Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2015-2016
(2017)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |||||||||||||||||
Robert Feenstra
| |||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||
de romanist H.R. Hoetink uitgeschreven prijs - zoiets ging blijkbaar gewoon door ondanks de gedeeltelijke sluiting van de universiteit - met een verhandeling die hij later zou uitwerken tot een dissertatie over de prijsbetalingsregeling bij koop, gebaseerd op een ingewikkelde tekst van de Instituten van Justinianus, Instituten 2,1,41.Ga naar eindnoot1 Direct na de oorlog werd Feenstra met een groep Amsterdamse studenten uitgekozen om tijdelijk in Zwitserland te studeren. Hij kwam terecht aan de universiteit Bern, maar hij liep ook college bij de vooraanstaande Romanist Philippe Meylan in Lausanne. Hierdoor legde hij de basis voor zijn latere veelvuldige internationale contacten en voor zijn uitstekende beheersing van het Frans. Op de terugweg bezocht hij voor het eerst de universiteit van Parijs, waar hij door introductiebrieven van Meylan kennis maakte met alle rechtshistorische hoogleraren. Hij zou er nog vaak terugkeren. In 1949 promoveerde Feenstra bij H.F.W.D. Fischer, de opvolger van Van Apeldoorn die na de oorlog wegens zijn gedrag in de oorlog was ontslagen. Een jaar voor zijn promotie huwde hij Wetka von Saher, met wie hij drie kinderen kreeg. Zij stond haar echtgenoot op een voorbeeldige manier terzijde. Zeer kort na zijn promotie volgde zijn benoeming tot hoogleraar in Utrecht waar hij Inleiding en Oud Vaderlands Recht doceerde. Zijn inaugurele rede was getiteld Verkenningen op het gebied der receptie van het Romeinse recht.Ga naar eindnoot2 Drie jaar later volgde zijn benoeming in Leiden op de leerstoel Romeins recht en zijn geschiedenis als opvolger van de bekende jurist J.C. van Oven, hoogleraar Romeins recht en oprichter van het Nederlands Juristenblad. Zijn Leidse oratie Interpretatio multiplexGa naar eindnoot3 is een belangrijk programmatisch geschrift: hij laat in deze rede zien hoe men de teksten van het Romeinse recht in het verleden geïnterpreteerd heeft en hoe deze interpretaties samenhangen met de functie van de Romeinsrechtelijke tekst in de verschillende perioden van de geschiedenis. Daardoor wees Feenstra een uitweg uit het dilemma om het Romeinse recht alleen historisch en geconcentreerd op de eerste eeuwen van onze jaartelling dan wel alleen in verband met het moderne recht te bestuderen. Privaatrechtelijke Dogmengeschichte was een van zijn vele specialiteiten. In zijn autobiografisch artikel (vide infra) van 2007 kwam hij nog eens op deze oratie terug en pleitte hij voor een zeer voorzichtige ‘retrograde’ methode bij de beoefening van de privaatrechtsgeschiedenis om anachronismen zoveel mogelijk te vermijden. Hij bezette deze Leidse leerstoel tot 1985, toen hij wegens de toen | |||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||
net verlaagde pensioneringsleeftijd van hoogleraren met emeritaat moest gaan. Tijdens dat emeritaat ging hij echter onverdroten door met publiceren. Zwaartepunten in zijn talrijke diepgravende publicaties: het Romeinse recht, het middeleeuws geleerd recht, met name de school van Orléans, dit laatste in navolging van de civilist en rechtshistoricus E.M. Meijers, Hugo de Groot, het Rooms Hollands recht en de universiteitsgeschiedenis. Hij blonk voorts uit door een hele serie bio-bibliografische studies. Sinds 1972 was Feenstra lid van de knaw. Hij ontving het uitzonderlijke aantal van 11 buitenlandse eredoctoraten (Dijon, Siena, Montpellier, Gent, Rennes, Glasgow, Parijs 11, Bologna, Orléans, Pretoria en Kaapstad). Ook hoge buitenlandse onderscheidingen vielen hem ten deel. Gedurende 63 jaar was hij redacteur van het Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis. Hij werd redacteur na de heroprichting van dit tijdschrift na de oorlog in 1950 en hij leidde de redactie ervan tot enkele weken voor zijn overlijden. Voor dat tijdschrift heeft hij ontzaglijk veel gedaan. Het gezag ervan berust mede op zijn langdurige redacteurschap, al moet hier ook de naam van zijn Belgische collega en opposite number R.C. van Caenegem die van 1962 tot 2007 redacteur was, met ere worden genoemd. Feenstra had de eindredactie en hij controleerde alle artikelen niet alleen op de inhoud, maar hij zag ook met de grootste nauwkeurigheid toe op het drukproces. In het onderwijs voor steeds grotere aantallen rechtenstudenten in grote collegezalen lag zeker niet zijn kracht. Feenstra kwam het best tot zijn recht bij het onderwijs voor kleine groepen. Ondergetekende leerde hem kennen in het privatissimum juridische paleografie dat hij samen met de onlangs overleden paleograaf J.P. Gumbert en zijn promotes Hans van de Wouw, bijzonder hoogleraar canoniek recht, gedurende vele jaren heeft gehouden. Hij was daar en elders in kleinere kring in staat velen te boeien en te inspireren. Ook was het merkwaardig te merken, dat hij in zijn geliefde taal, het Frans, vele malen meer welsprekend was dan in zijn moedertaal. In internationaal verband was hij niet alleen wetenschappelijk, maar ook organisatorisch zeer actief, onder meer als bestuurslid van de Frans-Belgische Société Jean Bodin pour l'Histoire des Institutions. Van de Franse Société d'Histoire du Droit in Parijs was hij lange tijd vice-president. Verder was hij 25 jaar voorzitter van de wetenschappelijke adviesraad van het Max Planck Institut für Europäische Rechtsgeschichte in Frankfurt/M. Met de Duitse collegae-rechtshistorici had hij | |||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||
contact sedert 1954, toen hij voor het eerst de Deutsche Rechtshistorikertag bezocht. Met name met Hans Thieme en Franz Wieacker raakte hij zeer bevriend. Promovendi had hij in de eerste tien jaar van zijn loopbaan eigenlijk nog niet. Dat lag niet aan hem. Promoties in de juridische faculteiten waren in de jaren vijftig in Nederland zeer weinig talrijk. Zijn eerste promovendus was Felix Wubbe die bij hem in 1961 op een proefschrift over het Romeinse pandrecht cum laude promoveerde. Nadien volgden nog 19 andere promoties. Dat betekent niet dat hij niet ook bij de promoties bij collega's in den lande en ver daarbuiten van grote betekenis was. Talloze malen opponeerde hij dan ook bij de promoties aan andere juridische faculteiten in binnen- en buitenland. Speciaal zijn inzet voor de beoefening van de rechtsgeschiedenis in Zuid-Afrika moet hier worden genoemd. Toen hij met emeritaat ging, publiceerden zijn leerlingen die in de rechtspraktijk waren terechtgekomen een artikel in het Nederlands Juristenblad getiteld Nutteloos maar belangrijkGa naar eindnoot4 om in tijd waarin op de wetenschappelijkheid van de juridische opleiding steeds meer werd bezuinigd, het belang van de rechtsgeschiedenis als academische discipline nog eens te onderstrepen. Voor het onderzoek naar de betekenis van Hugo de Groot in de rechtsgeschiedenis, vooral voor het privaatrecht, kan de rol van Robert Feenstra nooit met genoeg nadruk worden beschreven. Hij publiceerde een buitengewoon nuttige heruitgave van De iure belli ac pacisGa naar eindnoot5 op basis van de uitgave die al in 1939 was tot stand gekomen. Feenstra liet die uitgave volgen door een supplement waarin alle bronnen na de Oudheid die Hugo de Groot gebruikte, bibliografisch worden toegelicht. Ook het notenapparaat van die uitgave vulde hij aan. Een kolfje naar zijn hand. Op bijna 90-jarige leeftijd verzorgde hij daarna nog een nieuwe editie van Mare Liberum.Ga naar eindnoot6 Ik heb hem eens gevraagd, waarom hij zich bij de bestudering van Grotius concentreerde op het privaatrecht en niet de gelijktijdige betekenis van Grotius voor het internationaal recht en de rechtsfilosofie onderzocht. Hij zei toen, dat hij zich van die dimensies bewust was, maar zich in dezen liever als specialist dan als generalist opstelde. Een hem kenmerkend antwoord! Naar aanleiding van zijn negentigste verjaardag en van zijn enorme betekenis voor de rechtsgeschiedenis werd hem de uitzonderlijk hoge onderscheiding van Commandeur in de Orde van de Nederlandse Leeuw verleend. De Minister van Justitie kwam de versierselen in zijn huis uit- | |||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||
reiken in het bijzijn van de decanen van de Leidse en Amsterdamse faculteit en van enige redacteuren van het Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis. Tot nu toe heb ik over Feenstra vooral als geleerde gesproken. Feenstra was, aan tafel bij een goed glas wijn, een heel boeiend causeur. Hij genoot van een goede tafel. De geremdheid die hem in het openbaar soms parten speelde, was bij zulke gelegenheden volstrekt verdwenen. Hij was als gevolg van die karaktereigenschappen een meester in de stille diplomatie en hij had een afschuw van openlijke conflicten. Belangstelling buiten het vakgebied concentreerde zich op het laat negentiende-eeuwse Wenen en op de spoorwegen, het was daarom een genoegen een lange treinreis met hem te maken. Nog geen drie weken na zijn aftreden als redacteur van het Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis overleed Robert Feenstra als gevolg van een langzaam slopende ziekte. Zijn echtgenote en twee van hun kinderen - hun oudste zoon was toen al overleden - stonden om hem heen. De rechtsgeschiedenis in Nederland zou zonder Robert Feenstra's geweldige inzet in binnen- en buitenland niet zo'n goede naam hebben gehad. Aan de generaties na hem de taak om die fakkel brandend te houden ondanks teruglopende beschikbaarheid aan menskracht en geld voor dat belangrijke vak: de rechtsgeschiedenis.
laurens winkel | |||||||||||||||||
Voornaamste geschriften
| |||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||
|
|