Paapes vlucht in 1787 naar Duinkerke, zijn terugkeer in 1796 en zijn rol bij de Bataafse revolutie in Friesland. In 1798 werd Paape ambtenaar te Den Haag bij het ministerie van Nationale opvoeding, waar hij mede de basis legde voor de latere schoolwet van Van der Palm (1801).
Het zeer levendige referaat riep door zijn letterkundig thema en politiekhistorische strekking herinneringen op aan de biografische lezing die ruim een jaar eerder te Maastricht was gehouden door dr. Lou Spronck, over de Maastrichtse dichter Théodore Weustenraad (1805-1849), schrijver onder meer van het satirische dialectepos De Percessie van Sjerpenheuvel (zie hiervoor het vorige jaarverslag ). Beide lezingen tezamen vormden een tweeluik over intrigerende eenlingen, politieke activisten en satirici uit een roerig tijdvak. Anderzijds was er een merkwaardige gedeeltelijke parallel met de hierboven gereleveerde dichter Pierre Kemp, die evenals Paape zijn loopbaan als plateelschilder was begonnen. Aldus bleek het recente lezingenprogramma van de Afdeling onverwachte dwarsverbindingen te bezitten.
Alle vergaderingen werden bijgewoond door de gebruikelijke aantallen leden en introducés, die steeds rond de vijftien lagen. De traditionele culinaire afsluiting in een plaatselijk restaurant droeg telkenmale zeer bij aan het welslagen van deze bijeenkomsten.
Het bestuur van de Zuidelijke Afdeling bestond in het verslagjaar uit dr. Jacques Baartmans (voorzitter), dr. Ad Welschen (secretaris), en drs. Jean Frins (penningmeester).
Ad Welschen, secretaris