Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2004-2005
(2006)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 135]
| |
ste bijeenkomst, tevens jaarvergadering, vond plaats op zaterdag 7 februari 2004 in het Grand Hotel de l'Empereur te Maastricht. Na presentatie van de jaarverslagen van de secretaris en de penningmeester over 2003 en de begroting voor 2004 werd de vergadering voortgezet met een voordracht van dr. Jos Perry, als historicus verbonden aan de Universiteit Maastricht. Deze sprak over het thema: ‘0 aesthetiek!!’ Victor de Stuers en de smaak van de natie. Victor de Stuers (1843-1916) geldt als een van de invloedrijkste persoonlijkheden uit de Nederlandse cultuurgeschiedenis. In 1875 werd hij benoemd tot chef van de afdeling Kunsten en Wetenschappen aan het departement van Binnenlandse Zaken. Jarenlang drukte hij zijn stempel op de monumentenzorg, de architectuur van overheidsgebouwen, het kunstonderwijs, de musea en het archiefwezen. De waardering van zijn invloed loopt sterk uiteen. Vaak wordt de katholiek De Stuers in één adem genoemd met geloofsgenoten als de architect P.J.H. Cuypers en diens zwager, de publicist J.A. Alberdingk Thijm. In navolging van argwanende tijdgenoten zien historici hier een driemanschap van ‘ultramontanen’ met een verborgen, uiteraard reactionaire agenda voor de Nederlandse kunst- en cultuurpolitiek. Jos Perry plaatste in zijn lezing de nodige vraagtekens bij dit standpunt. Daarbij baseerde hij zich op zijn studie over leven en werk van De Stuers, die inmiddels (najaar 2004) in boekvorm verschenen is. Op zaterdag 8 mei 2004 sprak op dezelfde locatie dr. Ulli Jessurun d'Oliveira, oud-hoogleraar recht aan de Universiteit van Amsterdam en oud-redacteur van het literaire tijdschrift Merlyn, over Literaire belediging. Literatuur en recht kunnen soms hard op elkaar stoten. Het gaat dan bijvoorbeeld om censuur, voor- of achteraf, om plagiaat, om belediging van volksgroepen, om strijd met de goede zeden. Een van die raakpunten betreft de literaire belediging van personen, in het bijzonder in fictioneel werk waarin personages voorkomen in wie levende personen zich menen te herkennen, die zich door de auteur ‘neergezet’ achten. Bijna vijfendertig jaar geleden schreef spreker een opstel over dit onderwerp, naar aanleiding van een rechtszaak over de novelle ‘Jansen’ van L.H. Wiener, aangespannen door een Zandvoortse horeca-ondernemer. Dit leidde tot een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, waarin geprobeerd werd iets te verduidelijken over de relatie tussen fictie en werkelijkheid. Een paar jaar geleden is ook de Hoge Raad eraan te pas gekomen, toen de schrijver van de roman Danslessen, Pieter Waterdrinker, strafrechtelijk vervolgd werd wegens belediging van de burgemeester van, alweer, Zandvoort. Een in- | |
[pagina 136]
| |
teressant arrest was het resultaat. Juridische normen en literaire conventies en theorieën moeten het met elkaar zien te vinden... Op zaterdag 2 oktober 2004 vertelde schrijfster Kristien Hemmerechts in het Kolpinghuis te Nijmegen over haar werk. Een van de meest gestelde vragen aan een schrijver, en misschien nog wel meer aan een schrijfster - dé meest gestelde is of je met een pen dan wel met een tekstverwerker schrijft - is de volgende: ‘Waarom schrijft u?’ Nu - meer dan tweeëntwintig jaar nadat Kristien Hemmerechts stiekem haar eerste zinnetjes in een boekje heeft genoteerd - is ze er voor zichzelf nog altijd niet in geslaagd daar een bevredigend antwoord op te formuleren. Wat drijft een mens ertoe om op vrijwillige basis zoveel uren aan een werktafel door te brengen? (Tussen haakjes: zij doet het met een pen.) Wat hoopt ze te bereiken? Roem? Erkenning? Zou ze niet veel gelukkiger zijn indien ze niet schreef? Is de prijs voor haarzelf - én voor haar omgeving - niet te hoog? Maakt een schrijver iets nieuws of drukt hij het bestaande uit? Voegt hij iets toe of houdt hij het publiek een spiegel voor? Maar is dan die spiegel op zich geen toegevoegde waarde? Het zijn vragen die Kristien Hemmerechts aan de vooravond van haar vijftigste verjaardag bezighouden. Aan de hand van enkele passages uit haar werk ging zij op deze ‘brandende kwestie’ in. De vergaderingen werden door gemiddeld zestien leden en genodigden bijgewoond. De convocaties zijn verstuurd naar de circa 240 mnl-leden in het zuiden van Nederland, in België en in het Duitse grensgebied. Het bestuur bestond in het verslagjaar uit dr. Marcel van der Heijden en dr. Nel Rogier, voorzitters, dr. Diederik Grit, secretaris, en dr. Lizet Duyvendak, penningmeester.
Diederik Grit, secretaris |
|