Berlijn naar Parijs veroorzaakte bij Tucholsky een ware cultuurschok, maar gelukkig trof hij in de Franse hoofdstad zijn Berlijnse vriend George Grosz, die hem de eerste dagen al meenam naar een paar goede vrienden. Een van die vrienden was Frans Masereel. Dat de Parijse Vlaming ook voor Tucholsky een ‘Gesinnungsfreund’ werd, blijkt niet alleen uit de opdrachten in boeken die hij cadeau kreeg, maar in het bijzonder ook uit de recensie van Mein Stundenbuch en Die Sonne, waarin Tucholsky zijn bewondering niet onder stoelen of banken steekt. Ik vertaal het slot van het stuk: ‘Het diep revolutionaire gevoel dat de man voortdurend alert houdt, de absolute vanzelfsprekendheid waarmee hij altijd aan de kant van de onderdrukten staat, zijn hardgesmeed hart en zijn voelend verstand maken van deze kleine boekjes het mooiste wat er op het gebied van beeldverhalen bestaat. Je kunt ze telkens weer doorbladeren en je vindt elke keer iets nieuws. Iemand met talent én met een overtuiging - zo zijn er niet veel.’
De brieven van Tucholsky las ik in 1986, in de periode waarin ik een aantal gedichten van hem aan het vertalen was. Zijn opvallende sympathie voor Masereel begon me te intrigeren, en omdat ik meer over hun contacten te weten wilde komen, ging ik op zoek naar een biografie van Masereel - een boek dat niet bleek te bestaan. Bij die vaststelling was het allicht gebleven, als er in dezelfde maanden, van juni tot september 1986, in het Gentse Museum voor Schone Kunsten niet een grote Masereel-retrospectieve was geweest, die daarvoor ook in Berlijn te zien was. Het bezoek aan die expositie werd voor mij een nadere kennismaking met verstrekkende gevolgen. Het betekende de ontdekking van een veelzijdig oeuvre dat me steeds meer ging boeien naarmate ik er meer van te zien kreeg, en van een levensverhaal dat een eeuw Europese cultuurgeschiedenis weerspiegelt. Zo is 't gekomen. Wat mij aanvankelijk stof leek voor een opstel over een merkwaardig voorjaar 1924, is de historische achtergrond geworden voor een van de hoofdstukken in een biografie van Frans Masereel.
‘Een biografie van wie?’ werd me wel eens gevraagd toen ik nog bezig was met de research. Des te groter is de voldoening over het feit dat Masereel in eigen land nooit zoveel aandacht en waardering heeft gekregen als in de jaren sinds de publicatie van zijn biografie. Twee jaar geleden zag bovendien een Duitse editie het licht, en momenteel wordt de laatste hand gelegd aan de Franse vertaling, die hopelijk volgend jaar zal kunnen verschijnen. Dit alles neemt niet weg dat het woord van de Latijnse auteur ‘Habent sua fata libelli’ - boeken hebben hun eigen lotsbestemming - mij nog altijd in de eerste plaats doet denken aan de avond van de uitreiking