] ploegen in Venus ackere.
155[regelnummer]
Och weerdinneken, ick worde heel wackere
En mij is leet dat ick u dus lang moet derven.
De Weerdin die soent hem
Ghij sult mijn vrintschap noch wel erven.
Sou ick die weijgeren sulcken man?
Ba trouwen neen ick; ke, swijcht toch daer van.
(hier compt Hans Snapop binnen)
160[regelnummer]
Hoolla, daer compt Hans Snapop, Die en moet alle dinck niet weten,Ga naar voetnoot160
Want hij en is niet het secreet der secreten.
Hans napop die spreeckt dit rondeel halff droncken aende taeffel ende spreeckt tot de weerdin
Met oorloff, Jan Lampsoijr, dat ben ick quijt,Ga naar voetnoot162
Dwelck mij verlicht over al mijn leden.
Wistet u wijff, sij crijger aff nijt.
165[regelnummer]
Met oorloff, Jan Lampsoijr, dat ben ick quijt.
Dit waer voor haer eenen grooten spijt,
Want dit seg ick sijn vreemde zeden.
[pagina 36]
Met oorloff, Jan Lampsoijr, dat ben ick quijt,
Dwelck mij verlicht over al mijn leden.
170[regelnummer]
Weerdinne, ter wijlen tijser heet is moetment smeden,
Dus lieve weerdinne, gaet toch tappen.
Maer ick en wou niet dat ons u wijff sou betrappen,
Offt dat het oock wiste Truij Belhoorens,Ga naar voetnoot173
Want sij sijn beijde so vol thoorens,
175[regelnummer]
En elckx in hem selven een stout geselle;Ga naar voetnoot175
Beijde haeldese wel een rooff voor de helle,Ga naar voetnoot176
En so bescheijen sijnse van manieren.Ga naar voetnoot177
Nu nu, laet ons desen avent vieren,
Iist so niet, Jan Lampsoijr, goede vrient?
Jan Lamps.
180[regelnummer]
Datse beij quaet sijn, ick bekint,Ga naar voetnoot180
Dan laet ons alle druck van tharte spoelen
En drincken soo dat wijt mogen voelen.
Geluck, Hans Snapop! waer mach de weerdin blijven?
De weerdin compt met de can
Hans Snapop
Daer comptse, Jan Lampsoijr, om u te gerijven.
185[regelnummer]
Compt weerdinne, sidt hier onder syn sije.Ga naar voetnoot185
Daer hebdij nu een schoon amije;
Watt dnckt u van dat haer?Ga naar voetnoot187
Jan Lampsoijr
Ga naar margenoot+Maer ick wou dat te nacht mijn wijff waer,
En dat ick in drie daegen niet en sou singen.
Waerdin
190[regelnummer]
Nu Jan Lampsoir, weest vrolijck in alle u dingen,
En laeten treuren die treuren wil.
Hans Snapop
Hoe can de hoer aff haspelen die spil!Ga naar voetnoot192
Het schijnt sij heeft noch wel meer int vadt.
Waerdin
Wadt ist te hoeren? hoert u gadt,Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Verstadij dat // Hans Snapop!
Hans Snapop
Nu nu weerdin, ick hou mijn crop.Ga naar voetnoot196
Het geschiede door vrijheijt, niet door eenich fenijn.Ga naar voetnoot197
[pagina 37]
Jan Lampsoijr
Wel, wel, laet ons altsaemen vrolijck sijn
En alle questie stellen op sije.
200[regelnummer]
Wadt! wij en willen hier trecken geen partije.Ga naar voetnoot200
Ba, dat en is de neringhe ende meeninge niet.
Weerdin
Orsa, tis al vergeten; dan singt ons een liet,Ga naar voetnoot202
Om alle fantazije te staecken.Ga naar voetnoot203
Hans Snapop
Ick hebber een inde mont, dan ick en can die voijs niet raecken.
205[regelnummer]
Nochtans sal ick in alle doen mijn best.
(hier senght hij)
Te Uuijtrecht aende vest,Ga naar voetnoot206
Sprack ick mijn soete lieff lest:
Laetse vaeren, tis alder best.
Te Uijtrecht aende vest,
210[regelnummer]
Sprack ick mijn soetelieff lest
In een huijssgen achter Sinte Claren.
Reijne ruijtergens die laeten sij vaeren,
Vaeren, vaeren, voeren;
Laeten sij dat vaeren, het is heur alder best.
(hier gaet de weerdin tappen)
Jan Lamps. (ter wijlen de weerdin gaet tappen)
215[regelnummer]
Dat was lustich en wel gesongen!
Wel, Hans Snapop, ghij weet watter is bedongen,
Dus wilt mij nu vaegen eenen slach;Ga naar voetnoot217
Ick sal weer al doen wat ick vermach.
Daer compt noch eenen tijt naer desen tijt.
Hans Snapop
220[regelnummer]
Wel, ick sal mij gaen maecken die kan quijt
En so sal ick mijn allinckins verliesen,Ga naar voetnoot221
Datmen niet en sal weeten oft ick bin inde rieden oft inde biesen;Ga naar voetnoot222
Dan de weerdinne moet eerst sijn verwacht.
De weerdin brengt weder een can ende en vergeet niet te schrijven ende sij seijt
Wel goede mannen ist niet genoch? tis middernacht.
[pagina 38]
225[regelnummer]
Willen wij niet spreecken van rusten?
Hans Snapop
Jae wij weerdinneken, dat sou mij oock wel lusten.
Wilt mij toch een slaepstee wijsen.
Weerdin
Ga naar margenoot+O, gaet boven, daer hangen u devijsen.Ga naar voetnoot228
Het schijnt dat ghij noijt in huijs en quaemt.
Hans Snapop
230[regelnummer]
Goeder nacht altsaemen. So wast geraempt:Ga naar voetnoot230
Men moet immers altijt sijn woort houwen.
Desen slechten boer wil oock om schoone vrouwen,
En morgen mocht hijt hem wel beclaegen
En met beijde sijn handen sijn hooft clouwen,
235[regelnummer]
Want om gelt so salse hem vraegen.
Dat sijn der hoeren listen en laegen,
Want sulck volck niet veel weerdich en is.
Jan Lampsoijr
Holla, weerdinneken, maeckt u veerdich fris,
Nu ick u alleen heb in mijn ermen.
240[regelnummer]
Wij moeten ons tsaemen gaen verwermen;
Ick hoop wij sullen ons beijder lust boeten.
Weerdin
Neen, Lampsoir, wij mosten malcanderen eerst groeten,
Met een groet in ander schijn voor alle saecken,Ga naar voetnoot243
En reeckenen tgelach om alles aff te maecken,
245[regelnummer]
Want tis goet rusten op gedaen werck.
Jan Lampsoijr
Wel kint, ick en ruijm geen perck;Ga naar voetnoot246
Om u te voldoen dats mijnen wil,
Ghij weet alle dingen, al swijch ick stil,
En alle dingen en derffmen niet seggen.
250[regelnummer]
Ghij weet wel waerom datmen Snapop ginck verbreggen,Ga naar voetnoot250
Want na u is mijn verlangen groot.
Weerdin
Wel lieff, geeft mij vijff pont groot,Ga naar voetnoot252
Voor binnen, voor buijten, voor alle dingen.Ga naar voetnoot253
Goij lieden, dus moetij met de boeren omspringen
255[regelnummer]
En allenskens so de practijcken leeren.
Meenich en sou daer voor niet eens willen omkeeren;Ga naar voetnoot256
[pagina 39]
Dan ick denck tis thertgen van sijn gelt.
Jan Lampsoijr
Jae lieff, dat lest hebdij vast, ten is niet qualijck gespelt,Ga naar voetnoot258
En daer is tgelt; dan wilt mij u mondeken bien.
260[regelnummer]
Nu, laet dat loopen, ick en heb niemant gesien;Ga naar voetnoot260
Tgelt wordt gegeven met vrolijckheijt
Maer wij moeten noch wadt smoddermuijlen.Ga naar voetnoot263
Weerdin
Dat heeft sijn bescheijt, oft ick most pruijlen,Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
En daer hebdij mij te veel lieffde toe bewesen.
Noch seg ick sulcken man is weert gepreesen
Dus moet ick hem noch eens soenen op mijn alderbest:
Dats een, dats twee, dat drie; ee[n]cken toe.
Jan Lampsoijr
270[regelnummer]
Waer mijn Wijff soo vriendelijck, ick gaeffer om een koe.
Ba, dits een groote verandering!Ga naar voetnoot271
Its wonder dat mijn u lieffde beving,
Daer ghij so schoon sijt int aenschouwen?
Ga naar margenoot+Ick heb u lieff boven alle vrouwen,
275[regelnummer]
En ghij en sult niet blijven ongeloont.
Weerdin
Wel lief, te bedde so en werdij niet gehoont,
Want ick wil mijn lieffde tot u doen blaecken.
Adieu altsaemen, so mogen wij te bedde geraecken.
Pausa
Griet Snatertans uijt comende ende claecht tegen haer selffs ende spreeckt
Heere godt, wadt macht bedieden // siet?
280[regelnummer]
Ick en heb van desen nacht niet gerust:
Het uijt blijven van mijn man is mij een verdriet.
Heere godt, wadt macht bedieden // siet?
En alle gerusticheijt nu van mij vliet,
Want mij vergaet sin, memorij en lust.
285[regelnummer]
Heere godt, wadt macht bedieden // siet?
Ick en heb van desen nacht niet gerust.
Wist ick waer de man waer, mijn verdriet waer geblust,
En ick waer met woorden wel oock gesust,
Dan nu gaetet aen mijn verstant,Ga naar voetnoot289
[pagina 40]
290[regelnummer]
Want hier loopen soo veel boeven doort lant,
Dies ick sorge voor quaet, wadt batet geswegen,
Want men mocht hem helpen van cant,
Als sij sulcken buijt hadden gecregen.
Nochtans moetmen swaere saecken somtijts licht wegen
295[regelnummer]
Eermen trechte verstant weet te voorens,Ga naar voetnoot295
Dus wil ick gaen tot mijn buer wijff, Truij Belhoorens,
En wil haer mijn saecken te kennen geven,
Hoe dat ick sorge voor enich sneven,Ga naar voetnoot298
Want sij is discreet en op haar wijsheijt machmen staen.
300[regelnummer]
Als sij offt ick met eenige druck sijn belaen,
So claegen wij malcanderen onsen noot,
Want ick ben bescheijen en sij is van verstant groot.Ga naar voetnoot302
Holla, mijn dunckt, ick ben hier voor de deur recht geraeckt.
305[regelnummer]
Om mijn druck te openbaeren / dus wil ick cloppen hart en stijff.Ga naar voetnoot305
Holla, hou! buerwijff!
Truij Belhorens steeckt het hooft uijt ende haelt weer in al spreeckende:
Is dat cloppen! de duijvel op u lijf!
Ghij sout mij wel vervaeren.Ga naar voetnoot307Ga naar voetnoot307
Griet Snatert.
Holla, hou buer wijff, ick moet u wadt verclaeren:
Ik ben Griet Snatertans, u beste buijs.
Truij Belh. steecket hooft in en uijt en seijt:
310[regelnummer]
Jae, eenen stront in u bachuijs!
Ghij maeckt mij confuijs met soo te tieren.
Griet Snat.
Eij, lieve buer wijff, met goeij manieren,
Doet op de deur, ghij kent immers mij wel.
Truij comt uijt
O, ghy baert oft ghy alleen niet en waert in u vel.Ga naar voetnoot314
315[regelnummer]
Dit moet wadt wonder bedieden.
Griet Snat.
Jae, buer wijff, ick en heb seert eergisteren mijn man niet gesien
Dies mij van droeffheijt thart wil barsten,
En hij had mede wel twaelff sacken garsten,
Dies ick sorghe voor enich ongeval.
320[regelnummer]
Dus neemptet niet qualijck / want ick ben halff mal,
Dat ick coom wadt by u plegen,Ga naar voetnoot321
[pagina 41]
Want had ick u niet, ten waer niet te degen,Ga naar voetnoot322
Dat weetij wel, mijn lieffste caer.Ga naar voetnoot323
(sij valt Truij om den hals)
Truij Belh.
Wel buer wijff, hebdij dan eenighen vaer
325[regelnummer]
Datse hem souden hebben omden halsch gebracht?
Ick wil met u loopen, bij gans macht,
Van huijs tot huijs, van straete tot straeten,
Tot dat wij vinden u man / tot uwer baeten.
En op dit stuck en dienen wij niet te draelen,
330[regelnummer]
Want wij twee souden wel eenen rooff voor de hel haelen;Ga naar voetnoot330
En souden wij hierinne dan versuffen?
Neen neen // op de bien / [op] de bien!
Tot dat gevonden is desen Jan Lampsoir.
Griet Snat.
335[regelnummer]
Een goet vrient is beter dan gelt int cantoijr,Ga naar voetnoot335
Dat seg ick en wilt waer maecken.
Nu buer wijff, connen wij aenden man geraecken,
Daer is ten besten eenen boeckweijde koeck.Ga naar voetnoot338
Hij en sal niet meer uijt / ick sal aen trecken die broeck,Ga naar voetnoot339
340[regelnummer]
Daer coom aff watter mach.
Gaen wij naer stee sonder verdrach,Ga naar voetnoot341
Om naer hem te vernemen, verstaet den zin.
Hans Snap[op] compt haer te gemoet halff droncken sijnde van tdrincken des nachts
Daer sidt Jan Lampsoir tot die schoone weerdin,
En is vast aenden brandewijn geraeckt.
345[regelnummer]
Sij troetelt hem vast dat sijn buijdel craeckt,
Tgelt vande gerst is gebleven inde loop.
Eenen boer op eenen stil te leeren cacken / ick seg tis goetcoop.Ga naar voetnoot347
Ick dronck wel weer een kan oft een stoop,
Want ick heb den nadorst al thans.
350[regelnummer]
Wadt duyvel! daer compt Griet Snaterthans
Sijn wijff / met Truij Belhorens, haer gebuer.
Beij de aensichten staen wel so leelijck en soo suer,
Men souder wel met pijnigen een siel.
Truij Belh. spreeckt tot Griet Snat.
Siet, daer compt Hans Snapop, die kackhiel;Ga naar voetnoot354
[pagina 42]
355[regelnummer]
Mij dunckt hij is wel halff beschoncken.
Wel, Hans Snapop, mij dunckt ghy bent alree droncken;
Dats wel vroech gedaen u devooir.
Segt, hebdij niet gesien Jan Lampsooir?
Tloopt hem al soecken cleijn en groot.
Hans Sapop al weghgaende seijt
360[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Ja, loopt tot die schoonne weerdin int Verckens Hooft,
Maer segt van mij niet / ick en heb niemant gesien.
Ick gae wech en seg adieu mitsdien,
Want daer sal sulcken roock opgaen...Ga naar voetnoot363
Ick en wou om een sacke garst inde waerdins plaets niet staen,
365[regelnummer]
Want so geschickt sijn die twee wijven.
Gans macht! hoe salt nu gaen op een kijven!
Ick en weet nergens aff / ick coom van Oosten.
Alse wel gesmeten is, sal ickse gaen troosten,Ga naar voetnoot368
En sal dan noch weesen den besten gesel.
370[regelnummer]
Alst haer qualijck gaet, so valt het mij wel.
Griet Snat.
Buer wijff, mij dunckt dat ick niet alleen en ben in mijn vel,Ga naar voetnoot371
So ben ick ontstelt inden geest.
Denckt om dat vercken, ja om dat gras beest!
Wij mogen hem wel soecken dach en nacht,Ga naar voetnoot374
375[regelnummer]
Ick salt hem so vergelden, bij gans macht,
Dat hij[t] wel drie daegen sal onthouwen.
Truij Belhorens
Buer wijff, wij moeten tsaemen ons armen ontfouwen
En so gaen clauwen / ghij de man en ick de weerdin.
Ick salse slaen datse niet en sal reppen een vin,Ga naar voetnoot379
380[regelnummer]
En leeren haer bij een anders wijffs man slaepen.
Griet Snat.
En ick sal Lamsoijr slaen dat hij naer sijn adem sal gaepen.
Wij en moeten malcanderen in dit stuck niet beswijcken,Ga naar voetnoot382
Dus gaen wij vast naer tVerkens Hooft st[r]ijcken.
(Hier gaense in ende comen strackx weer uijt)
De Weerdin
Wel, Jan Lampsoijr, hoe smaeckt u de brandewijn?
Lamps.
385[regelnummer]
Al wel, lustich en fijn.
Ick hoop ick sal u wel meer versoecken.Ga naar voetnoot386
[pagina 43]
Griet Sant.
Hoe wil ick sweeren, hoe wil ick vloecken!
Hier is de herberge en daer staet het wijff.
Lamps.
O, daer compt mij de duijvel recht op het lijff!
390[regelnummer]
Help godt, hoe salt nu gedijen?
Griet Snat.
Goeden[dach], Lampsoijr, leerdij vast vryen? //
Dan Griet Snatertans en willet niet lijen // noch gedoogen.
Truij Belth.
Ick sal dese hoer gaen geven twee blaeuwe oogen,
En leeren haer eens de boeren pollen.
Griet Snat.
395[regelnummer]
Slaet toe, buerwijff, al soude sij in deerde rollen.
Ick [sal] desen schelm oock eens groeten.Ga naar voetnoot396
Jan Lamsoijr
Moort! moort! moort!Ga naar voetnoot397
Jan Lamps.
Och, ick en salt niet meer doen, wijff, op mijn doot ziel!Ga naar voetnoot398
Griet Snat.
Jaja, de Sant onder Sinte MichielGa naar voetnoot399
400[regelnummer]
Die mach u van hier voeren tot Aken.
Truij Belh.
En dese hoer moet ick dicht vleysch maecken,Ga naar voetnoot401
En leeren haer eens de boerinnen vuijsten proeven.
Weerdin
Holla, lieve wijff, wilt wadt toeven!
Ghij slaet al vrij toe / al weerdij halff dol!
Truij Belh.
405[regelnummer]
Dus doende crijchdij te medt het lijff vol,
En anders en hoordij niet te vaeren.
Griet Snat. helpt de weerdin slaen
Buer wijff, ick moet mij eens bij u paeren.Ga naar voetnoot407
Segt, hoer, hoe b[e]compt u die wijncandeel?Ga naar voetnoot408
Weerdin
Ach, lieve wijffgen, laet mij toch tlijff heel.
410[regelnummer]
Ick sal van mijn leeffdaghe niet meer doen.
[pagina 44]
Griet slaet vast
Neen, neen, ick moet u noch eerst geven een soen
Met dese handen, lustich en fraij.
Weerdin
Och, genaeij! genaeij! genaeij!
Truij Belh.
Nu, tis genoch van dien, mijn beste buerwijff;
415[regelnummer]
Sij heeft nu genoch slaegen opt lijff,
Sij heeft naer haer werck haeren loon.
Dese hoer speelt al schoon al schoonGa naar voetnoot417
Met ander wijffs man aen te haelen.
Griet Snat.
Die sulckx doet, moet sluckx betaelen,
420[regelnummer]
Dus moeten sij al vaeren die dat plegen.
De Weerdin
Och, Griet, ick weet wel ick en can mij niet schoon vegen,
Dus, lieve vroutgens, laet mij toch loopen.
Griet Snat.
Doet het weer, so suldijt anders becoopen.
Ick sal u tvel affstroopen met dese handen.
Weerdin
425[regelnummer]
Ick mach deur gaen al eer ick coom in schanden,
Want mij dinckt ten sal der niet an beteren.
Jan Lampss.
Souwmen malcanderen de broeck so op veeteren?Ga naar voetnoot427
Ick stae bescheten al was ick halff mal.
Ga naar margenoot+ Men vinter meer in mijn getal,Ga naar voetnoot429
430[regelnummer]
Dats mijnen troost, mach ick dincken.
Truij Belh.
Chregen die weerdinnen alsulcke vincken
Als wij sijn, lieve buer wijff,
Dat sou haer dan anders in haer ore clincken,
En sij en souden dat niet spelen sulcken bedrijff.
Griet Snat.
435[regelnummer]
Neemt danckelijck, mijn heeren en vrouwen, dit soet gekijff:
Ts met vrolijcheijt meest gedaen.
Truij Belh.
En laetet u tsaemen een exempel weessen stijff,
Want het tis voor veelen een goet vermaen.
Griet Snat.
Maer niemant hem aen dees pael en wrijff,Ga naar voetnoot439
440[regelnummer]
Dus neempt danckelijck, mijn heeren ende vrouwen, dit soet gekijff.
[pagina 45]
Truij Belh.
Die sulckx doen haelen veel oogen opt lijffGa naar voetnoot441
En can comen wel in scanden saen.
Griet Snat.
Hier mede nemen wij oorloff en begeren te gaen,
En nemen ons vertreck in ander wijcken.
445[regelnummer]
Het geschiet uijt lieffden van Trouw moet blycken
Fijnis Lang in dicht 450 regulen
Per Trouw Moet Blijcken
- margenoot+
- 73 vo
- voetnoot1
- vs. 1-8 rondeel, als gebruikelijke opening van het stuk.
- voetnoot3
- spaeren spaarzaam zijn met -.
- voetnoot5
- verclaeren eig. helder maken; de uitdr. bet. zoveel als: het ervan nemen, vrolijk zijn.
- voetnoot6
- settender op eraan uit uitgeven; - twee blancken anderhalve stuiver; vaak genoemd als een gering bedrag.
- voetnoot9
- bij gans plancken bastaardvloek, ook van elders bekend (W.N.T., XII, 1, 2257); mogelijk wordt op het kruishout gedoeld.
- voetnoot13
- stemans sleur manier van leven van de stadslui.
- voetnoot18
- een ander haer een andere vrouw (dan mijn eigene).
- voetnoot21
- gecken t.w. zoals in het vorige vers bedoeld.
- voetnoot28
- waer ... vroet wist wel hoe ik het aan moest vatten.
- voetnoot31
- isser ... ten huijs is er zo goed thuis, zo vaak, dat hij half als de waard kan gelden.
- voetnoot32
- ick het hs. heeft het (dittografie).
- margenoot+
- 74 ro
- voetnoot40
- altsaemen alles dienaangaende; - wadt baetet geswegen dat mag wel gezegd worden.
- voetnoot41
- te degen in orde.
- voetnoot45
- schou schuw, bang.
- voetnoot49
- inde hoecken in de buurt, hieromtrent.
- voetnoot54
- Het valt laet het wordt al laat.
- voetnoot59
- gement bij de hand gehad (?). Of op te vatten als verkorte vorm van gem eend?
- voetnoot61
- vg. Ick ginck enz. Antw. Liedb. no XCIV, ‘Een nyeu liedeken’ (Velekoop & Wagenaar-Nolthenius [1972] I, blz. 106; II, blz. 200); Van Duyse no 278.
- voetnoot68
- inden podt kijcken als ongenode gast toekijken; vgl. nog thans pottekijker.
- voetnoot73
- gesmeten geslagen
- voetnoot75
- wan leeg.
- voetnoot80
- pollen vrijers.
- voetnoot83
- Tis misselijck het is onzeker, en vand.: wie wieet; - mij tgelach verbreijt het gelag voor mij betaalt (eig.: mij onder zijn gelag rekent?).
- voetnoot84
- Die mij te drincken gaeve een bekend historielied (Antw. Liedb. no XXIII; Van Duyse I, no 36).
- voetnoot92
- Dan maar; wel te verstaan dat -.
- voetnoot93
- u wadt verhaelen wat uitrusten; vgl. nog op zijn verhaal komen.
- voetnoot95
- gans fop het tweede lid van deze bastaardvloek is onduidelijk; de combinatie is niet van elders bekend.
- voetnoot99
- op afgaande op, met gedachte aan
- voetnoot103
- vloeijen en ebben eert. zeer gangbare spreekw. verbinding (zie W.N.T. XXI, 2213).
- voetnoot105
- weest niet belaen heb geen zorg (vgl. het moderne ‘dat mag de p(r)et niet drukken’).
- voetnoot109
- in u goet gaeren in je nopjes, welgezind (vgl. Stoett, kl. uitg.8 no 999, gr. uitg.4 no 1650).
- margenoot+
- 75 ro
- voetnoot115
- vreemde waranden een vreemde, afgelegen landstreek.
- voetnoot117
- tegen den beul te bicht hetz. als bij den duivel te biecht (Stoett, gr. uitg.4 519).
- voetnoot119
- een man int velt in erotische zin op te vatten.
- voetnoot121
- nergens ontvallen in geen enkel opzicht verkeerd gaan.
- voetnoot122
- becallen aanspreken
- voetnoot128
- den minst met den meest zonder enige terughouding, mij geheel schikkend naar het gezelschap.
- voetnoot133
- sonder sneven (stoplap) voorwaar.
- voetnoot134
- Dat wacht ick uijt die dronk beantwoord ik ten volle; - sop drank.
- voetnoot135
- sijn werck spoen voortmaken (wsch. ook erot. op te vatten).
- voetnoot145
- slissen lessen.
- margenoot+
- 75 vo
- voetnoot153
- ploegen in Venus ackere gewone erotische beeldspraak (W.N.T. XII, 2, 2703.
- voetnoot160
- In het hs. over twee regels geschreven, maar wsch. toch één vers. - moet hoeft.
- voetnoot162
- dat ben ick quijt doelt op het gezegde in vs. 147.
- voetnoot173
- u wijff dit tot Jan Lamsoor gezegd terwijl de waardin tapt.
- voetnoot175
- elckx in hem selven ieder voor zich.
- voetnoot176
- haeldese wel een rooff voor de helle gewoon beeld voor het verrichten van een bijzonder stout stuk (W.N.T. XIII, 1225).
- voetnoot177
- bescheijen oordeelkundig, zeker van zichzelf.
- voetnoot180
- ick bekint ik erken het, weet het
- voetnoot185
- onder syn sije naast hem; vgl. nog thans ‘aan mijn groene zij’.
- voetnoot187
- haer vgl. vs. 18.
- margenoot+
- 76 ro
- voetnoot192
- affhaspelen die spil dat werkje klaren, dat varkentje wassen.
- voetnoot194
- hoeren voor hoer uitmaken; - u gadt jezelf (eig. je lichaam).
- voetnoot196
- crop keel, mond.
- voetnoot197
- door ... fenijn met boos opzet.
- voetnoot200
- trecken geen partije geen ruzie maken.
- voetnoot202
- Orsa het oude Franse tussenwerpsel or ça, welaan.
- voetnoot203
- fantazije droefgeestigheid.
- voetnoot206
- Te Uuijtrecht enz. Dit lied is verder niet bekend (mededeling van het volksliedarchief van het bureau Volkskunde van de Kon. Akademie van Wetenschappen).
- voetnoot217
- vaegen eenen slach een flinke teug doen, een glas ledigen (of is mij vaegen mij verlaten, alleen laten?).
- voetnoot221
- mijn ... verliesen er stilletjes tussenuit gaan.
- voetnoot222
- in de rieden [tekst risden] oft inde biesen beide verborgen, in het riet en in de biezen komen voor in de zin van: weg, verloren of misgegaan.
- margenoot+
- 76 vo
- voetnoot228
- daer hangen u devijsen daar hangen je lijfspreuken (?), blijkbaar zoveel als: daar ben je thuis, daar heb je je ingericht.
- voetnoot230
- so wast geraempt dat was de opzet, de bedoeling.
- voetnoot243
- in ander schijn van een andere gedaante, een andere soort.
- voetnoot246
- ick en ruijm geen perck ik ruim niet het veld, ik laat mij niet kennen.
- voetnoot250
- datmen lees: dat hem? - verbreggen met metathesis voor verbergen?
- voetnoot252
- pont groot hetz. als pond Vlaemsch, d.i. zes gulden.
- voetnoot253
- binnen ... buijten het binnenhuis en de gelagkamer (?).
- voetnoot256
- omkeeren van gedachten, van voornemen veranderen; ervan afzien.
- voetnoot258
- thertgen van sijn gelt het beste, grootste deel van zijn geld (?).
- voetnoot260
- ick en heb niemant gesien ik doe alsof ik niets merk (t.w. dat ik afgezet word); vgl. vs. 370.
- voetnoot263
- smoddermuijlen trekkebekken, elkaar op de mond kussen.
- voetnoot264
- heeft sijn bescheijt is redelijk.
- voetnoot271
- een groote verandering heel wat anders.
- margenoot+
- 77 ro
- voetnoot289
- nu gaetet [tekst: gaeter] aen mijn verstant nu verlies ik er mijn zinnen door, raak ik de kluts kwijt.
- voetnoot295
- vooraleer men de ware toedracht weet.
- voetnoot298
- eenich sneven enigerlei misval, een ongeluk.
- voetnoot302
- bescheijden oordeelkundig.
- voetnoot305
- druck tekst: druckt of dunckt (? onduidelijk).
- voetnoot307
- vervaeren aan het schrikken maken.
- voetnoot307
- buijs kameraadje, vriendin.
- voetnoot314
- baert gaat te keer; - off ghy alleen niet en waert of je bezeten was, of er een duivel in je stak; vgl. 371.
- margenoot+
- 77 vo
- voetnoot321
- by u plegen uw omgang zoeken, u raadplegen.
- voetnoot322
- niet te degen niet in orde, mis.
- voetnoot323
- caer vriendin.
- voetnoot330
- vgl. vs. 176.
- voetnoot335
- cantoijr geldkist, kas.
- voetnoot338
- versta: daar mag je een boekweitkoek op zetten, onder verwedden.
- voetnoot339
- sal niet meer uijt zal het niet ontlopen.
- voetnoot341
- sonder verdrach zonder uitstel, zonder dralen.
- voetnoot347
- versta: dat is een klein kunstje.
- voetnoot354
- kackhiel schooier.
- margenoot+
- 78 ro
- voetnoot363
- sal sulcken roock opgaen zal het zo heet toegaan.
- voetnoot368
- gesmeten geslagen
- voetnoot371
- vgl. vs. 314.
- voetnoot374
- gras beest eig. koe of os die in een weide vetgemest wordt; hier als scheldwoord, zoveel als: plompe os.
- voetnoot379
- reppen (kunnen) bewegen, roeren.
- voetnoot382
- beswijcken in de steek laten.
- voetnoot386
- versoecken bezoeken.
- voetnoot396
- pollen bedriegen, ‘bepaaldelijk gebezigd in toepassing op een oneerlijke bejegening der beide sexen ten opzichte van elkaar’; (W.N.T., XII, 2, 3178).
- voetnoot397
- onder mijn voelen ik zal je vertrappen (?), of: laat mij mijn voet op je nek zetten.
- margenoot+
- 78 vo
- voetnoot398
- op mijn doot ziel bij mijn ziel in het uur van mijn dood.
- voetnoot399
- de Sant onder Sinte Michiel. Lucifer, die door St.-Michiel vertrapt werd.
- voetnoot401
- dicht dicht in elkaar geslagen.
- voetnoot407
- mij bij u paeren mij bij u voegen, u helpen.
- voetnoot408
- wijncandeel hetz. als kandeelwijn.
- voetnoot417
- speelt al schoon al schoon speelt mooi weer.
- voetnoot427
- de broeck so op veeteren zo te grazen nemen.
- margenoot+
- 79 ro
- voetnoot429
- in mijn getal zoals ik.
- voetnoot439
- versta: niemand neme er aanstoot aan.
- voetnoot441
- haelen veel oogen opt lijf stellen zich aan veel kritiek bloot.