| |
| |
| |
Verhandelingen
| |
| |
Waarom de Amerikanen geen Nederlands spreken
Jaarrede door de voorzitter, mr. F.W. Kist
Veel Amerikanen weten van Nederland alleen de hoofdstad, Kopenhagen. Ze weten nu eenmaal weinig van ons land. Waar ze nog minder van weten is de rol die Nederlanders hebben gespeeld in hun vroege geschiedenis. Op school leren ze dat die is begonnen - de indianen even niet meegerekend - met de Pilgrim Fathers, die in 1620 met de Mayflower aankwamen in Plymouth, Massachussets. Met dat verhaal zijn ze opgegroeid. Dat is ook een bruikbaar verhaal, want de passagiers van de Mayflower zijn voorouders waarop het makkelijker is trots te zijn dan op de Nederlandse pioniers die daar al eerder zaten. De Pilgrim Fathers waren godvrezend en rechtschapen, terwijl de Nederlanders in Nieuw Amsterdam uit ruwer hout waren gesneden en er om hen geschikt te maken voor een voorbeeldfunctie, eerst heel wat uit hun geschiedenis zou moeten worden weggecensureerd.
Die vroege Nederlanders hebben dan ook in de geschiedenisles op Amerikaanse scholen altijd een stiefmoederlijke behandeling gekregen. Het enige wat iedereen wél van hen weet, is dat zij het eiland Manhattan van de indianen kochten voor 24 dollar en dat er daarna veel andere Nederlanders ook naar Amerika kwamen om te kijken of er nog meer land te koop was voor dit soort prijzen. Dat die aankoop van Manhattan niet werkelijk heeft plaatsgevonden omdat de indianen het idee van landeigendom niet eens kenden, heeft verder nooit iemand willen weten. Het is bij geschiedenis net als in de journalistiek: sommige verhalen zijn gewoon te mooi om ze te gaan natrekken.
Het ongeluk wil dat het eerste geschiedenisboek waarin de vroege Nederlandse kolonisten wel eer van hun werk krijgen, een ironisch boek was, waarmee de schrijver juist de spot wilde drijven met de pompeuze werken waarmee historici doorgaans voor de dag kwamen. Die schrijver was Washington Irving, vooral bekend geworden als de schepper van de legendarische Rip van Winkle, de man die na het innemen van een toverdrank 20 jaar achter elkaar slaapt en daarna in een totaal veranderde wereld wakker wordt. Een vooral bij Amerikaanse mannen bekend gebleven aspect van dit verhaal is dat dat Rip van Winkle een onuitstaanbare echtgenote had, aan wie hij op deze wijze 20 jaar lang radicaal heeft weten te ontsnappen.
| |
| |
Irving publiceert zijn boek over Nieuw Amsterdam in 1809 onder het quasi-Nederlandse pseudoniem Diedrich Knickerbocker en geeft het de weidse titel The History of New York: From the Beginning of the World to the End of the Dutch Dynasty. Hij begint het eerste hoofdstuk met de waarschuwing dat dit een geleerd stuk gaat worden, vol diepzinnige theorieën en beschouwingen en geeft de lezer daarom in overweging dit hoofdstuk over te slaan en bij het volgende te beginnen. Met deze kameraadschappelijke wenk aan de lezer is de toon van het boek al duidelijk gezet.
De meeste lezers konden deze lichte toets wel waarderen - behalve zij die van die eerste Nederlanders afstamden en zich daarop graag lieten voorstaan. Zij vonden de anekdotische aanpak en de karikaturale afschildering van hun voorvaders bepaald ongepast. Waar de meeste lezers in de stevig gebouwde, aan lange pijpen zuigende en rare broeken dragende hoofdpersonen van het boek precies de Hollanders herkenden die ze altijd op plaatjes hadden gezien, wierpen de deftige New Yorkers die zelf Beekman, Rutgers of Van Rensselaer heetten, dit beeld van hun illustere voorouders ver van zich. Desondanks was het boek een groot succes. Het was bovendien meer dan twintig jaar lang het enige relaas over de Nederlandse presentie in de vroege jaren van New York.
Wie het boek ter hand neemt, ziet al gauw dat de daarin voorkomende Nederlanders inderdaad stereotypen zijn. Maar wel ijverige stereotypen. Onmiddellijk na hun vestiging aan de Hudsonrivier, in het huidige New Jersey, zien wij hen al uitgebreid bont en berenvellen kopen van de lokale indianen. Ze stellen daarbij de regel in dat bij het wegen van dierenvellen op een weegschaal, de hand van een Nederlander op de andere schaal altijd een pond weegt en een Nederlandse voet altijd twee pond. Vreemd genoeg wogen de vellen van de indianen, hoe hoog de stapel ook was, nooit meer dan twee pond. De schrijver weet dit uit overleveringen. Zijn eigen betovergrootvader was destijds namelijk tot weegbaas benoemd omdat hij een ongewoon zware voet had.
Irving houdt van uitweiden. In een uitgebreide zijsprong legt hij uit dat de Europese ontdekkers van Amerika alle recht hadden om deze nieuwe gebieden in bezit nemen. Dat land was immers van niemand. De barbaren die er woonden, waren geen mensen. Dat bleek alleen al uit het feit dat zij totaal niet in geld waren geïnteresseerd. Bovendien werden de inboorlingen er beter van. Wat zij hadden ingeleverd viel immers in het niet bij wat zij ervoor terugkregen, namelijk het christendom, inclusief het daaraan verbonden uitzicht op het koninkrijk der hemelen - een belo- | |
| |
ning waarvan zij bovendien als gevolg van het geweld waarmee deze leer hun werd opgelegd, al vrij spoedig konden gaan genieten.
Ondanks zijn anekdotische aanpak volgt Irving in zijn boek de geschiedenis vrij nauwgezet. Hij begint keurig bij Henry Hudson, die in dienst van de West-Indische Compagnie in 1609 de rivier ontdekt die sindsdien zijn naam draagt. Een paar jaar daarna, in 1614, gaan de eerste Nederlanders scheep op de Goede Vrouw en komen na een voorspoedige zeereis aan op de westoever van de Hudson, waar nu de stad Hoboken ligt, die daar nog steeds trots op is. Zij vestigen zich in het dorp Communipaw, na bij de daar wonende indianen alle weerstand te hebben gebroken door onophoudelijk Nederlands tegen hen te spreken, een taal, aldus Irving, die een sterke gelijkenis vertoont met het geluid van een zaag. Zij noemen dit gebied Nieuw Nederland en weten daar met vereende krachten een nieuw bestaan op te bouwen. Na het werk roken de mannen bedachtzaam hun Gouwenaars en halen herinneringen op aan de heldendaden van een admiraal in wie wij Nederlandse lezers direct onze vertrouwde Maarten Harpertszoon herkennen, maar die door Irving tot Von Tromp is opgewaardeerd. Even wordt het vredige leventje in Communipaw bedreigd door het verschijnen op de rivier van een Engels schip, maar, aldus Irving, de Nederlanders trekken zo hard aan hun pijpen dat de Engelsen hun nederzetting in de daardoor ontstane rookwolk niet opmerken. Wel geeft het incident hun aanleiding naar een veiliger plaats te gaan zoeken. Een groepje vrijwilligers steekt met kano's de Hudson over en ontdekt aan de overkant het eiland Manhattan. Een van de latere gouverneurs wist te vertellen dat die naam voortkwam uit de gewoonte van de vrouwen om mannenmutsen te dragen: Man-hat-on, een stom grapje, maar, aldus Irving, voor een gouverneur helemaal niet zo gek.
Gezien de gunstige ligging van dit eiland, besluit het grootste deel van de kolonisten zich op Manhattan te vestigen. Irving doet de fameuze aankoop van het eiland voor 24 dollar helaas af in een bijzin. Hij beschrijft wel uitvoerig hoe de kolonie langzaamaan vorm krijgt door de aanleg van verdedigingswallen en de bouw van de eerste woningen. Er komt ook een bestuursraad, die opvalt door zijn extreem lang durende vergaderingen. De lengte van deze vergaderingen wordt in het boek uitgedrukt in het aantal gerookte pijpen. Een standaardvergadering duurt 10 à 12 pijpen, een lange 15. Wat vooral over het werk van dit college bekend is gebleven, is dat als het eindelijk een oplossing voor een probleem had bedacht
| |
| |
en daarmee trots naar buiten trad, de burgers zich dat probleem al niet meer konden herinneren.
Vanuit Manhattan trekt een aantal Nieuw Nederlanders er op uit om ook elders stukken land in bezit te nemen. In het noorden bereiken zij Albany, in het zuiden de rivier de Delaware en in het noordoosten de Connecticut rivier. Langzamerhand vindt de West-Indische Compagnie de ontwikkelingen interessant genoeg om er orde in te brengen. Zij stuurt een klerk uit het kantoor in Amsterdam als gouverneur, Wouter van Twiller. Twiller, meent Irving te weten, is een verbastering van Twijfeler, een naam die ook naadloos bij deze gouverneur past. Van Twiller blijkt namelijk een man met vaste gewoontes: hij eet vier en twijfelt acht uur per dag.
Van Twiller benoemt een officieel stadsbestuur, bestaande uit een schout en vijf burgemeesters, met aan hun zijde vijf schepenen. Volgens een ongeschreven regel is een van de taken van de schepenen te lachen wanneer een van de vijf burgemeesters een grap maakt. Deze plicht wordt echter uit piëteit opgeschort als een van de schepenen ongelukkigerwijs stikt bij een poging na een grap van burgemeester Van Zandt een lach te forceren.
Wie achter de voordeuren kijkt, ziet dat de Nederlanders hun spreekwoordelijke properheid naar de nieuwe wereld hebben meegenomen. De vrouwen schrobben zo intens dat de huizen in een vrijwel permanente staat van overstroming verkeren. Door hun intense verkeer met water zijn de huisvrouwen vrijwel amfibisch geworden. Een amateurhistoricus uit die tijd rapporteert dat in zijn dorp de vrouwen zelfs vliezen tussen hun vingers hebben zoals men die ook bij eenden ziet.
Hoe zagen deze kolonisten er uit? Wel, met wat één Nieuw Amsterdamse vrouw aanhad, hadden elders in de wereld wel tien vrouwen zich kunnen kleden. Merkwaardig genoeg nam de liefde van de Nieuw Amsterdamse man ook toe met het aantal kledingstukken dat zijn geliefde droeg. Onder de bovenrok kon dat dan ook oplopen tot twaalf onderrokken. De mannen droegen een breedgerande hoed met opgeslagen rand, de klassieke kniebroek en koperen gespen op de schoen. Op alle afbeeldingen roken zij de onafscheidelijke Goudse pijp, waarvan de schrijver voortdurend blijft beweren dat hij ‘echt Delfts’ is.
Helaas doemt er aan de horizon van deze vreedzame gemeenschap een vijand op: de snel groeiende groep Engelse kolonisten in Massachussets en Connecticut. Na de aankomst van de Mayflower hebben zij zich snel
| |
| |
voortgeplant. Trouwens, ook daarvóór, op de Mayflower, was er al niet veel anders te doen geweest. Vanuit hun eigen nederzettingen pikken zij steeds meer stukken grond van de Nederlanders in. Uit het Nederlandse fort Goede Hoop in Connecticut komt het bericht dat de Engelsen zelfs in het zicht van het fort akkers aanleggen op Nederlands gebied en daar uien verbouwen, met het gevolg dat de Nederlanders dit nu zeker niet meer kunnen aanzien zonder tranen in hun ogen te krijgen.
Gouverneur Van Twiller leidt het verzet tegen de Engelse indringers zo goed en zo kwaad als hij kan. Dat vinden de Hoogmogende Heren in Amsterdam niet genoeg en zij besluiten in 1637 hem terug te roepen. Zijn opvolger wordt Willem Kieft. In diens eerste toespraak tot de Nieuw Amsterdammers zegt hij vereerd en verrast te zijn dat iemand van zijn bescheiden kwaliteiten deze hoge functie wordt toevertrouwd. Helaas kennen de toehoorders deze stijlfiguur niet, zodat het enige wat hij ermee bereikt is dat zijn nieuwe onderdanen absoluut niet begrijpen hoe zo iemand ooit tot hun gouverneur kan zijn benoemd.
Ook Kieft wil meteen de Engelsen aanpakken, te beginnen in Connecticut. Hem is echter in Amsterdam op het hart gedrukt dat de verdediging van Nieuw Nederland niet te veel mag kosten en hij kiest daarom het goedkoopste wapen waarover hij op dat moment beschikt, de pen. Hij schrijft de Engelse gouverneur een vlammend protest, waarvan deze zich al gauw niets blijkt aan te trekken. Sterker nog, fort Goede Hoop dreigt door Engelsen te worden omsingeld. Kieft beseft dat er hardere maatregelen nodig zijn. Hij roept vrijwilligers op om het fort te ontzetten en heeft na verloop van een paar maanden inderdaad 12 man bij elkaar, met een sergeant aan het hoofd. Net als zij voor het eerst voor inspectie aangetreden staan, komt het bericht binnen dat de Engelsen het fort op lafhartige wijze hebben ingenomen. Lafhartig, omdat zij zijn binnengedrongen tijdens het middagslaapje van de Nederlanders, die hen daardoor niet hebben kunnen zien aankomen.
Alsof dit nog niet erg genoeg is, neemt ook de druk van de Engelsen in Maryland toe, evenals die van de Zweden, die vlakbij de Nederlanders in Delaware zijn gaan zitten. Kieft slaagt er niet in de Engelsen en Zweden te bedwingen. Evenmin als de nog altijd oproerige indianen, trouwens. Zijn onmacht én groeiende conflicten met zijn eigen onderdanen leidden in 1647 tot zijn terugroeping. Hij komt om wanneer het schip waarmee hij terugreist naar het vaderland, vergaat op de kust van Wales. Desondanks blijven over zijn dood ook andere verhalen de ronde doen. In één
| |
| |
verhaal valt hij uit het raam wanneer hij bij wijze van natuurkundig experiment zwaluwen zout op de staart wil leggen en in een ander verhaal wordt hij verpletterd door een omgewaaide molen. En het is waar: zeker tegen een zo puur Hollands einde als dat met die molen kan die schipbreuk in Wales eigenlijk niet op.
Zijn opvolger is de fameuze Peter Stuyvesant, vooral onvergetelijk vanwege zijn houten been met zilverbeslag - een zo prachtig symbool van heldendom dat Irving zich afvraagt hoe het mogelijk is dat Vergilius en Homerus er nooit op zijn gekomen een van hun helden zo'n houten been mee te geven.
Koppige Piet, zoals hij werd genoemd, ziet in dat de defensie van Nieuw Nederland versterkt moet worden. Helaas zijn de inwoners geen geboren militairen. De meesten hebben moeite de kolf van hun geweer van de loop te onderscheiden en bij het exerceren blijken zij ook hun linker- en rechterschouder niet uit elkaar te kunnen houden. Dat laatste wist Stuyvesant overigens te verhelpen door op alle uniformen als geheugensteun op de linkerschouder een dikke krijtstreep aan te laten brengen.
Inmiddels zijn de Engelsen minder gevaarlijk geworden doordat zij hebben besloten hun tijd aan heksenvervolgingen te gaan besteden. Hun blik wordt daardoor meer naar binnen gericht. Dit geeft Stuyvesant gelegenheid de aanval te openen op de Zweden in het zuiden, met name op het Zweedse fort Christina, waarvoor hij een volledig bataljon Nieuw Amsterdammers weet te rekruteren, allen van zo puur Nederlandse stam dat Irving niet kan nalaten een volle bladzijde te besteden aan het opnoemen van hun namen, van de Van Wycken en Van Dycken tot de Quacken-bossen en de Onderdonken. Hij verontschuldigt zich voor het feit dat hij in de lijst twee soorten namen heeft weggelaten: de namen waar hij bij het opschrijven in verstrikt raakte en de namen die als hij ze wel had opgeschreven toch geen mens zou kunnen uitspreken.
Bij fort Christina aangekomen, maken de Nederlanders zich op voor de aanval door eerst uitvoerig hun pijpen aan te steken. Zodra dat is gebeurd, bestormen zij het fort. Zij leggen daarbij een heroïsche moed aan de dag, waarvan volgens Irving de verklaring is dat zij minder bang zijn voor de vijand dan voor wat Peter Stuyvesant hun zal aandoen als de aanval mislukt. Op een bepaald moment breken de Nederlanders de bestorming van het fort ineens af. Is het muiterij? Nee, het blijkt etenstijd te zijn en Nederlanders, weet Irving, doen onder geen enkele omstandigheid afstand van hun verkregen rechten.
| |
| |
Na de lunch behalen de Nederlanders toch nog de overwinning. De schrijver meldt dit met tevredenheid, maar voelt zich tegelijkertijd ongemakkelijk over het feit dat hij de lezer een hevig gevecht had beloofd, maar er uiteindelijk niet één dode blijkt te zijn gevallen. Hij had de lezer graag een paar doden aangeboden, vooral aan Zweedse kant, maar heeft daar ondanks uitgebreide research geen bron voor kunnen vinden. Hij wil ook geen doden fingeren, want voor je het weet word je als schrijver van moord beschuldigd. Wat de Zweden betreft kan hij niets anders zeggen dan dat zij de geslagen hond zijn en dat iets daarvan nog steeds in de gezichten van de hedendaagse Zweden is terug te vinden.
Inmiddels vormt zich ver weg, in Londen, een nieuwe onweerswolk. In 1664 schenkt de Engelse Koning, Charles ii, in een royale bui het hele in Amerika gekoloniseerde gebied aan zijn broer, de Duke of York, gemakshalve met inbegrip van Nieuw Nederland. Tegelijkertijd gaat op zijn bevel een squadron van 300 man scheep om dit roerige gebied nu eens en voor altijd onder Engels bestuur te brengen.
Het gedrag van de Engelse koning leidt bij de Nieuw Nederlanders tot algemene verontwaardiging. Hun eerste verzetsdaad is een grote bijeenkomst waarbij zij in een groot vuur al hun eigendommen verbranden die van Engels fabricaat zijn, voornamelijk hoeden en broeken. Hiermee hoopt men de vijand al meteen een gevoelige slag toe te brengen.
Verder bestaan de voorbereidingen op de verdediging van Nieuw Nederland voornamelijk uit debatten in de gemeenteraad. In deze vergaderingen steekt weer de spreekwoordelijke zuinigheid de kop op. Bij het afwegen van de verschillende actieplannen is de consensus dat niet te ontkennen is dat als je een slecht plan uitvoert dat 20.000 gulden kost in plaats van een goed plan dat 30.000 gulden zou kosten, je 10.000 gulden bespaart - en dat dat toch nooit weg is.
Inmiddels zijn de twee fregatten met 300 Engelse soldaten aan boord op de oostkust aangekomen en zij verschijnen vóór Manhattan. Stuyvesant slaat onmiddellijk terug. Volgens vertrouwd recept doet hij dat op schrift, in een brief op poten aan de commandant. Deze antwoordt per kerende post dat de Engelse koning dit gebied claimt en dat de Nederlanders er dus illegaal verblijven. Niemand zal echter een haar worden gekrenkt die zich aan het gezag van de koning onderwerpt. De Nederlanders zullen dan ook hun huis, hun vrouw en hun moestuin mogen houden en net zoveel rokken of broeken over elkaar blijven dragen als zij willen. Als gevolg van deze milde voorwaarden smelt het draagvlak onder het
| |
| |
verzet snel weg. Koppige Piet sluit zich eerst nog drie dagen op in zijn kamer, maar geeft dan ook toe en tekent de akte van overgave. Zoals eens het Perzische, het Assyrische en het Romeinse rijk ten onder gingen, valt nu ook het doek over Nieuw Nederland.
De Engelse bezetters drommen nu de stad binnen. De Nieuw Amsterdammers barricaderen hun ramen om hun vrouwen en dochters tegen de barbaren te beschermen. Waar mogelijk wordt nog stil verzet gepleegd. Zo spreken de Nederlanders in een clandestiene bijeenkomst plechtig af onder geen beding ook maar één Engelsman te eten te vragen. De grote Stuyvesant verdwijnt naar zijn buitenhuis en geeft daar nog blijk van onverminderde strijdlust door alle Engelse leveranciers van zijn voordeur te laten verjagen. Hij overlijdt een paar jaar later.
Met zijn dood eindigt ook dit merkwaardige boek over Nieuw Nederland. Merkwaardig omdat het een mengeling van feit en fictie bevat. Veel ervan is historisch juist. Irving heeft echter ongegeneerd zijn fantasie op de feiten losgelaten. Hij maakt van de Nederlandse kolonisten een karikatuur, de karikatuur van welgedane, pijprokende, besluiteloze burgers, bewaakt door een krijgshaftige trompetter en door schildwachten die op het moment dat het erop aankomt, in slaap zijn gevallen. Door de mengeling van feiten en fictie weet de lezer niet goed wat hij van dit boek moest denken. Dit kan een aanvullende reden zijn geweest waarom de rol van de Hollanders zo lang overschaduwd is geweest door die van de Engelsen.
De echte geschiedenis van Nieuw Nederland is pas drie jaar geleden geschreven, door Russell Shorto in zijn boek The Island at the Center of the World. Hij heeft gebruik kunnen maken van pas dertig jaar geleden ontdekte archieven in de bibliotheek van de staat New York. De toenmalige gouverneur van New York, Nelson Rockefeller, fourneerde het geld voor de vertaling in het Engels. Toen hem de kosten daarvan werden genoemd, 25.000 dollar, zei hij: ‘Oh, I thought you were talking about real money.’ Washington Irving heeft het bij zijn Knickerbocker History of New York zonder die archieven moeten doen en zo beschouwd is zijn boek toch een huzarenstuk.
We kennen allen het vervolg: bij de Vrede van Westminster in 1674 werd New York definitief Engels. Wij kregen toen Suriname. Het is een van die afspraken waarvan je onwillekeurig betreurt dat zij niet teruggedraaid kunnen worden.
| |
| |
Het blijft verleidelijk te speculeren wat er gebeurd zou zijn als wij in plaats van in Nieuw Amsterdam het hoofd in de schoot te leggen, de Engelsen zouden hebben verjaagd. Dan hadden de Verenigde Staten in plaats van een Engelse een Nederlandse kolonie kunnen worden. Het zou heel goed kunnen dat de Amerikanen dan helemaal niet de behoefte hadden gevoeld onafhankelijk te worden. In elk geval zouden dan nu driehonderd miljoen Amerikanen geen Engels, maar Nederlands spreken. Met de Vlamingen en de Afrikaanssprekenden er bij geteld, zou Nederlands dan nu een wereldtaal zijn.
Het is anders gelopen. De Amerikanen hebben geluk gehad: ze hebben geen Nederlands hoeven leren. De doolhof van onze grammatica en de ondoorgrondelijkheid van onze spelling zijn de Amerikanen genadiglijk bespaard gebleven. Maar, laat de geschiedenis zien, ze zijn door het oog van de naald gekropen.
|
|