Onderzoekers die Gunkel volgden vonden dit soort Chaoskampf-verhalen in allerlei klassieke mythen, van de oude Egyptenaren tot Ovidius. In Genesis is de strijd niet zo expliciet, maar het strijdmotief duikt ook op in andere plekken, zoals in Job en Psalmen. De chaos is daar niet alleen een draak of zeeslang, maar ook het domein van het monster: de Oerzee. Het oneindig strekkende water met zijn duistere diepten belichaamde in scheppingsmythen de ultieme wanorde. De zee biedt geen stabiliteit. Mensen kunnen er alleen tijdelijk verblijven, en nooit zonder gevaar.
Filosoof Bernard Nieuwentijt schreef in 1715 een pleidooi om ‘ongodisten’ te overtuigen van het bestaan van God. Als ze goed om zich heen keken, zo beweerde hij, moesten ze wel in de Schepper geloven. Immers, zonder Hem hadden ze überhaupt niet in Nederland kunnen rondlopen. Kijk maar naar de duinen. Menselijk leven in de delta was te danken aan de ‘Groot en Aanbiddelyk Ingenieur dese landen’ die hen met de zandbulten ‘heeft willen fortificeeren, tegen een geduurigh haar bestormenden en bovenden bedenken magtigen Aanvaller’: de zee. Nieuwentijt verhaalt een Chaoskampf.
Nieuwentijts chaosstrijd was vooral metaforisch. In de Nederlandse Republiek doceerden de dominees dat God ex nihilo schiep, dus uit het niets. Het idee dat God de zee moest verslaan om orde te scheppen was ongehoord. Immers: als Hij alles schiep, had Hij ook het water geschapen, en je kan niet tegen je eigen creatie knokken. Maar nu God niet de held was die het water versloeg, zagen mensen zichzelf als de helden van hun eigen Chaoskampf. Zij waren diegenen die de chaos van water bedwongen en temden.
In een cartouche van een kaart van het hoogheemraadschap Kennemerland (eind zeventiende eeuw) houdt een mysterieus vrouwfiguur twee mannen met een rood lint geketend. Deze gevangenen zijn Neptunus en een riviergod. Aan de voeten van Neptunus liggen, naast zijn gebroken drietand, vier kinderhoofdjes: de windrichtingen. Het rode lint is ook in hun monden gepropt. Dit was hoe de functionarissen van het Kennemerland zichzelf zagen. Zij hadden de natuur gekneveld. Een engeltje houdt een bouwtekening van een sluis omhoog, een ander allegorisch figuur draagt een miniatuurmolen. In deze cartouche is duidelijk waaraan de Kennemerlanders hun autoriteit ontlenen: techniek.
De geknevelde zee, rivier en windrichtingen in de cartouche laten zien dat de techniek niet zachtzinnig was. Er zat een gewelddadig randje aan, in ieder geval in de verbeelding. Advocaat en amateuringenieur Nicolaas