rijk bezighoudt. Naar die periode tussen 1814 en 1830 is, binnen de negentiende eeuw, altijd al mijn voorkeur uitgegaan. Nooit is immers in die mate aan taalplanning gedaan, nooit heelt het openbaar gezag zich zo in kwesties van officieel taalgebruik op alle niveaus zozeer geëngageerd als toen, onder impuls van koning Willem i, de eerste en ook de enige Nederlandstalige koning die de Belgen ooit hebben gehad.
Het zijn linguïsten geweest die massaal archiefmateriaal hebben opgediept en dat, voor de allereerste keer, voor linguïstisch onderzoek en analyse hebben gebruikt. Zo is ons duidelijk geworden dat de Verenigd Koninkrijk periode, en de negentiende eeuw in het algemeen, ongemeen spannend en boeiend was en onze Brusselse publicaties daarover zijn zowel factisch als methodologisch een stimulans geweest voor binnen- en buitenlandse linguïsten. Dat is een ontwikkeling die mij met grote vreugde vervult en ik ben de Nachwuchs bijzonder dankbaar dat zij de fakkel hebben overgenomen, in het bijzonder mijn zeer geëngageerde en competente opvolger prof. Wim Vandenbussche. Ook het interdisciplinaire en internationale, dat bij mij altijd al voorop stond, heeft hij nog verder doorgedreven.
Bij de Romeinen, dames en heren, bestond het gebruik om succesrijke generaals een triomftocht te gunnen, waarbij ze hun buit konden etaleren en zich uitbundig konden laten vieren. In de strijdwagen waar ze mee door de stad trokken stond echter achter de imperator een slaaf wiens enige taak het was de triomferende generaal in het oor te fluisteren dat hij slechts een mens was en dat ook op het toppunt van zijn glorie toch maar niet zou vergeten.
Ik heb strijdwagen noch slaaf, maar in mijn achterhoofd toch een virtueel slaafje dat mij hetzelfde influistert en dat er mij aan doet denken dat ik deze tromftocht niet alleen aan mezelf te danken heb.
Mijn dank gaat daarom niet alleen naar de Maatschappij, maar ook naar allen die mij hebben bijgestaan, naar mijn collega's in de hele wereld, naar de co-auteurs van mijn boeken en naar de medewerkers, doctorandi en post docs in mijn researchteam, zonder wier hulp ik hier vandaag niet zou staan. En ten slotte naar mijn vrouw Helga Bister, die ook mijn collega is, en die mij in beide hoedanigheden op mijn weg heeft begeleid.
En naar u allen, dames en heren, voor uw aanwezigheid, uw geduld en uw aandacht.
Roland Willemyns