zijn oprechte betrokkenheid bij mijn gedichten, vanaf meer dan tien jaar geleden, onafhankelijk van bij welke uitgever hij op welk moment precies aan het werk was. Tom van Eck omdat hij me uiteindelijk overhaalde bij Prometheus te debuteren en in een van onze gesprekken voor de zekerheid nog wel even checkte: ‘Thomas, jouw gedichten gaan toch wel uiteindelijk over niets hè?’. En Job Lisman omdat mijn bundel uiteindelijk onder zijn vaardige hand verscheen. En laat ik, al is het geen redacteur, ook Mai Spijkers bedanken, die wat de poëzie betreft een prettig pluriforme stal beheert en die naar ik begreep vanaf het moment dat ik met Tom over mijn gedichten sprak nogal onvoorwaardelijk vond: dit moeten we gewoon uitgeven.
Twee dichters, die me niet alleen hielpen via hun eigen gedichten, waar ik veel van hou, maar ook doordat ze scherp met me meelazen en met hun commentaren elk op hun eigen manier enorm aan de uiteindelijke vorm van De vloeibare jongen bij hebben gedragen, wil ik ook nadrukkelijk bedanken. Bij deze, Erik Lindner en Jan Baeke.
Niet omdat ze mijn grote liefde is, nou ja, ook daarom, maar nu vooral omdat ook zij een belangrijke meelezer was, en ik niet voor niks mijn bundel aan haar opdroeg, wil ik Sterre bedanken. Zelf geen dichter, geen neerlandica, geen literatuurwetenschapper, maar wel een van de scherpzinnigste lezers die ik ken. En, maar dat tussen ons, als ze minder tijd en energie zou besteden aan haar werk als psycholoog en taalwetenschapper, een getalenteerd schrijver. Dat zeg ik niet alleen omdat ik verliefd op haar ben. Ik verheug me er eerlijk gezegd nu al op om eens als de man van met haar mee te mogen naar een uitreiking van de ako- of Librisprijs.
Er ligt, in het leven net als in de poëzie, altijd nog zo veel precies net achter tot waar je kunt kijken.
Als ik eenmaal begin te danken, houdt het wat mij betreft eigenlijk niet meer op. Ik voel me haast elke dag omringd door mensen, boeken en verschijnselen die me voeden en zou het heerlijk vinden alles en iedereen ooit bij naam te kunnen noemen. Van mijn oude leraar Nederlands meneer Van Bueren tot het pontje dat over het IJ vaart; van de poëtica van Martinus Nijhoff tot de rook die van een sigaret opkringelt. Van mijn vader, die vandaag een heel dorp twee uur vroeger heeft laten opstaan om