| |
| |
| |
Joseph Andreas Maria Dautzenberg
Bocholtz 29 december 1944 - Nijmegen 13 december 2009
De grootste verdienste van Dautzenberg - zowel voor de literatuur als voor het onderwijs - is het leerboek Nederlandse literatuur, dat al na vijf jaar door ruim twintig procent van de middelbare scholen werd gebruikt.
Jo Dautzenberg, auteursnaam J.A. Dautzenberg, werd geboren in Bocholtz, een kerkdorp in het zuidoosten van Limburg. Hij heeft zijn vader, die werkzaam was bij de Boerenleenbank, niet gekend. Dertien dagen voor de geboorte van zijn zoon is Joseph Dautzenberg, echtgenoot van Maria Agnes Possen, omgekomen in concentratiekamp Neuengamme.
Na de lagereschooltijd in zijn geboorteplaats werd Jo Dautzenberg intern leerling van het r.k. Gymnasium Rolduc in Kerkrade. Op zijn lagere school heeft hij een extra jaar, een tussenjaar gedaan als voorbereiding op het voortgezet onderwijs, wat toen niet ongebruikelijk was op ‘dorpsscholen’. Het gevolg was wel dat hij nadat hij in 1964 zijn diploma gymnasium-b had behaald, een oproep voor militaire dienstplicht ontving. Als zijn diensttijd erop zit, gaat hij in 1966 Nederlands studeren aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Daar ontmoet hij Gertie Ramakers, met wie hij in 1974 is getrouwd. In hetzelfde jaar studeerde hij af bij prof. dr. A.C.M. Meeuwesse op een scriptie over de fantastische literatuur in het algemeen en de verhalen en novellen van Bordewijk in het bijzonder.
| |
| |
Zijn eerste baan als docent Nederlands was van 1973 tot 1975 aan de Thorbecke Scholengemeenschap in Arnhem. Het laatste schooljaar aan het Thorbecke werkte hij in dezelfde functie ook op Scholengemeenschap Canisius College Mater Dei in Nijmegen, waaraan hij tot 2006 verbonden is gebleven. Op dit college maakte ik kennis met Jo Dautzenberg toen ik er in 1975 als docent Nederlands werd benoemd. Maar ik kende zijn naam al uit de Volkskrant, waarin hij over science fiction schreef. Hij vertelde mij ooit dat hij had overwogen om na zijn studie te promoveren op zijn favoriete auteur F. Bordewijk. Maar hij gaf de voorkeur aan schrijven over literatuur in de ruimste zin van het woord.
Bij zijn afscheid in 2006 van het Canisius College overhandigde Jo Dautzenberg aan vrienden het bijzondere boekje De maat aller gedichten. Een kleine bloemlezing uit de buitenlandse poëzie. Hij had het voor die gelegenheid samengesteld en van enig (autobiografisch) commentaar voorzien. Het is jammer dat hij deze uitgave met ruim dertig gedichten in een beperkte en niet voor de handel bestemde editie uitbracht. Niet alleen omdat het goed is om te zien welke keuzes hij maakte, maar ook omdat de inleiding een aardig inkijkje geeft in zijn eigen kennismaking met de poëzie. Een kennismaking die het begin werd van een actief leven en werken in de letteren: als lezer, docent, literatuurcriticus, publicist en auteur van een veelgebruikt literatuurboek voor het onderwijs.
In zijn afscheidsbundel had Dautzenberg de allermooiste Nederlandse gedichten bij elkaar willen zetten. Maar hij kende er te veel en het lukte hem niet een beperkte keuze te maken. Zo werd het een kleine bloemlezing met de ‘mooiste buitenlandse gedichten’. Daar kende hij er aanzienlijk minder van. Hij koos vooral Duitse en Engelse werken.
Zijn mening dat men op school buitenlandse poëzie zou moeten ontdekken, brengt hem terug naar zijn jaren op Rolduc. Zijn docent Engels deed vrijwel niets aan literatuur. Hoewel English Prose and Poetry in de les niet werd gebruikt, heeft hij het boek nooit weggedaan. Ook bij Duits stelde literatuur amper iets voor en bij Latijn en Grieks werd niet aan poëzie gedaan. Ovidius en Homerus werden vertaald, maar niet behandeld als dichters of schrijvers. Zij waren leveranciers van voor hem tamelijk onbegrijpelijke teksten. ‘Gelukkig kon ik na de 4e klas bèta gaan doen’, schrijft Dautzenberg zo'n vijfenveertig jaar later.
De leraar Frans was een uitzondering. Hij droeg gedichten als Victor Hugo's Waterloo, morne plaine en Stéphane Mallarmés Brise marine
| |
| |
zo theatraal voor dat ze onvergetelijk werden. Maar echte interesse voor met name Engelse en Amerikaanse poëzie kreeg Dautzenberg gedurende zijn militaire dienst - inderdaad ‘merkwaardigerwijze’, zoals hijzelf opmerkt. In de kazerne in Arnhem, waar hij midden jaren zestig gelegerd was, bevond zich een kamer met een boekenkast, waarschijnlijk een vergeten uitleenbibliotheekje. Daar ontdekte hij een bloemlezing Engelse en Amerikaanse poëzie, waarvan hij enkele ‘écht mooie gedichten’ onmiddellijk heeft overgetypt.
Na zijn militaire diensttijd kocht hij al gauw The Mentor Book of Major American Poets en The Mentor Book of Major British Poets, twee anthologieën van Oscar Williams uit 1962 en 1963. Maar vooral de tweetalige bloemlezing Adam & Eva & de stad (1966) met Amerikaanse poëzie van de twintigste eeuw, samengesteld door Luc Wenseleers, maakte veel indruk. Zelden kreeg hij later nog het gevoel ‘iets wezenlijks ontdekt te hebben dat voorgoed een literaire maatstaf [zou] worden’.
Zijn gewoonte aansprekende gedichten over te typen, heeft Dautzenberg zijn hele leven behouden. In zijn nalatenschap bevinden zich drie overvolle ringbanden met op die wijze verzamelde gedichten. Twee stuks met buitenlandse poëzie, van Anonymus Sir Patrick Spense tot W.B. Yeats Easter 1916 en een ringband met Nederlandse gedichten - eveneens alfabetisch gerangschikt - van Bertus Aafjes De laatste brief tot Karel van de Woestijne De meiskens uit de taveernen....
De bundel Adam & Eva & de stad (‘eerste druk 7500 eksemplaren - maart 1966’) schafte hij aan toen hij eerstejaarsstudent was. Tijdens de studie Nederlands kreeg hij onder meer door de fantastische verhalen van F. Bordewijk speciale belangstelling voor science fiction, horror en de detective, genres waarover hij is gaan schrijven in de Volkskrant. Op 30 december 1971 verscheen zijn eerste bijdrage onder de titel Nieuwe griezelliteratuur: ‘Uitgeverij Bruna heeft het loffelijke initiatief genomen een “Fantasy en Horror”-serie uit te geven, waarvan onlangs de eerste vier deeltjes zijn verschenen’. Na bespreking van een werk van Philip José Farmer en van Clark Ashton Smith merkt Dautzenberg op: ‘Wat de twee andere boeken in deze serie doen is niet geheel duidelijk’. Links en rechts een kritische noot plaatsen, veelal met spot gepresenteerd, heeft hij behouden in de vijfentwintig jaren die hij voor de Volkskrant schreef.
Hij publiceerde regelmatig over voornoemde genres, reden waarom zijn bijdragen een eigen rubrieknaam kregen. Enige tijd was dat Op verhaal; de eerste aflevering verscheen met een pakkende introductie waar- | |
| |
in de pen van de recensent vermoed kan worden. ‘Boeken zijn er óók om mee op verhaal te komen. Onderuit gezakt op hoog niveau genieten van vakwerk, spannend, goed verteld, dat is wat vele lezers zoeken. In deze rubriek gaat J.A. Dautzenberg hen extra informeren over science fiction, crime en wat er ook maar uitspringt in het enorme gebied tussen literatuur en rotzooi’. Ook de kop van de eerste Op verhaal maakt duidelijk waar het in dit tussengebied om draait: ‘Er geldt maar een wet: spanning’. Later werd Op verhaal overigens vervangen door de toepasselijker titel Horror & Science Fiction.
Op den duur recenseerde hij ook nieuw werk van auteurs als Renate Dorrestein, Koos van Zomeren, Harry Mulisch, Kristien Hemmerechts en Walter van den Broeck; vertalingen van Ezra Pound en T.S. Eliot; en heruitgaven van onder anderen Aagje Wolff & Betje Deken, Justus van Effen, Jacob van Maerlant, Nescio, F. Bordewijk en Simon Vinkenoog.
Ook schonk hij aandacht aan bloemlezingen van Engelse (Elizabeth Mollison en Henk Romijn Meijer) en Nederlandse poëzie (C.J. Aarts en M.C. van Etten; Gerrit Komrij) en aan literaire buitencategorieën, getuige zijn stukken over dada (teksten van Kurt Schwitters gekozen door Jan Oegema), erotische verhalen van vrouwen (samengesteld door Lydia Rood) en liedjes van school, club en kamp (samenstelling Jacques Klöters).
Even opvallend is dat Dautzenberg de eerste was die systematisch aandacht besteedde aan de zogenaamde ramsj. Vanaf 1986 schreef hij in de Volkskrant zo'n tien jaar over wat voor aardige boeken in de winterse en zomerse ramsjperiode te koop zijn, ook bij De Bijenkorf en v&d. ‘Wie van literatuur houdt maar te benepen is er veel geld voor uit te geven, kan zijn vrekkige hart ophalen aan de zomerramsj van het grootwinkelbedrijf en het moderne antiquariaat, want er ligt dit keer heel veel’, noteerde hij op 21 juli 1995.
Op 22 november 1996 verscheen de laatste bijdrage van Dautzenberg aan de Volkskrant. Vijfentwintig jaar daarvoor was hij er, mede door het lezen van Fantastische vertellingen van Bordewijk, begonnen met schrijven over fantastische literatuur. Hij beëindigde zijn medewerking aan deze krant met een bespreking van het proefschrift van Hans Anten Het bekoorlijk vernis van de rede. Over poetica en proza van F. Bordewijk.
Als literatuurcriticus bij de Volkskrant schonk Dautzenberg opnieuw aandacht aan de drie grote romans uit de naoorlogse Nederlandse literatuur - zo'n vijfentwintig jaar na hun verschijnen. Over Gerard Reves
| |
| |
De avonden: ‘Ik vrees dat ik het nu voorgoed gesloten heb’. Over Willem Frederik Hermans' De donkere kamer van Damokles: ‘Er zal een dag aanbreken dat ik het wéér lees’. Over Harry Mulisch' Het stenen bruidsbed: ‘Het is, denk ik, de beste Nederlandse roman die ik ken’. Om er direct aan toe te voegen: ‘Maar ik ken ze natuurlijk niet allemaal’.
Zijn mening had tot gevolg dat hij van Mulisch en diens uitgever De Bezige Bij de opdracht kreeg om een ‘commentaarboek’ samen te stellen over Het stenen bruidsbed. En zo verschenen in 1989 ter gelegenheid van de dertigste verjaardag ervan niet alleen de gebonden drieëndertigste druk én de vierendertigste als paperback, maar ook De sleutel in de kast. Over ‘Het stenen bruidsbed’ van Harry Mulisch. De titel heeft Dautzenberg ontleend aan een citaat uit Mulisch' archibald strohalm: ‘Want het boek is een afgesloten kast en de sleutel ligt in de kast’. En ook Het stenen bruidsbed kent een fragment met de sleutel van een kastje die zich in dat kastje bevindt. In het uitvoerige commentaarboek vormen de nauwgezette aantekeningen van Dautzenberg bij de tekst het langste onderdeel, in totaal 165 pagina's. Van Jan Blokker, Aad Nuis en Marita Mathijsen zijn nieuwe bijdragen opgenomen en het tweede gedeelte Documenten opent met een niet eerder gepubliceerd stuk van Mulisch dat oorspronkelijk deel uitmaakte van Het stenen bruidsbed.
Het was niet alleen in de Volkskrant, ook in tijdschriften en boeken heeft Dautzenberg vanaf het begin van zijn docentschap over literatuur geschreven. Toen hij nog maar net lesgaf waren het ‘bijvoorbeeld doorwrochte artikelen over de verteltheorie, maar die beschouw ik nu als jeugdzonden’, zo vertelde hij in een interview (Literatuur, 1994-1). Later verschenen stukken onder meer over toekomstliteratuur en over de door hem bewonderde Mulisch en Bordewijk. In twee kleine uitgaven heeft hij Zeven fantastische vertellingen, nagelaten feuilletons (1982) en Vijf kleine verhalen (1983) van Bordewijk bijeengebracht en van een nawoord voorzien.
Naar aanleiding van het verschijnen van het Verzameld Werk van Bordewijk, waarmee uitgeverij Nijgh & Van Ditmar in 1982 een begin maakte, heb ik samen met Dautzenberg twee radioprogramma's over Bordewijk gemaakt voor kro's culturele rubriek Spektakel. ‘Ik ben eerst advocaat, dan schrijver’, een montage van interviews (29 januari 1983) en ‘Geheimzinnige verhaalbouwsels’, een collage van teksten van Bordewijk (5 februari 1983). Voor kro-radio hadden wij eerder programma's samengesteld over ‘sf-cons’ (science fiction conventions), internationale meetings van auteurs, uitgevers, illustratoren en heel veel fans, en over
| |
| |
sf in popmuziek (o.a. In the year 2525 van Zager & Evans). Na de uitzendingen over Bordewijk volgde een programma over Antony Kok, dichter van De Stijl en vriend van Theo van Doesburg: ‘Ik ben Kok van De Stijl’ (6 september 1984). Voor de uitgaven Ik ben eerst advocaat, dan schrijver (1983) en Kok van De Stijl (1989) baseerden wij ons voor een groot deel op genoemde radioprogramma's.
Laatstgenoemd boek is verschenen bij Bosbespers, de uitgeverij van R. Chamuleau. Dautzenberg leerde hem kennen op het Thorbecke, waar beiden docent Nederlands waren. Samen hebben zij twee boeken geschreven. Nederlandse letterkunde 2, 19e en 20e eeuw van R.B.F.M. Chamuleau en J.A. Dautzenberg (1991) en het ‘Groot parodieënboek’ Ik ben geboren in Apeldoorn (1994), samengesteld door Rody Chamuleau en J.A. Dautzenberg. In dit lijvige boek is een grote hoeveelheid parodieën, pastiches, persiflages en verwante maar minder bekende genres bijeengebracht. Originele en parodiërende teksten uit de Nederlandse literatuurgeschiedenis en van kinder-, volks- en cabaretliedjes beslaan ruim 200 pagina's. Van Heer Halewijn zong een liedekijn en Heer Hanegem zette een speler klem (Henk Huurdeman) tot We zullen doorgaan/Tot we samen zijn (Ramses Shaffy) en We zullen doorgaan/Tot het een hit zal zijn (André van Duin) komen talrijke humoristisch vervormde teksten van bekende auteurs voorbij. In andere delen van dit boek staan onder meer pastiches op genres en stijlen en zogenaamde cento's, teksten die (grotendeels) bestaan uit citaten.
Naast publicaties over literatuur en een fors aantal boekbesprekingen voor Lexicon van Literaire Werken en Kritisch Lexicon van de Moderne Nederlandstalige Literatuur schreef Dautzenberg polemische stukken over het voortgezet onderwijs. Zijn kritische visie blijkt onder meer uit ‘Professoren missen benul van wat er gebeurt op scholen’ (de Volkskrant, 16 mei 1990). Hij hekelt de wereldvreemdheid en de onbekendheid van de betrokken adviescommissies met wat er op school mogelijk is. En dit was niet de enige keer dat Dautzenberg zacht gezegd zijn twijfels uitte, vaak in cynische verpakking, bij vernieuwingen die sinds de laatste decennia van de vorige eeuw het havo- en vwo-onderwijs ‘teisterden’. De ‘jongste “wetenschappelijke” vernieuwingen’ Tweede Fase en Studiehuis moesten het in diverse publicaties ontgelden. ‘“Studiehuis” zal domein van de barbaren zijn’ (de Volkskrant, 17 april 1996) spant de kroon, samen met ‘De onttakeling van het middelbaar onderwijs in Nederland’ (Ons Erfdeel, 5 (2001)), waarin hij de nadruk op didactiek hoont en de bijbehoren- | |
| |
de verschuiving van ‘wat’ naar ‘hoe’ bekritiseert. Het was een proces dat niet alleen werd gevoed door didactici die op de lerarenopleidingen de macht hadden gekregen en door Pedagogische Centra die de bijscholing van docenten kwamen verzorgen, maar ook door ‘goedgelovige schoolleiders’ en - niet te vergeten - een stoet aan politici dankzij wie het allemaal kon gebeuren. In een aantal artikelen spreekt Dautzenberg ook zijn twijfels uit over een innovatie bij letterkunde: het ‘leesdossier’. Alleszeggend is de titel van een van die artikelen: ‘“Iemand weigert het leesdossier.” Het Nederlandse literatuuronderwijs en de literaire canon.’
(Ons Erfdeel, 1 (2004)).
In de jaren vóór zijn werk aan het leerboek Nederlandse literatuur had hij met collega-neerlandici van het Canisius College meegeschreven aan Scala, een tweedelig schoolboek Nederlands voor de bovenbouw havo, uitgegeven door Malmberg. Hierin had Dautzenberg het gedeelte over literatuur voor zijn rekening genomen. Hij overtuigde genoemde uitgeverij van een eigentijds literatuurboek voor havo en vwo en kon aan de slag om zijn droom, die hij sinds zijn eigen schooljaren koesterde, te realiseren.
Van Nederlandse literatuur. Geschiedenis, bloemlezing en theorie voor bovenbouw havo en vwo verscheen in 1989 de eerste druk. Nadat in 1993 een beknopte versie ervan op de markt was gekomen, volgden herziene en geactualiseerde drukken van het hoofdwerk. In 1999 de tweede druk met als titel Literatuur. Geschiedenis en leesdossier (met werkboek), in 2004 de derde druk Literatuur. Geschiedenis en leesdossier (met cd en werkboek) en in 2009 de vierde druk Literatuur. Geschiedenis en theorie (literatuur voor vwo-tweede fase, met opdrachtenboek en site). In de laatste maanden van zijn leven is het Dautzenberg op zijn ziekbed gelukt deze vierde druk af te ronden.
Bij zijn afscheidsdienst in Nijmegen op 18 december 2009 voerde Jan Jaap Bijlsma, uitgever Voortgezet Onderwijs bij Malmberg, het woord. Hij deelde mee dat van de eerste drukken van Dautzenbergs literatuurboek ruim 100.000 exemplaren de weg naar middelbare school en naar universiteit hadden gevonden. Mede door de vierde druk die toen net op de markt was gekomen, is het totaal inmiddels opgelopen tot meer dan 135.000 exemplaren.
will tromp
| |
| |
Met dank aan Gertie Ramakers, echtgenote van Jo Dautzenberg, voor het wegwijs maken in zijn archief.
Een eerste versie van dit levensbericht is onder de titel ‘J.A. Dautzenberg (1944-2009) Neerlandicus met een groot speelveld’ gepubliceerd in Streven, februari 2016.
| |
Voornaamste geschriften
Literatuur. Geschiedenis en theorie. Den Bosch 2009 (vierde druk van Nederlandse literatuur. Geschiedenis, bloemlezing en theorie. Den Bosch 1989). |
Ik ben geboren in Apeldoorn. Groot parodieënboek. Amsterdam 1994. (met Rody Chamuleau) |
Nederlandse letterkunde 2. 19e en 20e eeuw. Utrecht 1991. (met R.B.F.M. Chamuleau) |
De sleutel in de kast. Over ‘Het stenen bruidsbed’ van Harry Mulisch. Amsterdam 1989. |
Kok van De Stijl. Spoorwegbeambte te Tilburg. Oosterbeek 1989. (met Will Tromp) |
Ik ben eerst advocaat, dan schrijver. Teksten van en over F. Bordewijk. Hilversum 1983. (met Will Tromp) |
|
|