den waarin enkele tientallen afgehouwen hoofden werden tentoongesteld. Eén westerse gezant meldde zijn superieuren dat hij bij die rij hoofden zelfs twee bekenden had gezien.
De vraag rijst nu hoe het buiten de diplomatieke wereld met de voorrang is gesteld. Heeft de Franse revolutie de égalité voorgoed gevestigd of zijn, zoals George Orwell 150 jaar na die revolutie schreef, ‘some animals more equal than others’?
In ieder geval zijn er ook in de wereld van de gewone mensen altijd voorrangsregels geweest. Erasmus schreef in 1530 al wat wij later het eerste etiquetteboekje zijn gaan noemen: De civilitate morum puerilium, opgedragen als wijze les aan de jonge Hendrik van Bourgondië. Wie als eerste een mindere groet, zegt hij, verlaagt zich niet. Helaas zegt hij er niet bij wie die minderen zijn - en dat is nu juist wat wij willen weten.
Ook Amy Groskamp-Ten Have (voor wie dit misschien wel de eerste keer is dat zij in één adem met Erasmus wordt genoemd) spreekt in haar fameuze Hoe hoort het eigenlijk uit 1939 over het laten voorgaan van ouderen en hogeren. Helaas zegt ook zij er niet bij wie precies die hogeren zijn.
Evenzo heeft Nicolaas Beets, aan wiens nagedachtenis onze Maatschappij nog kort geleden een gevelsteen heeft gewijd, zich in de Camera Obscura uitgesproken over het belang van een goede tafelschikking. Daarbij moet, zoals hij het uitdrukt, ‘eene evenredige hulde aan ieders achtbaarheid en jaren’ worden gebracht- ‘en wel zoo, dat de jonge meisjes niet te hoog, en de oude vrijsters niet te laag zitten’.
Er zitten duidelijk twee aspecten aan het leerstuk van maatschappelijke positie, zegt Erasmus. Het ene aspect is dat men regels wil omdat men onzeker is, het andere dat men een mooie plaats wil hebben omdat men ijdel is. Hier spreekt kennelijk de schrijver van de Lof der Zotheid, waarin hij al schreef: ‘Het is de eigenliefde die overal mensen onbeschrijfelijk gelukkig maakt.’
Naast ouderen en hogeren - wie dat dan ook precies waren - hebben wij ook eeuwen lang vrouwen laten voorgaan. Zelfs, zoals wij uit de jongensboeken weten, tot in de reddingsboten toe. Van Amy Groskamp mocht de man slechts in vijf uitzonderingsgevallen voorgaan: bij het binnengaan van een draaideur of een restaurant, bij het beklimmen en het afdalen van een trap en bij het uitstappen uit de tram. Al deze gevallen hadden hun eigen, weloverwogen reden. In alle andere gevallen was de positie van de vrouw onaantastbaar. De vraag is nu of de inmiddels flink