Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2020-2021
(2022)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina V]
| |
Beschermheer | |
[pagina IX]
| |
Verhandelingen | |
[pagina 11]
| |
De macht van de onschuld
| |
[pagina 12]
| |
Terug naar de Nederlandse stemmen in het debat. Onder de kop ‘Kwaadaardige boeken’ plaatste Mathijs Sanders op 1 september 2021 een opiniestuk op neerlandistiek.nl waarin hij stelde dat de tijd voorbij was waarin de esthetische autonomie een scherm was waarachter de schrijver zich veilig kon terugtrekken. Nabokov zou vandaag de dag niet meer wegkomen met het excuus dat de pedoseksuele misdadiger Humbert Humbert, verteller van de roman Lolita, geheel voor eigen rekening sprak. Sanders: ‘De kwestie is actueel: wat te doen met onwelgevallige boeken, met teksten die jou en mij niet bevestigen in hoe wij zelf in de wereld staan, die ons (maar wie zijn wij?) confronteren met abjecte standpunten, die soms niet eens expliciet in het werk worden veroordeeld? Maken we ons als lezers niet medeplichtig aan de kwaadaardigheid van wat we lezen en kopen? Hoe (als docent, als leerling, als lezer) het midden te vinden tussen autonomie en cancel culture? Brengen kwaadaardige boeken de geestelijke gezondheid onherstelbare schade toe, of bereiden ook die boeken ons voor op het leven? Ligt daar niet juist een grote opdracht voor de neerlandistiek?Ga naar eindnoot4
De oproep aan het slot mag ook wat mij betreft gelden als een behartigenswaardig voornemen. Maar in de nog tamelijk redelijke bewoordingen van Sanders klinkt ook een zeker ongemak door. Moeten we degenen die Céline, Kellendonk en Nabokov eigenlijk in de ban zouden willen doen stiekem niet een klein beetje gelijk geven? Horen we de seksist Wolkers, de macho Geeraerts, de racist Reve en de antisemiet Kellendonk eigenlijk niet te cancelen? Zijn Turks fruit en Gangreen niet eerder proeven van ontoelaatbare grensoverschrijding, belastende bewijsstukken in een veelomvattend en wereldwijd proces tegen besmettelijk machismo? Kunnen we Louis Paul Boons pornografische roman Mieke Maaike's obscene jeugd nog wel lezen als autonome en dus moreel onschadelijke literatuur?
De suggestie dat je het erotische en pornografische oeuvre van Boon, om me nu maar even tot hem te beperken, zou moeten bannen is niet bij mij opgekomen, maar bij een medewerker van het Vlaamse dagblad De Standaard, en wel in een artikel van 11 januari 2020. Jaren eerder, op 29 februari 2008, berichtte dezelfde krant dat een tentoonstelling van een selectie uit Boons zogeheten ‘fenomenale feminatheek’, een gigantische collectie van veelal naakt en nogal uitdagend gefotografeerde vrouwen en meis- | |
[pagina 13]
| |
jesGa naar eindnoot5, op last van de Antwerpse provincieraad werd afgelast omdat er ook ‘kinderporno’ te zien zou zijn.
Het sterk aangezette erotische aspect van Boons oeuvre is het hoofdonderwerp van deze lezing, en dan vooral waar het raakt aan de eeuwige kwestie van goed en kwaad. Wie zich ook maar even in zijn werk heeft verdiept, weet dat Boon daar een leven lang door gefascineerd was - misschien moet ik zelfs zeggen geobsedeerd. Het kwaad verschijnt bij hem bij wijze van moord en doodslag, zoals in de krantenknipsels die de mannelijke hoofdpersoon van de novelle Menuet en, nadrukkelijk in samenhang met de erotiek, ook in de roman De paradijsvogel. In het algemeen worden Boons personages gedreven door een diepgewortelde behoefte om de orde te verstoren en chaos te stichten, zoals dat bijvoorbeeld het geval is in de handel en wandel van schelmen, oproerkraaiers, contestanten en revolutionairen. Kwaad kan bij Boon ook goed zijn, zoals blijkt uit zijn onverholen sympathie voor outlaws als Jan de Lichte, de bende van de Zwarte Hand en Reinaert de Vos. Kwaad manifesteert zich per definitie in de schemerzone, daar waar het onkruid groeit en bloeit, om het op zijn Boons te zeggen - de zone ook tussen de onschuld van het kind en de erfzonde van de volwassenheid. Die zone is het domein van het pubermeisje, een door Boon geïdealiseerde gestalte die haar belichaming krijgt in personages als Ondineke uit De Kapellekensbaan, de kleine Eva uit de Kromme Bijlstraat, het anonieme meisje in Menuet, Mieke in Memoires van de Heer Daegeman, en nog tal van anderen. Boon riep hun gestalten niet alleen op in zijn verhalend proza, maar ook in zijn schilderijen en tekeningen. En hij legde een enorme collectie foto's van het type aan, onderdeel van zijn feminatheek.
Een voor een zijn die meisjes niet alleen de wegbereidsters van de vrijgevochten, manipulatieve en bij tijd en wijle doortrapte Mieke Maaike, maar ook de vleesgeworden droomgestalte waar de erotische dagdromen van Boons dubbelgangers zich aan vasthechten. Veelbetekenend is een passage in De Kapellekensbaan waarin het personage van de zich ‘boontje’ noemende schrijver bezoek krijgt van professor spothuyzen, een letterkundige die zich teweerstelt tegen de eis als zou het in de literatuur per definitie moeten gaan over ‘het schone en verhevene’. Het gaat er bij hem niet in ‘dat een gewone mens in een normale wereld een verlangen kan koesteren om zich te begraven in een onwerkelijke wereld met papieren | |
[pagina 14]
| |
schijngestalten. Ik verlang van een schrijver dat hij mij in zijn werk aantoont welke erotische afwijkingen aan zijn hart liggen te knagen - want nogmaals, een normale mens leeft en doet en kijkt niet om, maar in de kronkelgangen van zenuwzieke hersenen speelt de erotiek haar noodgedwongen fantasierijke parten - maar weg met hem als hij zich een masker voorbindt en over “het schone en verhevene” begint te schrijven.’Ga naar eindnoot6
Nog voor hij dit advies krijgt heeft boontje al laten weten dat hij naar voorbeeld van Bosch, Breughel en Goya de werkelijkheid alleen maar naar waarheid kan beschrijven als hij de ‘normale’ wereld kan spiegelen in het beeld van een ‘abnormale’, ‘fantastische’ wereld.Ga naar eindnoot7 Daar hoort de erotische droom als vanzelfsprekend bij, zoals de droom van een exotisch vruchtbaarheidsritueel die op het conto komt van een tweede alter ego van Boon, de journalist johan janssens.Ga naar eindnoot8
Ik maak hier een overstap naar het gedachtengoed van Georges Bataille, de Franse filosoof die in zijn kwaliteit van antropologisch en religiewetenschappelijk geïnspireerd denker altijd met veel vrucht valt te raadplegen bij verkenningen van het literair vormgegeven kwaad. Anders dan professor spothuyzen heeft Bataille het niet over afwijkingen, maar over het overschrijden van grenzen tussen de profane wereld van het hier en nu, de wereld van orde, conventie, fatsoen en regelmaat, en de sacrale wereld waar de erotiek en het geweld een plaats hebben, de wereld die Louis Paul Boon met een toenemende hardnekkigheid exploreerde. Wat Boon en Bataille met elkaar verbindt is de behoefte, serieus bedoeld dan wel bij wijze van provocerende grap, om de grensoverschrijdingGa naar eindnoot9 aanschouwelijk te maken met onversneden pornografische vertellingen, al dan niet in lijn met het werk van de grote pionier in het genre, markies de Sade.
Mieke Maaike's obscene jeugd mag misschien als een bagatel en een door velen ook als onfatsoenlijk ervaren zijsprong gelden, naar zijn intenties gerekend is Boons erotische picareske ook een uiting die past bij de aanbevelingen van professor spothuyzen. Dat geldt ook voor ander verhalend werk dat Boon in zijn laatste jaren schreef, de luchtig inzettende, maar somber eindigende idylle Zomerdagdroom, en de Memoires van de Heer Daegeman en Eros en de eenzame man, twee inktzwarte romans waarin de erotische fantasieën omslaan in een nachtmerrie, met het meisje in de rol van genadeloze vamp. | |
[pagina 15]
| |
Boons verbeelding van deels naïeve en onschuldige, deels geraffineerd manipulatieve ‘kindmeisjes’ bevat nogal wat elementen en motieven die we terugvinden in het werk van voorgangers, in de eerste plaats natuurlijk Nabokovs befaamde en altijd nog controversieel geachte roman Lolita.Ga naar eindnoot10 Bij monde van zijn verteller Humbert Humbert zet Nabokov de twaalfjarige Dolores Haze neer als het vleesgeworden idaaltype van de nymphet, even demonisch als onschuldig, even liefdevol als berekenend, even plat als verheven. De nymphet is een femme fatale in wording, en daarmee verwant aan zekere vrouwengestalten uit de zwart romantische literatuur, de schone dame zonder genade zoals Mario Praz ze met een aan Keats ontleende frase heeft gecategoriseerd in zijn standaardwerk La carne, la morte e il diavolo nella letteratura romantica, beter bekend als The Romantic Agony. In de verhouding tussen de femme fatale en de mannen die zij aan zich onderwerpt is de rolverdeling duidelijk: zij beveelt en beslist, hij gehoorzaamt en onderwerpt zich, in veel gevallen omdat het voldoet aan zijn lustgevoel. Het bekendste voorbeeld is natuurlijk de roman Venus im Pfelz van Leopold von Sacher-Masoch, de naamgever van het masochisme, maar dat ene voorbeeld valt gemakkelijk aan te vullen met tientallen anderen. Je hoeft geen psycholoog of seksuoloog te zijn om te zien dat het hier gaat om een ultieme mannenfantasie. Toch zijn er ook vrouwelijke auteurs die daar in meegaan, zoals bijvoorbeeld de Française Rachilde in haar uit 1884 daterende roman Monsieur Vénus.
Boons verbeeldingen van de nymphet zijn, hoewel niet rechtstreeks beinvloed, toch sterk verwant aan het iconisch geworden personage van Nabokov. Ondineke, het naamloze meisje uit Menuet, en bovenal Mieke Maaike combineren onschuld met diabolische streken. Ze strooien hun slachtoffers zand in de ogen, lokken ze in hun val en weten ze aan zich te onderwerpen. Op een idyllische manier, en in een welhaast zuurstokachtig kleurenpalet zette Boon deze situatie in de verf toen hij in 1973 het verhaal Zomerdagdroom schreef, een jaar na Mieke Maaike's obscene jeugd en net als die roman een onvervalst staaltje pornografische mannenfantasie. Hoofdpersoon is een Prins genaamde zestienjarige knaap die als een mannelijke Alice in een erotisch wonderland terecht komt, ten huize van een wulpse seksgodin en haar vijf losbandige dochters. Met de oudste, de twaalfjarige - what is in a name - Wonder krijgt onze Prins een seksuele relatie. Bovendien ontbrandt aan de ontdekking van de lust ook zijn kunstenaarschap, zelfs nu dat naast extase ook existentiële angst met zich meebrengt. | |
[pagina 16]
| |
Dat we hier dankzij Boons innerlijke ervaring, om het met Bataille te zeggen, zijn beland in een domein voorbij goed en kwaad moge blijken uit de vermelding dat het vlees van deze oermoeder in de beleving van Prins is geschapen door God én de Duivel. Het is de paradijselijke wereld van de - in feite niet zo heel erg onschuldige - kindertijd, het ‘kingdom by the sea’ waar de dichter Edgar Allan Poe zijn idylle met Annabel Lee situeerde, Annabel Lee in wie Nabokovs Humbert Humbert het prototype van zijn nymphet belichaamd zag. Via Lolita hoopt deze pedoseksuele maniak terug te kunnen keren tot de droomtijd van zijn jeugd.
We zijn hier bij de beslissende knoop in het spinnenweb waaraan ook Boon zijn verhaaldraden ontleende. Als zijn mannen geobsedeerd zijn door een nymphet, dan is dat omdat ze hartstochtelijk terugverlangen naar hun eigen kind zijn, maar dan wel voor zover die levensfase nog niet werd bedorven door angst en schuld. Het soevereine universum dat de oudere man zich schept in zijn fixatie op het aanbeden kindmeisje kan de trekken krijgen van een erotisch paradijs, een Blue Lagoon om het te zeggen met de titel van een kitscherige cultfilm, maar ook van een andere, aan de dagelijkse werkelijkheid ontheven wereld, een die wordt gemarkeerd door dood en vergetelheid, door onthechting en mystieke extase. Die droom wordt opgeroepen in de verbeelding van de componist Sierk Wolffensberger, hoofdpersoon van P.F. Thomése's roman De weldoener. Ook hij komt onder de bekoring van een pubermeisje, weliswaar niet van twaalf maar van achttien jaar, maar toch in alle opzichten verwant aan Nabokovs nymphet en haar romaneske zusjes. Om te verduidelijken hoe Thomése zich voegt naar de Lolita-topos citeer ik een kernpassage uit De weldoener, de roman die zijn titel mogelijk heeft te danken aan een kwaliteit die Humbert Humbert zichzelf toekent: Hij merkt dat hij zich, nu al, aan haar heeft overgeleverd. Neem mij mee op de paden van je jeugd, zingt de oude dichter, laat mij de bloempjes weder plukken die ik dacht verlept te zijn. Achter in zijn geheugen, op een plek die ook geweten wordt genoemd, houdt zich een bijna volwassen zoon verborgen alsmede een vrouw met wie hij zowat een kwarteeuw samen is. Ook herinnert hij zich iets over muzieklessenaartjes die zouden zijn klaargezet. Maar dat leven lijkt als zo ver weg, lijkt al van een ander, van iemand die hij nu eenmaal af en toe moet nadoen. Er sluimert in hem steeds, reeds levenslang, de drift tot verscheuren, | |
[pagina 17]
| |
verbranden, een dikke streep onder alles te zetten en uit de vlammen te herrijzen als de mooie vogel die hij in wezen is. De prachtigheid van de vernielzucht, de verpletterende afbraak, het onverwachte uitzicht als je plotseling een schutting, een muur neerhaalt. Zonder vernielzucht geen schoonheid, geen aanbidding zonder sadisme. Als er niet op tijd iets kapot wordt gemaakt, kan er nooit iets van waarde ontstaan.Ga naar eindnoot11 Beertje, de suicidale nymphet in Thomése's roman, is ‘een meisje dat zo mooi is als de dood’, zoals Jeroen Brouwers het zegt in zijn novelle Zonder trommels en trompetten. In die hoedanigheid is ze, net als Tadzio, de efebe in Thomas Manns Der Tod in Venedig, een geleidster die haar oude aanbidder voorgaat bij het overschrijden van een grens, in dit geval de grens tussen leven en dood. Dat niet alleen mannelijke auteurs daar weet van hebbenGa naar eindnoot12, blijkt wat mij betreft uit de recente Nederlandse roman Mijn lieve gunsteling van Marieke Lucas Rijneveld. Die haakt de normoverschrijdende affaire van een oudere man en een pubermeisje nadrukkelijk aan bij Nabokovs klassieker, niet alleen wat het verloop van de intrige betreft, maar ook qua vertelperspectief.
Mijn lieve gunsteling is vormgegeven als één ononderbroken monoloog, afkomstig van de verteller, met het meisje van zijn dromen als aangesprokene, en ‘de magistraten’ tegenover wie hij zijn pedoseksuele gedrag moet verantwoorden als derde partij. Daarmee is de roman biecht én apologie, net als Nabokovs Lolita, met dit verschil dat Humbert Humbert terecht staat voor moord en Rijnevelds ik-figuur voor ontucht met een minderjarige.
Naar goed literatuurwetenschappelijk gebruik mogen we deze verteller, de veearts die in Rijnevelds eerste roman De avond is ongemak al een minder frisse bijrol vervulde, ‘onbetrouwbaar’ noemen. Het is via zijn specifieke perspectief dat we de jonge heldin van de geschiedenis in beeld krijgen. Net als de oorspronkelijke Lolita komt ze over als een ambivalent karakter, deels kinderlijk onschuldig, deels geraffineerd en manipulatief. Ze laat zich niet alleen verleiden maar verleidt zelf net zo hard. Toch doen we er goed aan te blijven bedenken dat het de verteller is die haar zo neerzet. Mocht ze dezelfde zijn als de hoofdpersoon van De avond is ongemak, dan weten we dat de duistere krochten van de ziel haar zeer vertrouwd zijn. Behalve door Freud laat ze zich ook leiden door Hitler en de | |
[pagina 18]
| |
aan drugs ten onder gegane zelfmoordenaar Kurt Cobain. Ze verbeeldt zich zelfs dat ze op 9 september 2001 een van de Twin Towers binnen gevlogen is, met eigen vleugels en op eigen kracht.
De stijl van Mijn lieve gunsteling onderstreept dat de verteller ons een sterk gekleurd verhaal voorschotelt. Ook nu de liefdesaffaire min of meer achter de rug is en alleen nog maar voor de rechtbank moet worden afgewikkeld, staat zijn verhaal in het teken van een obsessie die met de nodige bewustzijnsvernauwing gepaard gaat. Naar Nabokovs voorbeeeld is de spreektrant delirerend, gekruid met krasse metaforen en plastische details, zonder pauzes voortijlend, en ronddraaiend in een gesloten circuit waarvan de polen Waan en Luciditeit heten. Maar dat delireren is ook gedrenkt in literatuur en lyriek, want onze man én zijn meisjesidool zijn goed thuis in de internationale canon, die niet alleen Nabokov maar ook T.S. Eliot, Rilke, Gerard Reve en Roald Dahl omvat. Daarnaast wordt er frequent geciteerd uit de Psalmen en horen we echo's van het Hooglied, teksten die bijdragen aan een couleur locale die duidelijk wijst naar de Hollandse Biblebelt als plaats van handeling. Met dat laatstgenoemde stukje intertekstualiteit wordt een flink uitroepteken geplaats bij de hachelijke betrekkingen tussen religie en erotiek. Misschien mag je, gelet op de persoonlijkheid van de verteller, behalve van pedoseksuele geaardheid ook wel van godsdienstwaanzin spreken.
Waar, zouden we met Bataille en Heumakers kunnen zeggen, hoort deze onleefbare waarheid anders thuis dan aan de overzijde van de grens tussen de alledaagse, ‘profane’ werkelijkheid en de ‘sacrale’ wereld waartoe de ‘innerlijke ervaring’ een ingang biedt? Hoe schokkend het vanuit de normaliteit ook mag én ook moet zijn, toch benoemt de verteller van Manon Uphoffs roman Vallen is als vliegen, handelend over een Minotaurus genoemde vader die zich schuldig maakt aan het seriële misbruik van zijn jonge dochters, de donkere kamer die ze in haar herinnering betreedt als ontzagwekkend, heilig zelfs. Het is een plek die in zijn toverachtigheid iets gemeen heeft met het konijnenhol waar Alice op weg naar Wonderland doorheen kruipt, maar meer nog met ‘een somber op een heuvel gelegen kerk of kathedraal’ waar ‘nooit iets anders heeft kunnen bestaan dan het opperst gezag en een diep weten van de nabijheid van God, of in ieder geval van een direct met het hogere (en lagere) verbonden wezen.’Ga naar eindnoot13 | |
[pagina 19]
| |
Om misverstanden te voorkomen (je weet het vandaag de dag nooit waar en wanneer je eigen schandpaal wordt opgericht) is het misschien dienstig om luid en duidelijk te zeggen dat ik de erotische obsessie met het kindmeisje, zoals die in de genoemde romans wordt verbeeld, beschouw als pathologisch, net als - om maar een verhelderend zijpad in te slaan - de geestesgesteldheid van moordenaar Willem Termeer, ik-figuur in Emants' roman Een nagelaten bekentenis, of de dipsomanie van A.F.Th. van der Heijdens advocaat van de hanen. Maar dat hoeft niet te betekenen dat een deel van Louis Paul Boons werk achter slot en grendel zou moeten, zoals dat in de Verenigde Staten en Frankrijk een aantal jaren ook het geval was met Nabokovs Lolita. Uiteindelijk kan ik het alleen maar eens zijn met Jamal Ouariachi waar die zich recentelijk keerde tegen het verbannen van zogeheten ‘besmette kunst’: ‘Besmet werk moeten we in de openbaarheid houden, al was het maar om erover te kunnen blijven denken en praten.’Ga naar eindnoot14 Zelf zeg ik het liever met een variant op een bekend adagium van Nietzsche. We zouden aan de ruwe botsing met het leven ten onder gaan als we de fictie niet hadden om de onleefbare waarheden een plaats te geven, niet om er op die manier mooi van af te zijn, maar om ze onder ogen te kunnen zien als iets wat onverbrekelijk bij het leven hoort, ons leven. |
|