Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2004-2005
(2006)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
Mengelingen | |
[pagina 15]
| |
Inleiding‘Wij werken niet voor bruine bonen!’ Aldus de tekst van een spreekkoor, gescandeerd door de vrouwen van Optilon. Optilon was een ritssluitingenfabriek in het Oost-Groningse stadje Winschoten. Fabrieksarbeidsters staakten hier in 1973 wekenlang, omdat ze minder verdienden dan hun mannelijke collega's die hetzelfde werk deden. ‘Wij werken niet voor bruine bonen!’ Het is een strijdbare en tegelijk speelse verwijzing naar de beroemdste zin uit het oeuvre van Anne de Vries (1904-1964): ‘Ik bid niet veur brune bonen.’ Met deze woorden komt de jeugdige titelheld uit de veelgelezen roman Bartje in opstand, trotseert hij zijn ouders en rebelleert hij tegen onrecht. Bartje beleefde niet alleen tal van herdrukken. Al tijdens De Vries' leven kwam er een Bartje-standbeeld in Assen. In 1972-1973 werd het boek door Willy van Hemert bewerkt tot t.v.-serie voor de ncrv, die de serie in 2004 opnieuw uitzond. In Rolde kunnen Drentenaren en toeristen het Historisch Informatiecentrum annex Streekmuseum ‘Het Dorp van Bartje’ bezoeken en zich verlustigen in oude strijkijzers, oude fototoestellen, oude schoolplaten, een zandtapijt, vitrines met boeken van Anne de Vries en natuurlijk beeltenissen van Bartje in alle formaten. Wie erop let ziet in die contreien trouwens overal om zich heen Bartjes van vlees en bloed: kleine parmantige kereltjes met een vierkant kopje, een wit kuifje en een eigenwijze blik. Bartje is een symbool geworden voor de provincie Drente. Niet vaak vallen een romanfiguur, een auteur, een oeuvre en een regio zozeer samen als in dit geval. Bartje symboliseert een verleden dat Drentenaren tegelijk koesteren en verwerpen. Ze koesteren het omdat het eigen en vertrouwd is en nostalgische gevoelens wekt. Ze verwerpen het omdat het de provincie vereenzelvigt met armoe, achterlijkheid en sociaal onrecht. Dit artikel belicht achtereenvolgens de auteur Anne de Vries en zijn plaats in de letterkunde, de drie regionale romans die hem faam brachten en de ontvangst ervan destijds. De wereld die De Vries in zijn werk | |
[pagina 16]
| |
oproept geldt als typisch Drents, maar wordt toch ook herkend door talloze lezers die nooit een voet in Drente hebben gezet. Uit welke materialen is deze wereld opgebouwd? En hoe regionaal zijn deze regionale romans? | |
Anne de Vries en de literaire canonDe familienaam De Vries is een van de allergewoonste in Nederland. Geen wonder dat de naam ook in de literatuurgeschiedenis meer dan eens opduikt. Alleen al in de twintigste eeuw schreven zich zes De Vriezen naar een plaats in de literaire lexica. De top drie: Hendrik de Vries, Theun de Vries en Anne de Vries. Van dit drietal is Anne de minst bekende. Misschien is het juister te zeggen: de minst erkende. De status van Hendrik de Vries als belangrijk dichter is onomstreden. Theun de Vries, auteur van onder meer een indrukwekkend aantal historische romans, heeft langer op erkenning moeten wachten, maar de toekenning van de P.C. Hooft-prijs 1962 gaf een duw in de goede richting. Met Anne de Vries weten de overzichtsschrijvers niet goed raad. Wanneer ze hem al noemen, dan in de regel kort en met een verwijzing naar zijn populariteit, die verklaard wordt uit ‘zijn eenvoudige en natuurlijke schrijftrant’Ga naar eind1 of uit de levensechtheid van zijn boeken.Ga naar eind2 Anne de Vries werd in 1904 geboren te Assen. Zijn vader was arbeider op de gasfabriek ‘en als zoveel arbeiders in landelijke streken was hij er ook een beetje boer bij’.Ga naar eind3 Hij groeide niet in de stad op maar ‘op een oude boerderij die eenzaam in het veld lag bij Assen’.Ga naar eind4 Op zijn twaalfde werd hij knechtje bij een tuinder. Nadien werkte hij in een drukkerij als letterzettersmaatje. Een onderwijzer zorgde ervoor dat hij naar de Normaalschool kon gaan en op zijn negentiende stond hij zelf voor de klas. Zijn bibliografie omvat vooral kinder- en jeugdboeken: tientallen titels, van Evert in turfland uit 1930, tot Avonturen van een boerenjongen uit 1965. Toen De Vries voor volwassenen ging schrijven, werd het een roman over een kind: Bartje. Zo overkwam hem hetzelfde als Theo Thijssen, ook een onderwijzer, de auteur van Kees de jongen: zijn bekendste boek werd aangezien voor een kinderboek. Bartje (1935) speelt op het Drentse platteland, in het kinderrijke gezin van een landarbeider. De meeste personages zijn boer of landarbeider, of zoon of dochter van een boer of landarbeider. De kinderen lopen op klompen, eten koolraap, spelen met de geit en spreken dialect. Behalve | |
[pagina 17]
| |
als een kinderboek, werd Bartje dus ook als streekroman beschouwd en daardoor betrokken in polemieken over de waarde van dit genre als geheel. Daar komt nog iets bij. De Vries was een uitgesproken protestants-christelijke auteur. Hij bewerkte de bijbel voor kinderen. Hij was voorzitter van de vakgroep Letteren van de Bond van Christelijke Kunstenaars. Het maakte de waardering voor zijn werk tot op zekere hoogte voorspelbaar. Christelijke persorganen en recensenten waren geneigd hem te prijzen, andere reageerden vaak zuiniger. In de jaren waarin Willem Frederik Hermans, Gerard van het Reve, Harry Mulisch en Anna Blaman hun eerste belangrijke werken publiceerden, behoorde Anne de Vries tot de meest gelezen auteurs in Nederland, samen met Antoon Coolen, A.M. de Jong, Jan de Hartog, Ina Boudier-Bakker en A. den Doolaard.Ga naar eind5 Ofschoon natuurlijk ook Anne de Vries' proza niet ontkomt aan veroudering van taalgebruik en thematiek, bleef zijn Bartje een populair boek. De eerder genoemde televisiebewerking door de ncrv in de jaren 1972-1973 profiteerde daarvan en werd massaal bekeken. Omgekeerd joeg het succes van de t.v.-serie de verkoopcijfers van het boek omhoog. Na de verschijning van de tweeënvijftigste druk in 2001 betitelde een protestants-christelijk blad Bartje als een ‘tijdloze klassieker’. Wel werd het veelvuldig gebruik van dialect nu als een obstakel gezien voor de allerjongste lezertjes.Ga naar eind6 Wat De Vries zijn lezersschare bezorgde was in één woord: vertelkunst. Maar de toonaangevende literaire critici hanteerden andere maatstaven, toonden andere voorkeuren. Zo kreeg De Vries uiteindelijk slechts een bescheiden plaats in de marge van de literaire canon.Ga naar eind7 We komen daarop terug. | |
Bartje (1): ‘Ik bid niet veur brune bonen’Bartje, de held van de gelijknamige roman, groeit op in het kinderrijke gezin van een arme Drentse landarbeider. Hij is dwars, maar ook slim, en daardoor al vroeg behendig in het ontlopen van slaag en straf. Vroegwijs (‘ie bint al veul te wies veur joen jaren...’, zegt zijn moeder), is Bartje toch ook een gevoelig kind met een beweeglijke fantasie. Als de juf op school het verhaal van de verloren zoon vertelt, wordt Bartje de verloren zoon (p. 79, 95). Zodra zijn zus met een ‘elektrisjen’ thuiskomt, droomt Bartje van een toekomst waarin ‘hij ook rijk zal wezen en ook elektrisjen’ | |
[pagina 18]
| |
(p. 142). Op een mistige dag ‘gaan de witte wieven zweven door het bos’ en is Bartje het zondagskind dat met de witte wieven danst en met zakken vol goud en zilver terug naar huis zal keren (p. 147). Behalve een portret van een opgroeiend kind is de roman ook een spiegel van een plattelandssamenleving in beweging. De sociale verschillen tussen boeren en landarbeiders, de kloof tussen stad en land, de opkomst van het moderne verkeer en de techniek in het boerenbedrijf, de invloed van geloof en kerk maar ook het verminderen daarvan, het spook van werkloosheid en sociale daling, de kansen op sociale stijging door een goede huwelijkspartner, de dubbelzinnige verhouding tussen mevrouwen en hun dienstbodes - alles heeft in het verhaal zijn plaats, zonder dat De Vries belerend of stichtelijk wordt. De befaamde bruine-bonenepisode vormt niet alleen de opening van de roman; ze geeft meteen de quintessens. Bartje lust ze niet, die bruine bonen, hij krijgt ze niet door zijn keel. Het is dus een beetje gemeen van moeder dat uitgerekend Bartje die bonen moet sorteren, dat wil zeggen de zwarte eruit moet halen. Maar hij ontdekt dat er in de kelder een prakkie gestampte aardappels met koolrapen staat. En hij zeurt zo lang totdat zijn moeder hem een halve toezegging doet: als de anderen straks bonen eten, krijgt hij wat van dat prakkie. Maar moeder heeft nog duizend andere dingen aan haar hoofd en vergeet het prakkie op te warmen. Op het moment dat zij de grote lepel vol dampende bonen boven zijn bord omkeert, rukt Bartje dat bord weg. Zij wordt nijdig en draait zijn oor om. Lichamelijk geweld. Escalatie. Je had het beloofd!, schreeuwt hij. Beloofd? Niks beloofd! Eten wat de pot schaft! Vakkundig bouwt De Vries de spanning verder op. Drie bladzijden verder komt het hoge woord eruit: ‘Ik bid niet veur brune bonen.’ Nu is het goed mis en krijgt Bartje ook vader tegen zich; dezelfde vader van wie de lezer dan al weet dat die zelf gemakkelijker vloekt dan bidt. Bartje wordt afgeranseld en zelfs buiten de deur gezet. Maar waar het om gaat komt pas daarna. Zijn ouders hebben gezegd dat hij niet hoeft terug te komen; dat hij maar een andere vader en moeder moet zoeken. Bartje neemt dat letterlijk. Waarom zou hij het niet letterlijk nemen? Met een lege maag loopt hij de wijde wereld in. Langzaam dringt het tot hem door dat het misschien nog wel eens kan tegenvallen, het vinden van een ander huis en een andere vader en moeder. ‘Bartje wil er niet op achteruit boeren.’ (p. 40) | |
[pagina 19]
| |
Dan stuit hij op een paar wegwerkers. Hij vertelt wat er gebeurd is. Ze lachen zich slap. Bartje heeft honger en krijgt van de arbeiders wat brood. Dat is natuurlijk prettig; maar wat hem van zijn stuk brengt is hoe zij kunnen schateren om wat voor hem het grootste drama is in zijn leven tot op dat moment! Later die dag wordt het nog erger. Dan hoort hij hoe zijn vader het verhaal over de bonen vertelt aan de boerin bij wie hij werkt. ‘Ze praten over hem en ze kijken op hem neer. En ze lachen ook. Het duurt een poosje, voor dat tot Bartje doordringt. [...] Bartje kijkt omhoog en luistert. Lachen ze? En over hem?... Zo plezierig?... Dat kan nooit! En dit wordt nu de grootste verrassing van deze vreemde dag. Vader lacht wèl over Bartje en de boerin lacht mee. Vader vertelt en waar hij vanmiddag om vloekte, daar lacht hij nu om.’ (p. 53) De verwarrende tegenstrijdigheden in de woorden en daden van de volwassenen vormen een rode draad door het boek. Bartjes vader scheldt hartgrondig op de boeren, maar nooit als er een binnen gehoorsafstand is. Eén keer laat hij zich gaan, maar dan gaat ook meteen alles helemaal verkeerd, hij wordt werkloos, het hele gezin raakt aan lager wal. Bartjes loyaliteit verschuift van zijn vader naar zijn moeder. Maar moeder gaat dood, sterft aan haar veertiende zwangerschap, juist op het moment dat het het gezin materieel weer wat beter gaat. Een kinderboek is het zeker niet. Om preciezer te zijn: zo heeft de schrijver het destijds zeker niet bedoeld. Daarvoor zijn sommige passages al te realistisch. Neem de zelfmoord van Derk-met-de-helm: ‘Nou heeft hij zich opgehangen aan een balke in de peerdestal. De meid heeft hem gevonden en die is van de schrik meteen uit haar dienst gelopen. Hij was zo blauw als een lei en de ogen hingen hem haast een halve meter buiten zijn hoofd. Op de borst lagen ze hem, zee Gert.’ (p. 108) Wie Bartje beschouwt als een Drentse streekroman, misschien wel dé Drentse streekroman, heeft geen ongelijk. Er is echter een ander genre waar het boek minstens evenzeer toe behoort: dat van de ontwikkelingsroman. Het gaat over een kind dat onbewust op zoek is naar houvast, naar een voorbeeld van hoe je moet leven en wat je moet worden. Zijn vader is zo'n voorbeeld, aanvankelijk; zijn oudere broers zijn het, af en toe; maar | |
[pagina 20]
| |
meer nog zijn oudste zus. En haar vrijer, een elektricien. Wat een elektricien is weet Bartje niet precies; maar dat het een wezen van een hogere orde is dan een boer, dat staat wel vast. Dus wil hij meteen zelf ook elektricien worden. De clou (of een clou) van het verhaal is dat al die voorbeeldfiguren de een na de ander aan scherven gaan. De manier waarop is pijnlijk, niet alleen voor Bartje, ook voor ons, lezers. Het verhaal is rijk aan humor, maar daardoor komen de schrijnende passages extra hard aan. Eigenlijk is het een wreed verhaal. Het eindigt overigens niet in mineur, maar evenmin is het ‘eind goed al goed’. In feite laat De Vries alle mogelijkheden voor Bartjes toekomst open. Tenminste in dat opzicht is hij opvallend modern. De taal is ‘kaler’, minder literair, dan bijvoorbeeld die van Theun de Vries; maar daardoor ook minder gedateerd. Ze doet eerder aan Elsschot denken: eenvoudig, direct, vaak laconiek, niet zelden op de rand van cynisme. Anne de Vries houdt onze aandacht vast, hij roept een wereld voor ons op en we geloven hem op zijn woord. Het is een door het calvinisme gekleurde wereld, maar de dominee komt in het boek nauwelijks voor. Eénmaal komt er bij Bartje thuis een ouderling op bezoek; de manier waarop De Vries deze man portretteert is meesterlijk. Van Bartjes loopbaan op school wordt eigenlijk alleen de allereerste dag beschreven, maar dat is zo goed gedaan dat we de rest van die schoolcarrière zelf kunnen uittekenen. Aan het eind van het boek zit Bartje weer bruine bonen te sorteren. Hij is intussen veertien jaar en net van school af. Zijn broer Gert, die al het huis uit is, vertelt hem dat hij bij een boer kan beginnen als knecht. Bartje weigert: ‘Ik word geen boerenknecht.’ Maar intussen hoort hij en ziet hij hoe Gert vooruitboert. Gert heeft zoveel dat Bartje niet heeft. Sigaretten. Nieuwe kleren. Een meid. En als klap op de vuurpijl is daar Gert zijn nieuwe fiets: ‘Daar staat de fiets, tegen de deur van het varkenshok. Glimmend zwart en blinkend nikkel, een zadel met hangveren, een tas met een naam er op: G. Bartels. Bartje staat sprakeloos. [...] Een fiets, een nieuw pak, vieftig gulden in 't jaar... [...] Hij kijkt naar de fiets, naar Gert, hij denkt aan Gert z'n meid, het werk achter de peerden [...]. “Ik doe 't,” zegt Bartje en hij zucht.’ (p. 289) | |
[pagina 21]
| |
Het is een prozaïsch tafereel. Een jonge hemelbestormer, vastbesloten niet zo te worden als zijn vader, stapt dan uiteindelijk toch in zijn voetsporen. Wat moet je anders? ‘Het draait altijd weer op bruine bonen uit’, zoals De Vries in zijn tweede Bartje-roman schrijft.Ga naar eind8 Bartje zal worden wat zijn vader en zijn broer vóór hem geworden zijn. Het is een van die wendingen in het boek die je als lezer niet ziet aankomen. Maar zodra je het leest denk je: ja, zo gaat het. Zo zit het leven in elkaar. | |
Bartje (2): Worden als Arend-JanNet als Bartje heeft ook Bartje zoekt het geluk (1940) trekken van een ontwikkelingsroman. Aan het begin van de tweede roman is Bartje een jongen van veertien jaar oud. Was hij in het eerste boek een kind dat zijn plaats in de wereld moest vinden door zijn houding tegenover volwassenen (ouders, onderwijzeres) te bepalen, in het tweede boek is hij een jongeman, op de drempel van de volwassenheid, maar toch ook nog kind: ‘Er zijn eigenlijk twee Bartjes in hem. De ene, dat is de knecht, die zich heeft verhuurd voor vijftig gulden in 't jaar - die schoffelt en spit en ook al graag even de zeis in handen neemt. Dat is de man, die zijn spieren en zijn verantwoordelijkheid voelt [...]. De andere, dat is de jongen die ook Bartje heet en die het spelen nog steeds niet heeft afgeleerd. Die staat er jaloers bij te kijken, als hij de kleine dorpsjongens bezig ziet met hun knikkers en als er niemand in de buurt is, koopt hij gauw voor een cent en doet ook nog even mee.’ (p. 56-57) De ene Bartje blijkt geknipt voor het boerenbedrijf. ‘Hij verstaat [...] reeds de roep van het gewas.’ (p. 56) De andere wil zotte streken uithalen, ‘in een overvloed van levenslust’ (p. 59). Nog in een ander opzicht zijn er in hem twee Bartjes. Zijn gevoelens slingeren heen en weer tussen twee meisjes die elkaars tegenpolen zijn. Zo speels, lichtzinnig, frivool en ongodsdienstig Greetje is, zo vroom, ingetogen, ernstig en moederlijk is Harmke Geerts. Tegenpolen zijn ze ook in sociaal opzicht. Harmke is een ‘arbeiderswicht’ (p. 271), van dezelfde stand dus als Bartje zelf. Greetje daarentegen is een dochter van een rijke veekoper, een dametje (p. 276). Ze doet hem denken aan zijn oudste zus Lammechien ‘op wie hij vroeger altijd jaloers was geweest, - dat dametje, dat zo dartel en vrolijk het leven doorging’ (p. 210). Terwijl de eerste Bartje-roman een open einde heeft (de hoofdpersoon | |
[pagina 22]
| |
scheurt zich los, trekt van huis weg, een nieuw leven tegemoet), staat het slot van het vervolgdeel in het teken van terugkeer. Het tweede boek is stichtelijker dan het eerste, niet in de laatste plaats doordat de perfecte voorbeeldfiguur die het eerste deel miste, in het tweede deel wèl aanwezig is. Het is Arend-Jan Offers, een bijbelvaste, maar ook in moreel opzicht voortreffelijke ouderling. Op kritieke momenten in Bartjes leven is het Arend-Jan die hem de juiste weg wijst. Ook als selfmade man wordt Arend-Jan Bartjes voorbeeld: als boerenknecht begonnen, heeft hij zich tot boer weten op te werken. Zijn bedrijf is een modelboerderijtje. Op een soort proefveldje kweekt hij een nieuw soort aardappel. ‘Het leven, dat hard is en toch goed’Ga naar eind9: dat was in acht woorden de strekking van het eerste deel. Diezelfde strekking ademt het vervolgdeel, maar er komt iets bij dat in het eerste vrijwel ontbrak. Nadrukkelijk klinkt nu de boodschap: blijf trouw aan waar je vandaan komt, ‘stick to your roots’. Wie zich moedwillig losscheurt van zijn land van herkomst, gaat verloren. Geluk en harmonie zijn alleen weggelegd voor wie vasthoudt aan het eigene - of er tijdig weer naar terugkeert. Wie daarentegen met alle geweld naar de grote stad of naar Holland wil, wie zich boven handarbeid en veldarbeid verheven voelt, wie zijn moederstaal inruilt voor het Hollands, en vooral wie zijn geloof loslaat, is op de verkeerde weg. Hoe fataal het is je afkomst te verloochenen is vooral te zien aan Bartjes broer Arie. Na zijn verblijf op een tuchtschool is hij in letterlijke zin vrijwel onherkenbaar geworden. Hij draagt een grijze flaphoed en een witte boord, spreekt deftig Hollands als een radio-omroeper, heeft geloof en kerk afgezworen en voelt zich te goed om met zijn handen te werken. Hij ontpopt zich als een klaploper en fraudeur, ontziet zich niet een zelfmoordpoging te simuleren om zijn broer te bewegen diens spaargeld af te staan. Afgedwaalden die tot inkeer komen zijn Bartjes zusjes Lammechien en Riekie. Lammechien, knap en levenslustig, lijkt het in het eerste deel helemaal te gaan maken, maar komt tenslotte zwanger thuis, de vader van haar kind wil niets meer van haar weten. Riekie dreigt dezelfde kant uit te gaan, zij wil naar Assen en zelfs naar Holland, maar voor het zover komt worden Bartjes vriend Piet en Riekie verliefd op elkaar. Riekie keert terug naar een van de dorpen in de streek waar zij opgroeide en daarmee is het gevaar geweken. Ook Bartje zelf dreigt te ontsporen. Zijn vrijerij met de lichtzinnige Greetje loopt bijna uit op moord, wanneer zij zich afgeeft met een ge- | |
[pagina 23]
| |
trouwde man en Bartje het tweetal betrapt. Diezelfde avond nog wordt Greetje in optocht door de dorpsjongens weggebracht naar haar eigen dorp en bij haar ouders afgeleverd: ‘ “Hier, daar is dat wicht weer. Bij ons zet ze de boel op stelten, wij willen heur in ons dorp niet meer hebben. Wij villen heur levendig, als ze weer een voet over de grens durft zetten.” ’ (p. 165) De overspelige echtgenoot ontloopt een volksgericht door naar Duitsland te vluchten. Voor Bartje, die de ander bijna vermoord heeft, is de dorpsgemeenschap opvallend mild. In zijn verlangen ooit een eigen boerenbedrijfje te bezitten, spiegelt Bartje zich aan de ouderling Arend-Jan, die hem aanspoort de landbouwcursus te gaan volgen. Maar datzelfde verlangen hogerop te komen brengt hem ertoe in te gaan op de avances van Triene (de dochter van zijn nieuwe baas) en drijft hem daarmee tot ontrouw aan Harmke, het meisje bij wie hij uiteindelijk de ware liefde zal vinden. Het komt hem te staan op een veroordeling door het dorp. Wat hem verweten wordt is dat hij als arbeidersjongen een arbeiderswicht in de steek laat, dat hij zijn eigen soort verraadt. Men waarschuwt hem voor de dorpsjongens die opnieuw een soort volksgericht in de zin hebben: ze hebben het plan opgevat hem ‘op de wagen te zetten en naar Harmke te brengen’ (p. 270). Aan het eind van de roman beseft een gelouterde Bartje dat er voor hem maar één weg is naar het ware geluk: trouwen met Harmke, het meisje uit zijn eigen stand, dat even arm is als hij, maar al jaren van hem houdt. Omdat er niets anders vrij is, gaan ze wonen in de Lange Jammer: het buurtje dat in beide Bartje-boeken synoniem is voor pure armoe. Al zijn plannen voor de toekomst zijn in rook opgegaan, behalve dit ene: ‘Veul van Harmke houden [...] en een eerlijk leven leiden.’ (p. 277) Is het bestaan dan een fatale cirkelgang waarin alleen het geloof der vaderen troost biedt en elk uitzicht op een betere toekomst in aardse zin ontbreekt? Nee, zo'n uitzicht ìs er, ondanks alles. Dat blijkt als de meester Bartje vraagt of zijn jongere broertje Egbert mag doorleren: mulo, kweekschool.Ga naar eind10 De ouders zijn inmiddels allebei dood; Bartje, zo jong als hij is, draagt nu de verantwoordelijkheid. Bartje informeert naar de kosten en zijn eerste reactie luidt: nee, onmogelijk, te duur. Maar het laat hem niet los: | |
[pagina 24]
| |
‘Zoals Egbert ongeveer is hij ook geweest, hij wandelde tussen wonderen [...] dat is allemaal voorbij - zijn dromen zijn alle gestorven [...] hij is boerenarbeider geworden net als zijn vader [...] er wenkt geen schone toekomst meer. Zijn leven is mislukt, dat kan hij zichzelf niet ontveinzen. Moet dat van Egbert ook mislukken?... Wanneer hij daarover doordenkt, is het plotseling alsof hij in het leven van zijn broertje zijn eigen leven over kan doen.’ (p. 195-196) En dan slaat hij toch weer aan het rekenen. Ofschoon het niet kan en vrijwel iedereen om hem been het onzin vindt, besluit hij door te zetten. Terwille van Egbert, maar ongetwijfeld ook uit trouw aan zichzelf. Tussen revolutie en evangelie, tussen de opstand, de breuk met het bestaande (thema in het werk van de marxist Theun de Vries) aan de ene kant, en berusting in de door God gewilde kloof tussen arm en rijk aan de andere kant, wijst Anne de Vries hier een derde weg: emancipatie door onderwijs. Het was een perspectief dat voor veel van zijn tijdgenoten een moeilijk te overschatten betekenis heeft gehad. En was niet ook De Vries zelf zo'n Egbertje geweest? Bewees zijn eigen ontwikkelingsgang, van arbeiderskind via tuindersknecht tot kwekeling, onderwijzer en schrijver, niet wat onderwijs vermocht? | |
Boer en arbeider in BartjeslandIn het verhalend proza van Anne de Vries spelen gehechtheid aan de streek, sociale bewogenheid en een documentaire, ‘volkskundige’ interesse elk hun eigen rol. Dat blijkt ook uit zijn bundel Verhalen uit het land van Bartje [1936]. Het was opnieuw een publicatie van uitgever G.F. Callenbach te Nijkerk, gelanceerd niet lang na de verschijning van de eerste Bartje-roman en kennelijk geïnspireerd door het succes ervan. Volgens een nawoord van de uitgever was deze zes verhalen omvattende bundel ‘op ons verzoek’ door Anne de Vries samengesteld uit zijn werk van de laatste vier jaren [1932-1935], ‘voor zover het op zijn geboorteland, Drente, betrekking heeft’. Callenbach noemde de uitgave belangrijk ‘voor de bestudering van het oude landschap, waarvoor Bartje belangstelling heeft gewekt, zowel als voor de kennis van het groeiend talent van dezen auteur’. Ook dit boek, uitgevoerd in groot formaat, sloeg aan en beleefde een reeks herdrukken. Het was verlucht met tekeningen van G.D. Hoogendoorn, maar tevens met foto's van Hans Gilberg: fraaie beelden in zwart- | |
[pagina 25]
| |
wit van Drentse landschappen, boerenbehuizingen, een vrouw in klederdracht, en andere. Opvallend is het woord ‘bestudering’ in het nawoord van de uitgevers. Zowel de foto's als dit nawoord onderstrepen het documentaire karakter van de bundel. Juist in regio's als Drente lagen de domeinen van de letterkunde en de volkskunde dicht bij elkaar. Nauwkeuriger gezegd: van twee gescheiden domeinen kan men feitelijk niet spreken. De Vries was een van de bekende Drentse literatoren die tussen 1929 en 1940 meewerkten aan het Maandblad Drente; blijkens de ondertitel hield het blad zich bezig met prehistorie, historie, folklore, heemschut, opbouw, toerisme, en in de praktijk ook met literatuur.Ga naar eind11 Samen met P.J. Meertens redigeerde hij het boek De Nederlandse volkskarakters; in zijn eigen bijdrage aan deze bundel schreef hij de Drenten dezelfde eigenschappen toe als in zijn verhalen en romans, zoals achterdocht jegens vreemden en een sterk ontwikkeld gemeenschapsgevoel.Ga naar eind12 In taal, sfeer en strekking staan de Verhalen uit het land van Bartje dicht bij de Bartje-romans. In een enkel geval (‘Als de dieren spreken’) figureren zelfs personages uit deze romans in de tekst. Armoe en de worsteling om desondanks ‘eerlijk te blijven’ staan centraal in ‘Het heilig verbond’. Mededogen met degenen die het in het leven niet erg getroffen hebben, klinkt ook door in ‘Herinnering’ en ‘Ouden van dagen’. In twee andere verhalen roept De Vries de sfeer op van oude volksvertellingen: ‘Oudejaarsnachtlegende’ en ‘Als de dieren spreken’: in het eerste geval lijken de dieren inderdaad over voorspellende gaven te beschikken, in het tweede geval bestaan die enkel in de verbeelding van een zevenjarig kind. En ‘Ongewoon aanzoek’ is de geestige beschrijving van de manier waarop een oude weduwnaar zijn bejaarde en ook alleenstaande buurvrouw aan de haak probeert te slaan. Hij loopt een blauwtje - net als Leens, in ‘Ouden van dagen’, en net als de halfblinde vrouw in ‘Herinnering’. Het verhaal ‘Ongewoon aanzoek’ springt eruit, niet alleen doordat het in de wij-vorm geschreven is, maar vooral door de manier waarop De Vries hier de lof zingt van de Drentse dorpsgemeenschap, waarin voor persoonlijke geheimen geen plaats is: ‘Particuliere zaken zoals de stadsmensen hebben wij niet. Ons aller belevenissen zijn gemeengoed, zoals vroeger de markegronden. Daar laten wij onze gedachten en onze verbeelding over weiden. Dat is de schone gemeenschap van de heidemensen.’ (p. 50) | |
[pagina 26]
| |
Ouderdom, goedheid en wijsheid gaan in dit verhaal hand in hand: ‘Zo goed en zo wies as ol' Janna’ (p. 50). Janna is dan ook een autoriteit. Maar er is ook een domein waarin ouderdom en gezag elkaar uitsluiten: het armhuis. Mild satirisch en gevoelig schildert De Vries het dagelijks leven in een dergelijke inrichting in het verhaal ‘Ouden van dagen’. In het armhuis is het ‘juist andersom als in de wereld’, want ‘daar weegt meestal het woord van den oudste het zwaarst’, en hier niet (p. 81). De Vries bespeelt verschillende registers. Zijn beeld van de regionale samenleving is allerminst statisch en stereotiep. Tegenover de eerder geciteerde lofzang op ‘de schone gemeenschap van de heidemensen’ staan harde observaties over sociale tegenstellingen. Zo voert hij een boer ten tonele die botweg weigert de dokter te laten komen wanneer zijn arbeider, Pietje, na een trap van een paard een week lang ‘machteloos in de stal op zijn bed’ ligt: ‘Wat, hier en daorgunder, zo slim was 't niet! Een lap met edik d'r om, dan beterde dat wel. Was 't al niet mooi genog, dat het wark mos blieven liggen en dat Pietje toch te eten kreeg? Dat volk van tegenwoordig stelde een eisen, 't was slim!... Maar het is te laat. Pietje houdt er voor de rest van zijn leven een stijf been aan over. De beesten zijn nu eenmaal belangrijker dan de werkman: ‘Een arbeider likt zich de vingers naar een koolraap, een boer voert ze aan de beesten.’ (p. 10) | |
Bartjes opvolgster‘De opvolgster van Bartje’: die woorden prijkten boven een van de besprekingen van Anne de Vries' roman Hilde, verschenen in de eerste maanden van 1939. Ofschoon het een op zichzelf staand verhaal betreft rondom nieuwe personages, is de typering niet onzinnig. Het milieu dat De Vries schildert is in beide verhalen hetzelfde: dat van Drentse boerenarbeiders en keuterboertjes. Voor zover er ‘dikke boeren’ optreden, is dat vaak in onsympathieke rollen. Hilde Moes, titelheldin van de nieuwe roman, en haar voorganger | |
[pagina 27]
| |
Bartje Bartels hebben ook verder nogal wat gemeen: hun eigenzinnige karakter, hun droom van een eigen boerderijtje en de reinigende gang door een tranendal. ‘Tranendal’, een armoedige hoek waar in woonwagens en hutten de allerarmsten wonen, een ‘min soort volk’, neemt in Hilde een soortgelijke plaats in als de Lange Jammer in Bartje. In beide gevallen vindt de hoofdpersoon pas harmonie na de louterende doortocht door het dal van tranen. Als het verhaal begint is de twintigjarige Hilde in verwachting. Wubbe Hidding, de vader van haar kind, weigert met haar te trouwen. Het dorp trekt partij voor Hilde: omdat het rechtsgevoel geschonden is, omdat Hilde ‘eigen’ is en Wubbe ‘vreemd’, omdat Wubbes familie van dikke boeren ‘grootsig’, hovaardig is. Als Wubbes vader de marechaussees in het dorp haalt, slaat dit als een boemerang op de Hiddings terug en komt het tot een volksgericht. De ‘jongkerels’ van het dorp sleuren Wubbe met geweld naar Hilde en dwingen hem, haar het jawoord te geven. Tot verbazing van iedereen wil zij hem niet meer. Zoals gezegd lijkt Hilde op Bartje. Beiden zijn eigenwijs, hebben een sterke individualiteit en de neiging grenzen te overschrijden. Bartje wil de wijde wereld in, hogerop komen, een eigen boerderij. Hilde neemt een vrijer buiten haar eigen stand (‘hoogmoedswaanzin’, volgens haar moeder) en lokt ook kritiek uit door typisch ‘mannenwerk’ te verrichten. In beiden woedt een strijd tussen verstand en hart. Beiden vinden uiteindelijk zowel het geluk als aanvaarding door de dorpsgemeenschap, wanneer zij een huwelijk sluiten met een geliefd persoon van nederige komaf. Opnieuw is de strekking: blijf trouw aan je land van herkomst, uitdrukkelijk ook in sociale zin. En opnieuw benadrukt De Vries het eigene van het gemeenschapsleven in Drente. ‘Het zaadpluis en de geruchten, het is verbijsterend hoe snel ze hun geheimzinnige reis hebben volbracht. Ze kunnen zich naar alle kanten hier verspreiden, er zijn geen heuvels in dit wijde land, er zijn geen scheidsmuren. Het volk leeft eigen en broederlijk met elkander, het kent in de omgang geen verschil tussen arm en rijk. De mensen noemen elkaar bij de voornamen, of ze een geit of twaalf koeien melken, dat maakt daarin geen verschil. De deuren staan hier gastvrij voor iedereen open; de bakker en de pietereuliekerel, de lapjeskoopman, die treden tot bij de tafel, die schenkt men een kop koffie in. De kinde- | |
[pagina 28]
| |
ren rollen bij de buren over de vloer en hebben soms al gegeten, als zij weer thuis komen. Particuliere geheimen, zoals de stadsmensen die hebben, men probeert ze wel eens vast te houden, maar dat gelukt meestal maar slecht, die zweven hier als het zaadpluis rond. Vroeger, in de tijd van de markegronden, heeft men het bouwland in gemeenschappelijk eigendom gehad. Het werd ieder jaar opnieuw verdeeld voor het vruchtgebruik. Dat is nu voorbij. Maar er is iets van overgebleven. Dat is de oude goede gemeenzaamheid en het medeleven in elkanders belangen. Het leven van hun naasten, dat is voor de mensen nog markegrond: daar laten ze hun gedachten en hun verbeelding over weiden.’ (p. 55-56) In ander verband noemde De Vries Drente ‘onze meest democratische provincie’Ga naar eind13;het vroegere gemeenschappelijke grondbezit is daarvan voor hem de wortel. In een passage als deze klinkt nostalgie door, maar in andere passages ook ironie, distantie. Die ‘oude goede gemeenzaamheid’ kan immers ook benauwende kanten krijgen: opdringerige nieuwsgierigheid, roddel, bemoeizucht. Wat uiteindelijk overheerst is het besef dat het leven op deze Drentse aarde, hoe schraal ook, een geborgenheid en troost verschaft die voor hen die hier hun wortels hebben, nergens anders te vinden zijn. Op kritieke momenten in haar bestaan moet Hilde - ook daarin lijkt zij op Bartje - het huis uit, naar buiten, het veld in: ‘De akkers, die zij jaar op jaar heeft bewerkt, hebben zo-iets eigens en vertrouwds, zo-iets innigs, dat het een troost voor haar kan zijn, om de rulle aarde aan haar handen te voelen, wanneer zij zit aan de slootkant. Het gewas, dat ook aan haar zijn groei heeft te danken, dat haar lief is om de vele zorgen, die zij het heeft gewijd, dat zwijgende gewas, het is alsof het nu op zijn beurt zich over haar ontfermt, alleen door zijn levende aanwezigheid. In de ruisende stilte voelt zij ook het best de troostende band met haar kind. Zij is alleen met God en met haar kind en wanneer zij aan die twee denkt, dan wordt het ook langzaam wel weer goed. [...] De nieuwe levenskracht in de natuur doorstroomt ook haar, zij luistert tevreden naar het ruisen van het late koren [...].’ (p. 135-136) Een belangrijk deel van de roman wordt in beslag genomen door de uitvoerige beschrijving van het volksgericht. De ‘jongkerels’ van het dorp | |
[pagina 29]
| |
willen Wubbe Hidding dwingen om Hilde, het meisje dat zijn kind draagt, te trouwen. Alles begint nog betrekkelijk bescheiden. Bij de Hiddings worden de ruiten ingegooid. De volgende nacht krijgt Wubbe de beerton over zich heen. Andere plagerijen volgen. In plaats van toe te geven, halen de Hiddings de marechaussees erbij: vreemden. Dat wordt hun niet vergeven. Op een broeierige zaterdagavond in augustus, ‘schalt plotseling een sombere dreigende toon, een langgerekte roep, als van een dier dat in nood zit: de boerhoorn’ (p. 130). Het is het signaal voor de jongkerels om zich te verzamelen bij de wagen die snel naar buiten gereden wordt ‘in een geur van hars en dennegroen’ (p. 130). De wagen wordt zo geruisloos mogelijk naar het erf van de Hiddings gereden en daar ‘breekt een woest geschreeuw los uit honderd kelen’. Mans, een jongen zonder vooruitzichten die door Hilde ooit afgewezen werd, is degene die als leider optreedt, Hij blijft wonderlijk kalm als Hidding hem bedreigt met een oud jachtgeweer. Na enig zoeken wordt de bruidegom gevonden; ze trekken hem bij zijn benen onder het hooi vandaan. Het komt tot een hevige worsteling. Maar tenslotte wordt Wubbe ‘bij kop en benen door een paar jongens in de varkenswagen gezwaaid’ (p. 133). Dan gaat het het dorp door, ‘tussen het schreeuwende en juichende volk’, de mensen reiken de jongkerels lantaarns op stokken aan die worden meegevoerd in de opgewonden stoet. Een oud krijgslied wordt gezongen: ‘En de eerste de beste, die 't oons andöt, hoezee! Messen worden getrokken en woest in het rond gezwaaid, ze flikkeren in het licht van de lantaarns. ‘Het recht heeft zijn loop en niemand zal het trotseren.’ (p. 133) De jongkerels grijpen Hilde vast en voeren haar naar de schuur. Voor de deuren wordt Wubbe ‘als een varken van de wagen gehesen’ (p. 136). Plotseling dringt het tot Hilde door wat er te gebeuren staat, zij rukt zich los, wil vluchten, maar dat lukt haar net zo min als Wubbe, zelfs haar eigen moeder houdt haar tegen. Wiebe, uitgeroepen tot burgemeester, zal het tweetal uit naam van allen trouwen. Hilde lijdt; alleen Mans lijkt het te zien. Wiebe prest Wubbe tot het geven van het ja-woord. Wubbe moet erkennen dat Hildes kind van hem is en dat hij haar trouwen zal. En dan willen de jongkerels aan de jenever. | |
[pagina 30]
| |
De Vries ziet in het volksgericht een sympathieke kern: ‘Achter heel deze treurige historie leven een aanhankelijkheid en een trouw, die weldadig zijn.’ (p. 149) Toch maakt hij het niet mooier dan het is: een opstootje en een welkome aanleiding voor een drinkgelag. Maar Hilde geeft haar ja-woord niet. ‘Nee [...] in der ieuwigheid niet’ (p. 142), al ontgaat dat de meesten. Voor hen is het hele karwei met Wubbes vernedering en zijn afgedwongen trouwbelofte kennelijk geklaard. Het tweetal wordt dan ook opgesloten in het stookhok. En dan gaat de jenever rond. Femme, Hildes moeder, betaalt; haar overwinning is haar dat wel waard. De feestvreugde wordt steeds woester. Maar Hilde stuurt Wubbe weg. Ze wil hem niet: ‘Ik ga alleen het leven door.’ (p. 147) Waarmee zij in feite het hele volksgericht, gehouden om haar eer te redden, ontkracht. Mans biedt Hilde aan om Wubbes plaats in te nemen, met haar te trouwen en een vader voor haar kind te zijn. Hilde neemt zijn aanbod aan. Wubbe krijgt het ‘zoorholt’, het dode hout. Het betreft een volksgebruik waarvan De Vries meteen de zin uitlegt: teken van onvruchtbaarheid, meestal aangeboden aan een meisje dat na lange verkering verlaten is omdat ze niet vruchtbaar blijkt, soms ook aan een jongen, die om dezelfde reden alleen achtergebleven is. Daarbij wordt een lang gedicht voorgedragen: ‘een prachtig vers, het is al geslachten lang gebruikt en het heeft geen regel die niet rijmt.’ De strekking van het gedicht is troostend: niet getreurd, er zijn meisjes genoeg. Het ceremonieel wordt afgesloten met een traktatie op brandewijn met suiker door de Hiddings. Waarmee deze van buiten afkomstige, hovaardige, rijke boerenfamilie alsnog in de dorpsgemeenschap opgenomen lijkt te zijn. Mans en Hilde trouwen. Het dorp accepteert deze wending. Hilde en Mans werken hard voor een beter bestaan. Maar het ware geluk vinden zij pas wanneer Hilde opnieuw in verwachting is. | |
‘Nederlandsche Heimatkunst’De Vries' werk ontmoette veel bijval. In de talrijke lovende besprekingen werden niet alleen zijn vertellerskwaliteiten geroemd. Ook de letterkundige, documentaire en christelijk-opbouwende waarde van zijn romans en verhalen werd benadrukt. Kritische en afwijzende reacties waren er ook. Vanwaar toch die onstilbare honger van de Nederlandse lezers naar Boefjes, Merijntjes en Droomkoninkjes?, sneerden sommigen. Bartje scheen het zoveelste | |
[pagina 31]
| |
‘droomprinsje in een omgeving vol misère’ - gemodelleerd niet naar het echte leven, maar naar een sjablone. Behalve tekorten op het gebied van de psychologie verweet men De Vries dat dialect en folklore een te grote rol speelden. Terwijl sommige christelijke critici zijn proza te ‘realistisch’ vonden, zagen anderen in het beeld van Drente dat De Vries bood juist te veel romantisering. Curieus, in elk geval achteraf gezien, is de aanvankelijk nogal negatieve ontvangst van Bartje in Drente zelf. Van twee kanten werd de roman onder vuur genomen. Gereformeerden waren boos vanwege het hoofdstuk waarin boer Wapse, door Bartjes werkloze vader aan werk te helpen, zieltjes voor de gereformeerde school wint. Anderen, die zich sterk maakten voor de zuiverheid van het dialect, ergerden zich aan wat zij zagen als een ‘verontreiniging’ van het Drents. Het in de dialogen gebruikte dialect - waar De Vries, getuige de talrijke verbeteringen in zijn manuscript, nogal mee geworsteld heeft - zou te vaak Nederlands of Gronings idioom bevatten. Drentse critici als Jan Naarding en J.J. Uilenberg sommeerden De Vries in feite meer Drent te zijn. De Vries zelf heeft in interviews te kennen gegeven dat Bartje geen streekroman en geen echt Drents verhaal was; het ging hem om een aanklacht tegen verkeerde opvoeding. Hilde was in De Vries' eigen ogen zijn beste en meest Drentse werk. Toch stuitte ook deze roman op kritiek van zowel dialectpuristen als orthodox-protestanten. Juist bij een christelijk schrijver vond men de openlijke, niet-veroordelende behandeling van voorechtelijk geslachtsverkeer onacceptabel. Het is veelzeggend dat deze romans hun later zo vanzelfsprekend lijkende positie als oer-Drentse meesterwerken als het ware tegen de verdrukking in moesten bevechten. Niet alleen schrijvers overkomt dit, ook schilders en componisten. Rembrandt gold in de achttiende eeuw als een marginale, atypische figuur in de Nederlandse kunsthistorie; een eeuw later zag men hem als de volmaakte belichaming ervan. Tsjaikovski's muziek was volgens collega's niet Russisch genoeg; voor latere Russische componisten was hij ‘de meest Russische van ons allemaal’. Het eigene - typisch Drentse, typisch Nederlandse, typisch Russische - wordt telkens opnieuw gedefinieerd. Langs vaak moeilijk te volgen wegen worden werken van schrijvers en kunstenaars bouwstenen van ‘identiteit’. Wat de ene generatie als hinderlijke afwijking van het eigene ervaart, kan voor een volgende de maatstaf bij uitstek worden. Dat Anne de Vries ‘onzuiver’ dialectgebruik verweten werd, zagen we | |
[pagina 32]
| |
al. In zekere zin was die onzuiverheid opzet. Een jongere collega-schrijver die in 1941 zou debuteren met een streekroman, kreeg van De Vries de raad ‘het dialect zo te schrijven als een boer het zou spreken wanneer hij in Amsterdam naar de weg zou vragen’.Ga naar eind14 De boer schaamt zich niet dat hij boer is, en aan zijn spraak als boer herkenbaar; maar hij wil wel in Amsterdam verstaan worden. Dat was, min of meer, de positie van Anne de Vries in het grensgebied van streektaal en algemeen beschaafd Nederlands. Niet alleen de taal van zijn romans, ook hun thematiek was verstaanbaar tot ver buiten de grenzen van Drente. Daarom kon Bartje begroet worden als ‘een prachtig staal van Nederlandsche “Heimatkunst”’. Soortgelijke kwalificaties vielen het boek ten deel in Duitsland en Oostenrijk. In 1936 verscheen in Berlijn Bartje und die Welt der Grossen.Ga naar eind15 Veel besprekers van deze Duitse vertaling veronderstelden dat Anne de Vries een vrouw was; een enkele keer spelde men dan ook Anna de Vries. Men prees haar ‘mütterliche Beobachtungsgabe’, haar warme menselijkheid, de frisheid, humor en levensechtheid van haar werk. Met voldoening stelde men vast dat het boek ondanks alle armoe en ellende positief van strekking was. Hoe uitzichtloos het leven aan de onderkant van de maatschappij soms mocht lijken, het bevatte toch altijd nog ‘ein Stück Glück und Heimatgefühl’. Enkele recensenten merkten op dat zulke sociale tegenstellingen als de Hollandse schrijfster schilderde, in Duitsland gelukkig tot het verleden behoorden: ‘Wenn man als Deutscher dieses Buch einer holländischen Schriftstellerin liest, dann empfindet man neben der Spannung an dem Fortgang der Handlung eine grosse Freude darüber, dass solche Gegensätze, wie sie nach der Erzählung von Anne de Vries zwischen holländischen Landarbeitern und ihren Bauern verschiedentlich noch zu bestehen scheinen, in der Volksgemeinschaft des nationalsozialistischen Deutschlands unmöglich sind, das im Landarbeiter den treuen und geachteten Mitarbeiter des Bauern bei der Durchführung der Erzeugungsschlacht sieht.’Ga naar eind16 In feite echter staan Nederlandse streekromans als Bartje en het genre van de Duitse ‘Heimatroman’, dat in de jaren dertig sterk onder invloed van de Blut-und-Boden-leer was geraakt, niet ver van elkaar. Anne | |
[pagina 33]
| |
de Vries was er zich zelf heel goed van bewust dat de afstand tussen Drente en Duitsland niet alleen geografisch maar ook mentaal klein was. Met een toepasselijke beeldspraak constateerde hij in 1938 ‘dat de theorie van “Blut und Boden” in het hart van den Drent, die zo gemeenzaam en liefdevol de natuur aanziet, een vruchtbare akker vindt.’Ga naar eind17 Niet alleen in Duitsland, ook in Nederland klonk de politieke realiteit door in de reacties op De Vries' romans. In het voorjaar van 1939 ontketende de verschijning van Hilde een opmerkelijke polemiek in enkele dagbladen. Roel Houwink, die de roman besprak voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant, sloeg Hilde nog hoger aan dan Bartje; De Telegraaf sprak van ‘in zijn soort een sterk, goed en simpel boek’. Van Oldenburg Ermke (pseudoniem van F.A. Brunklaus) ging een stap verder. In De Residentiebode, het katholieke dagblad voor Den Haag en omgeving, verweet hij Anne de Vries' uitgever Callenbach in de aanbeveling die het boek meekreeg te zeer de nadruk te leggen op ‘het aparte, het beperkend folkloristische van het boek’. Een groot deel van het lezerspubliek mocht dan verstedelijkt zijn, Hilde en trouwens ook Bartje en hun Drentse wereld waren vertrouwd en dierbaar. Van Oldenburg Ermke poneerde zelfs ‘dat alle romans en novellen, dat kortom alle verhalend proza Heimat-literatuur moet zijn, dat wil zeggen, moet wortelen in eigen grond, moet zijn geteeld in eigen tuin, moet zijn gewonnen in zekeren zin ten koste van eigen zweet en bloed uit de vruchtbaarheid of schraalte der eigen aarde, doordrongen ván, gevormd náár eigen aard en aanleg. Het is onjuist [...] het misverstand te bestendigen, als zou het zoogenaamd algemeen menschelijke in kunst en letterkunde verkregen en verbeeld worden door veralgemeening, door het verdoezelen van het bijzondere, het verraden van het eigene, het verminken en verkleinen van het menschelijke tot louter symbool en type.’Ga naar eind18 Hilde was volgens deze recensent een staal van ‘Heimat-literatuur’ in de goede zin van het woord. Ook van christelijke zijde kwamen positieve reacties.Ga naar eind19 Uitgesproken neerbuigend daarentegen was het commentaar op Hilde van ‘M.t.B.’ (Menno ter Braak) in Het Vaderland. Terugblikkend op het succes van Bartje, waarvan inmiddels een indrukwekkende serie vertalingen verschenen was, vroeg Ter Braak zich af waarom zoveel mensen De Vries' werk wilden lezen.Ga naar eind20 | |
[pagina 34]
| |
‘Waarom deze overmaat aan belangstelling? Wij kunnen er slechts naar gissen. De roman van Anne de Vries verschilt niet zooveel van andere boeken over knaapjes; een vriendelijk boek van een trouwhartig auteur noemden wij het destijds in deze courant, en naderhand hebben wij ons toch nog even verbaasd over de acht talen. Hebben acht landen van Europa zulk een honger naar kleine Drenten? Maar wij hebben ons in de laatste jaren over veel gekker dingen moeten verbazen, en den trouwhartigen auteur zijn internationalen roem gaarne gegund.’Ga naar eind21 Veelzeggend is de wijze waarop Ter Braak vervolgens de inhoud van Hilde samenvat. ‘De familie van den weigerachtigen vrijer komt onder het zware geschutvuur van de beleedigde publieke opinie, en een ieder, die iets van de afgelegen dorpen en publieke opinies weet, kan zich voorstellen wat er al zoo gebeurt.’Ga naar eind22 Hij trekt een parallel met ‘de beruchte lynchjustitie’ in Amerika. Tot lynchen komt het in Hilde niet, ‘maar de gewelddadige ensceneering van een huwelijksplechtigheid tusschen Hilde en haar vrijer lijkt er toch al heel aardig op’. Ter Braaks samenvatting is niet alleen tendentieus maar ook gebrekkig; hij verklaart het niet doorgaan van dit huwelijk ten onrechte uit het gegeven dat er ‘nog een andere man in het spel’ is. Het essentiele, verrassende element van Hildes onwil - een vrouw die nee zegt - negeert hij volledig. Terwijl andere recensenten het volksgericht opvatten als weliswaar ruw maar in de kern toch een uiting van rechtsgevoel, beziet Ter Braak het als een vorm van barbarij. Dat blijkt opnieuw in de alinea waarmee hij zijn recensie afsluit: ‘De psychologische behandeling is ook ditmaal de zwakke kant van het overigens onderhoudend geschreven boek; vooral de figuur Hilde lijkt weinig op een dorpsmeisje, wat haar gedachtenleven en reacties op de buitenwereld betreft; de dialoog is vaak erg boekerig. Verreweg het beste zijn de beschrijvingen, de natuurimpressies; het verslag van de halve lynchpartij is bovendien interessant als bijdrage tot de kennis van zekere volksgebruiken, die tegenwoordig trouwens ook weer aanhang vinden in andere dan boerenkringen.’Ga naar eind23 | |
[pagina 35]
| |
Het badinerende stukje kwam Ter Braak op een bestraffende reactie te staan van Doe Hans, hoofdredacteur van het Haagse dagblad De Avondpost, die zich al langer ergerde aan het geschrijf van Ter Braak en misschien nog meer aan dat van Vestdijk.Ga naar eind24 Onder de kop ‘Kunst en Intellect’ voer Hans uit tegen intellectuelen die geen verstand hadden van wat waarachtige kunst was en mooi vonden ‘wat een normaal mensch vervelend, stijf en vies acht’. Ter Braak schreef meteen een reactie: ‘Het gemiddelde’. Hans mocht dan nog zozeer gekant zijn tegen de nsb, zijn redeneringen over kunst en literatuur brachten ‘deze liberaal’ volgens Ter Braak gevaarlijk dicht bij gelijkschakeling van de cultuur naar nationaal-socialistisch recept. In De Avondpost van 2 mei mepte Hans terug, waarop Ter Braak opnieuw in de pen klom: ‘De cultuur en het gemiddelde.’ Opnieuw situeerde hij Hans in de buurt van fascisme en tirannie. Resultaat van het twistgeschrijf op de korte termijn was Ter Braaks ontslag bij Het Vaderland. Zijn superieuren hadden genoeg van de manier waarop hij in de kolommen van hun krant zijn stokpaardjes bereed. Als we de gretigheid van beide heren om elkaar van fascisme of crypto-fascisme te betichten even buiten beschouwing laten, houden we twee rivaliserende visies op literatuur over. Volgens Hans - die zich daarbij beriep op ‘deskundigen’ als Herman de Man, Jan Eekhout, Quirijn Antonie de Ridder (1884-1949), Ernst Groenevelt - schreef Anne de Vries voortreffelijke boeken en was Simon Vestdijk een in sommige kringen zwaar overschat auteur. Volgens Ter Braak was het precies andersom. De polemiek met Hans was, in de woorden van Ter Braaks biograaf, ‘zijn zoveelste gevecht tegen de molens van domineesland’.Ga naar eind25 Maar een gevecht tegen windmolens was dit zeker niet. Want intussen staat vast dat de visies en voorkeuren van Ter Braak tot op de dag van vandaag heel wat meer gezag genieten dan die van Hans, De Man, Eekhout, Groenevelt, De Ridder e.t.q. Uiteraard zijn de literaire beoordelingen en polemieken uit de jaren 1930-1940 gedateerd. Volgens Gé Vaartjes, biograaf van Herman de Man, doen ze inmiddels zelfs ‘enigszins wezensvreemd’ aan, omdat wij vandaag de dag geen strenge genrebepaling meer hanteren, het bestaansrecht van diverse uitingen van literatuur naast elkaar erkennen en minder sterk oordelen in termen van hiërarchie en verschillende niveaus. Maar is dat wel zo? Wie de handboeken en naslagwerken over de Nederlandse letterkunde in de twintigste eeuw erop naslaat en niet alleen op kwalificaties let, maar ook op de hoeveelheid regels gewijd aan de verschillende | |
[pagina 36]
| |
schrijvers en oeuvres, krijgt een andere indruk. Zeker, Anne de Vries bestaat; maar het is een bestaan in de marge. | |
BesluitOndubbelzinnig regionaal zijn Anne de Vries' boeken in de omgeving waar ze zich afspelen, zowel geografisch als maatschappelijk gezien: het landschap, de dorpen, de sociale verhoudingen in Drente tussen 1900 en 1940. Tot de bouwmaterialen voor de Drentse wereld van Anne de Vries behoren om te beginnen de schildering van bepaalde volksgebruiken (vooral in Hilde een hoeksteen van het verhaal), verder beschouwingen over een veronderstelde typisch Drentse ‘oude goede gemeenzaamheid’, en tenslotte het dialect. De zuiverheid van dat dialect mocht omstreden zijn, De Vries wist in zijn dialogen toch zoveel karakteristieks van de regionale spreektaal te behouden dat hij, buiten een kleine kring van scherpslijpers, niet alleen tijdens zijn leven maar ook na zijn dood erom gewaardeerd en gevierd werd. Op nog een andere manier zijn Anne de Vries' verhalen Drents. Veel inwoners van Drente hebben zich in de negentiende en twintigste eeuw losgemaakt van hun wortels, mentaal (door het christendom los te laten en te rebelleren), vaak ook fysiek (door hun schrale geboortegrond te verlaten en elders een beter bestaan te zoeken).Ga naar eind26 Voor anderen betekenden geboorteland en geloof juist een blijvend houvast, maar ook zij hoopten op een beter bestaan, spaarden, volgden cursussen, droomden van een eigen boerenbedrijfje. Anne de Vries speelt het klaar, in zowel Bartje als Hilde, beide houdingen, beide polen, als het ware te verenigen. Dat geeft zijn romans hun dynamiek. Beide personages, Bartje en Hilde, belichamen zowel opstand als aanvaarding - wat niet samenvalt met berusting. Weliswaar heeft bij De Vries het christendom het laatste woord, maar hij vermijdt het belerende, stichtelijke en triomfalistische dat christelijke lectuur vaak ongenietbaar maakt. Zijn boeken staan ver af van bekeringsromans zoals Idsardi ze schreef.Ga naar eind27 Een sterk regionale verankering en een algemeen-menselijke thematiek kunnen heel wel samengaan. Anne de Vries was (net als bijvoorbeeld Antoon Coolen) in staat beide op overtuigende manier te vervlechten. De hoge oplagen en vertalingen bewijzen het, en niet weinig critici prezen hem erom. Dat alles bezorgde hem geen prominente plaats in de literaire canon. De bedrieglijke eenvoud van De Vries' taalgebruik zou hier een rol kun- | |
[pagina 37]
| |
nen spelen. Soberheid van taal wordt nogal eens aangezien voor onvermogen. Van een later gevierd auteur als Willem Elsschot heette het in 1940 dat zijn werken ‘geen blijvende waarde zullen blijken te bezitten’.Ga naar eind28 Minstens even belangrijk zijn de weerstanden tegen het genre. Onder toonaangevende literaire critici was en is er een onmiskenbare scepsis jegens de streekgebonden ‘boerenroman’ in het algemeen. Een man als Ter Braak zag achter het werk van Anne de Vries een spook opdoemen: ‘de tyrannie van het gemiddelde gemiddelde’.Ga naar eind29 Het vooruitzicht dat de smaak van de Bartje-lezers en -bewonderaars de maatstaf aller dingen zou worden, was voor de Forum-mannen een nachtmerrie. Smaak is een esthetische categorie, maar ook een sociale. Een stelling als die van Bourdieu (‘Le goût classe, et classe celui qui classe’) is te absoluut; smaakverschillen en meningenstrijd daarover laten zich niet reduceren tot klassenstrijd. Toch kunnen we ons afvragen in hoeverre in het hier onderzochte geval smaakverschillen verweven zijn met sociale verschillen. Schrijvers als Anne de Vries, Antoon Coolen en Herman de Man zijn van nederige komaf, net als hun romanpersonages. Ze schreven over keuterboertjes, loonarbeiders, fabrieksmeisjes, kleine luiden. Ze schreven voor een nieuw lezerspubliek, voor generaties die opgroeiden na de invoering van de leerplicht, maar vóór de uitvinding van de televisie. Die nieuwe lezers gingen niet naar het gymnasium of de hbs; het was al een geweldige uitverkiezing als ze naar de mulo mochten. Ze hadden geen abonnement op Forum. Ze hadden wel een zelf getimmerd boekenkastje, met daarin het werk van Sigrid Undset, Jan Eekhout, Felix Timmermans. Deze nieuwe lezers ontdekten in de traditionele roman, gebouwd op stevig negentiende-eeuws fundament, een weergaloos venster op de wereld - juist op een moment dat een zelfbenoemde culturele voorhoede dit genre doodverklaarde. De kunst van het verleden had afgedaan, de dynamiek van de moderne industrie en de wereldstad eiste vernieuwing.Ga naar eind30 Dit axioma van de modernen en modernisten leidde in de gegeven omstandigheden tot ernstige vormen van blikvernauwing. Bartje was meer dan een Drents succes, meer ook dan een nationaal succes: het verscheen in een reeks vertalingen en werd een internationaal succes. Daar kon Ter Braak met zijn pet niet bij. Hoe was dit mogelijk, waarom had half Europa ‘zulk een honger naar kleine Drenten’?Ga naar eind31 Hoe kon een boek over een kind - het zoveelste boek over een kind - en dan nog wel uit dat achterlijke Drente, iets betekenen voor het moderne levensgevoel? | |
[pagina 38]
| |
Ter Braak kon niet voorzien en zou ook nooit geloofd hebben wat wij inmiddels weten: dat Bartje geen eendagsvlieg was. Het behoort tot de boeken die beklijven, die generatie na generatie opnieuw aanspreken. Het is geen toeval dat juist deze boeken zich niet of nauwelijks laten onderbrengen in gangbare categorieën. Dat geldt ook voor de hier besproken werken van Anne de Vries. Regionale romans, streekromans, Drentse romans zijn het ongetwijfeld. Maar als het alleen maar streekromans geweest waren, dan zouden deze boeken nooit buiten Drente en zelfs ver buiten Nederland zoveel lezers hebben gevonden. De Bartje-romans zijn ook verhalen over volwassen worden, ontwikkelingsromans dus. In zowel Bartje als Hilde zijn elementen te zien van christelijke bekeringsromans, maar niet zo uitbundig dat de boeken voor niet-christelijke lezers ongenietbaar worden. Het zijn ook sociale romans, en documentaire romans. Sociale romans omdat tegenstellingen tussen arm en rijk niet alleen geschilderd worden, maar een cruciaal element vormen in de plot. En ‘documentaire’ romans omdat de schrijver een sterk ontwikkeld gevoel voor het eigene toont. Alleen een zorgvuldig waarnemer en kenner van het typisch lokale kan zulke romans schrijven. Dat in een roman al die elementen tegelijk aanwezig zijn, dat al die registers klinken zonder disharmonie, dat generaties lezers deze boeken waarderen als een organisch geheel, kan maar één ding betekenen: dat de auteur erin geslaagd is om, met een ouderwetse maar hier wel toepasselijke formulering, recht te doen aan de rijkdom van het leven. Bartje en Hilde behoren tot de romans die op verschillende manieren gelezen kunnen worden. Ze kunnen tot verschillende genres gerekend worden en hebben in elk van die genres iets te zeggen, niet alleen in Drente maar ook daarbuiten, niet alleen op het moment dat ze verschenen, ook nog vele jaren daarna. En is dat niet een kenmerkvan ‘echte’ literatuur? |
|