Voor zijn marinegeschiedschrijving van de Tweede Wereldoorlog kon Bosscher vanzelfsprekend het vele in voorgaande jaren bijeengebrachte materiaal gebruiken, ook documentatie die hijzelf als assistent van Milo had verzameld. Nieuw, eigen archiefonderzoek deed hij niet. Hij legde zich toe op het voeren van gesprekken met vele oud-officieren en vlagofficieren ten einde het oorlogsgebeuren zo nauwkeurig mogelijk te kunnen reconstrueren. Van hen ontving hij ook hun eigen papieren betreffende oorlogsgebeurtenissen en dagboekaantekeningen. Een commissie van advies bestaande uit een (oud) vlagofficier als voorzitter, de directeur van het Rijks Instituut voor Oorlogs Documentatie en enkele historici als leden, fungeerde voor Bosscher als klankbord. De commissie kwam geregeld bijeen, besprak concept teksten en deed suggesties betreffende aanpak en verder onderzoek.
Tijdens het onderzoek en het schrijven van het eerste deel - al spoedig was de beoogde publicatie in drie delen opgesplitst - groeide de gedachte dat dit deel zou kunnen dienen als academisch proefschrift. Zo gebeurde, hoewel de neerslag van een feitelijk onderzoek hiervoor niet in alle opzichten ideaal was, zoals enkele leden van de Leidse promotiecommissie bij hun oppositie opmerkten. De promotie vond op 21 maart 1984 plaats, promotor was de hoogleraar Zeegeschiedenis dr. J.R. Bruijn. Het feestelijke gebeuren werd door zeer vele marineofficieren van hoog tot laag bijgewoond. Maarten Biesheuvel verwerkte het gebeuren een paar jaar later in een essay in het Hollands Maandblad. Hij was onder de indruk van de zeer vele grote zwarte auto's op het Rapenburg, telde 88 officieren in uniform en schetste Flip, die hij kende als ‘een beschaafde man, een echte negentiende eeuwer, vriendelijk, een geboren causeur en een echte erudiet, iemand waarop de marine trots kan zijn’.
Deel 1 werd direct in de pers goed ontvangen, ook in latere recensies in tijdschriften. Niet verrassend, want Bosschers benadering van het recente marine verleden was een andere dan die van L. de Jong in diens Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog en die van K.W.L. Bezemer in de twee delen Zij vochten op de Zeven Zeeën (1954) en Verdreven doch niet verslagen (1967). Bezemer had met zijn welversneden pen vrij kort na de oorlog voorzien in de behoefte bij velen te weten welke acties de marine in de oorlogsjaren precies had ondernomen; het eerste deel werd diverse keren herdrukt. Bosscher benaderde zijn onderwerp meer van binnenuit de Koninklijke Marine zelf. Om de staat te verklaren waarin de marine aan de vooravond van de meidagen '40 verkeerde, gaat