| |
| |
| |
Ernst van Heerden
Pearston (Oos-Kaap) 20 maart 1916 - Johannesburg 30 september 1997
Wie de jeugdherinneringen van Ernst van Heerden met de onderwerpen van zijn talrijke gedichten vergelijkt, valt het zonder twijfel op dat de gebeurtenissen, de planten en de dieren die grote indruk op de opgroeiende jongen maakten, later poëtisch gestalte hebben gekregen.
Tijdens Ernst van Heerdens jeugd was Pearston een dorp aan de provinciale weg tussen Somerset-Oos en Graaff-Reinet in de droge landstreek met de naam Karoo. Dichtbij het ouderlijk huis stroomde de Vogelrivier. Werkelijk stromen deed de Vogelrivier slechts in de regentijd. Dan vormde de kolkende rivier een bron van grote sensatie in het verder zo rustige dorp. Doorgaans was de rivierbedding echter drooggevallen en waren er hooguit kleine poelen waarin de kinderen van Pearston konden spelen. Over zijn jeugdjaren publiceerde Ernst van Heerden in 1966 het sfeervolle boek Die Aamborstige Klok. Herinneringe aan 'n Karoojeug. Het is een boek waaruit liefde en humor spreken, vooral wanneer het om de zonderlingen van het dorp gaat. Al als kind observeerde Ernst van Heerden de mensen van Pearston met grote belangstelling en een zekere ironie. Ook al was de rijdende bioscoop - aanvankelijk met zogenaamde ‘stilprente’, later ‘spreekprente’ - in Pearston het enige grote wereldse vermaak, vervelen deed de jonge Ernst zich allerminst. Voor afwisseling zorgde in de eerste plaats de winkel van zijn vader, een winkel van het in Zuid-Afrika nog steeds bestaande type ‘algemene handelaar’: ‘[...] van spykers tot winterlakens, van teeserviese tot velskoene, van grafstene tot bababedjies. Hierdie ontsaglike verskeidenheid negosieware was op rakke, onder toonbanke, in vensters en in 'n menigte agterkamertjies gehuisves - en soos mens die winkel binnegestap het, kon jou neus vir jou sê in watter ‘afdeling’ jy jou ongeveer bevind, soos die geure van koffiebone, pruimtabak, speserye, lekkergoed, kaas, leer en verf jou om die beurt omgeef het.’ (Die Aamborstige Klok, p. 16.) Behalve de winkel bezat vader Van Heerden ook enkele stukken land nabij hun woonhuis. Hier graasden de paar koeien en de twee kleine kuddes halfwilde springbokken en steenbokken. De ranke en schuwe dieren waren voor Ernst van Heerden een kostbaar bezit. Hij sprak ook later met veel liefde en respect over deze dieren.
Er gebeurden in Pearston ook dingen die de jonge Ernst van Heerden verontrustten en al vroeg met de gevaren en de vergankelijkheid van het
| |
| |
menselijk bestaan confronteerden. Hij was gevoelig voor verhalen over geestverschijningen die veelvuldig werden verteld en die zijn beleving van de werkelijkheid stuurden. De jacht op slangen die vervolgens nog halflevend werden verbrand, maakte grote indruk op hem. Het slachten van dieren voor de dagelijkse pot - schaap gedurende de week en kip op zondag - vervulde hem zowel met afgrijzen als met fascinatie. Tegenover de ervaringen in de buitenwereld van winkel, dorp en veld begon hij naar een plaats van inkeer te verlangen waar hij kon wegmijmeren en zijn ontluikende angst voor de vervliedende tijd vorm kon geven. Een van die plaatsen bevond zich in de nabijheid van de grote huisklok in de eetkamer. Dit is de klok waar de titel van de autobiografie naar verwijst. Nog belangrijker voor Ernst van Heerden vanuit het latere perspectief van zijn dichterschap was de boomhut nabij het eigen waterreservoir: ‘Vlak by die sementdam was daar twee hoë en uitgegroeide dennebome: immergroen en bestand teen elke weerswisselvalligheid. Hulle was albei klimbaar, maar die een, die grootste, het bo in sy top, sowat vyftig voet bo die grond, 'n verstrengeling van dik stamme gehad wat makliker en veiliger as nis en nes vir 'n ‘romantiese’ seunskind kon dien. Daar het ek vir my 'n soort ‘rusplekkie’ van planke ingerig, daar het ek dikwels van onwelkome besoekers gevlug, daar het ek my storietjies besin en my eerste digpogings neergekrabbel.’ (Die Aamborstige Klok, p. 39.)
In 1931 kwam een einde aan het idyllische leven in Pearston. Ernst van Heerden vertrok naar Port Elizabeth waar hij in het internaat van de ‘Hoërskool Grey’ twee jaar zou blijven totdat hij in 1932 zijn eindexamen van de middelbare school behaalde. Vanaf 1932 studeerde hij Afrikaans en Nederlands aan de universiteit van Stellenbosch. Hierna volgden twee studiejaren (1938 en 1939) aan de universiteit van Amsterdam, waar hij de colleges volgde van de hoogleraren Donkersloot, Verdenius, Van Dam en Van Regteren Altena. Van zijn Amsterdamse jaren heeft Ernst van Heerden verslag gedaan in enkele gedichten en in een tweede boek van autobiografische aard: Die ligtende trein. Outobiografiese vertellings (1988). Het verblijf in Europa werd behalve voor studie ook voor reizen gebruikt, naar Scandinavië, Italië, Polen, Hongarije en naar Duitsland, waar Ernst van Heerden de verheerlijking van Hitler met eigen ogen kon zien. Voor de grote groep Zuid-Afrikaanse studenten in Amsterdam werd het in de loop van 1939 steeds duidelijker dat er in Europa een oorlog dreigde: ‘En toe, in September 1939, kom die Duitse inval in Pole - en die teerling was geworpe. Dit was gou vir ons duidelik dat haastige planne beraam moes
| |
| |
word om weg te kom. Eksamenverpligtings moes in enkele gevalle nog nagekom word [...]. 'n Paar van die dapperes wat reeds sterk Nederlandse verbintenisse op die persoonlike vlak opgebou het, het besluit om die opstekende storm te trotseer.’ (Die ligtende trein, p. 25.) De reis terug naar Zuid-Afrika maakte Ernst van Heerden samen met de dichter W.E.G. Louw op het Nederlandse schip Jagersfontein. In de Golf van Guinee brak brand uit in het ruim, met het gevolg dat het grootste deel van Ernst van Heerdens boeken verloren ging.
In 1942 was Ernst van Heerden waarnemend docent Afrikaans-Nederlands aan de universiteit van Natal in Pietermaritzburg. Hij had in Die Stellenbosche Student en in Die Huisgenoot al menig gedicht gepubliceerd, maar in 1942 verscheen dan zijn eerste echte dichtbundel Weerlose Uur. Van 1942 tot 1945 doceerde Van Heerden Engels en van 1945 tot 1960 Afrikaans-Nederlands in Stellenbosch. Op uitnodiging van de dichterletterkundige N.P. Van Wyk Louw was hij vanaf 1960 tot aan zijn emeritaat in 1981 docent (vanaf 1967: hoogleraar) Afrikaans-Nederlands aan de Engelstalige University of the Witwatersrand in Johannesburg. Tijdens zijn docentschap in Stellenbosch bracht hij ruim een jaar in Gent door, waar hij in januari 1953 promoveerde op een proefschrift met de titel Die digterlike beeld, met spesiale verwysing na die poésie van N.P. van Wyk Louw. Wat Vlaanderen voor hem in menselijk en esthetisch opzicht betekende, heeft hij prachtig beschreven in het genoemde Die ligtende trein. De landschappen van geheel België had hij in zijn hart gesloten: ‘En steeds die groenheid, die sagtheid van die wêreld; die gras, groentetuine, appelboorde, die lang rye kersie-, kastaiing- en berkebome wat in die wasigheid altyd lyk of hulle op die een of ander impressionistiese skilder wag. Die tere kontoere van hierdie en ander Europese landskappe, so volkome vreemd aan enige ruheid of bonkigheid, was vir die Karooseun altyd iets wat die hart aangryp en steeds in die geheue gegrif bly’ (Die ligtende trein, p. 71.)
Voor de vraag gesteld of Ernst van Heerden primair een dichter of een literatuurwetenschapper was, zou ik het primaat onmiddellijk bij zijn dichterschap leggen. Deze keuze impliceert niet dat hij geen heldere en inzichtgevende letterkundige analyses zou hebben geschreven. Integendeel, zijn boeken met de bescheiden titels Rekenskap. Letterkundige opstelle (1963), Digterlike diagnose (1977) en Huis van stemme. Aantekeninge oor die poésie (1984) getuigen van zijn analytisch vermogen. Maar zijn ware liefde gold de poëzie als eigen expressie. Deze was voor hem van existentieel belang. Hierin kon hij keer op keer zijn geestelijke evenwicht hervinden.
| |
| |
In zijn poëzie kon hij ook zijn ervaringen thuis en onderweg - in Europa, de Verenigde Staten van Amerika en in Zuid-Amerika - tot een synthese laten groeien. Hierover schrijft hij in Die ligtende trein: ‘So word 'n mens steeds herinner aan die onderskeidende en pittoreske in jou reiservarings. Jy maak dit deel van jou geestelike toerusting en put volhardend daaruit. Hierdie ont-dekking het 'n neiging om jou onverhoeds te oorval en jy staan verbaas om te sien hoe die geheue self grillige verbande lê waar die oerimpulse al lankal in die bewaarkamers van die gees opgeberg lê.’ (p. 84) De reis naar de Verenigde Staten bracht hem in contact met dichters als Randall Jarrell, Theodore Roethke, Richard Wilbur en E.E. Cummings.
Ernst van Heerden is een zeer productief dichter geweest. Na Weerlose Uur volgden nog vele bundels, waarvan ik er enkele noem: Verklaarde nag (1946), Reisiger (1953), Koraal van die dood (1956), Teenstrydige liedere (1972), Tyd van verhuising (1975), Amulet teen die vuur (1987), Kwadratuur van die sirkel (1990) en Die herfstelike lig (1996). Binnen het gehele dichterlijke werk zijn twee typen gedichten te onderscheiden. De literatuurwetenschapper Ernst Lindenberg heeft er in een opstel over het werk van Ernst van Heerden in Perspektief en Profiel (derde druk, 1969) op gewezen dat een deel van het werk bestaat uit persoonlijke, op uitdrukking van zeer intieme gevoelens gerichte gedichten. Een ander prominent deel is eerder gericht op objecten, op dingen, die schijnbaar buiten de emoties van degene liggen op wie de taal van het gedicht teruggaat, het ‘lyrisch subject’. Een scherpe tegenstelling tussen de twee gedichtvormen doet geen recht aan de verbindende lijnen die door het gehele werk van Ernst van Heerden lopen. De geest van deze dichter was van jongs af aan gericht op het vastleggen, het laten stollen, het dichterlijk fixeren van bewegingen in beelden. Poëzie was voor Ernst van Heerden altijd een verovering van een ding of een gestalte op de als vijandig ervaren tijd. Het verbale en het visuele zijn bij hem vanaf het begin zeer sterk met elkaar verbonden. Als ruw materiaal voor zijn gedichten gebruikt hij vaak de letterkunde zelf, de beeldende kunst, de wereld van de sport en de natuurlijke veelvormigheid van Zuid-Afrika. Het milieu van Zuid-Afrika in het algemeen en van de Karoo in het bijzonder wordt in veel gedichten over dieren tot thema. Het zijn de schildpad, de hagedis, de kameleon, de leguaan en het stekelvarken die de dichter tijdens zijn jeugd in Pearston binnen zijn eigen leefomgeving leerde kennen en die hij zich via het gedicht opnieuw toeëigent. Tussen de ervaring van de tijd als verlies en het verlangen naar bestendiging van de esthetische ontroering bestaat een spanning die in het gedicht tast- | |
| |
baar aanwezig is, terwijl het gedicht die spanning paradoxaal genoeg tevens probeert te overwinnen.
Het meest overtuigend heeft Ernst van Heerden deze overwonnen tegenstrijdigheid neergelegd in Tyd van verhuising. Als gevolg van een vaatziekte verloor de dichter in 1973 beide benen. Een groot aantal gedichten uit Tyd van verhuising volgt de gedwongen weg naar onbekende dimensies van de werkelijkheid, naar een nieuwe aardsheid die tezelfdertijd ontheemding is. Ook is het een weg terug naar de eigen jeugdjaren in Pearston. Het ontroerende effect van deze verzen berust niet primair op het biografische gegeven, maar op de ervaring van vergankelijkheid en lichamelijke ontreddering die dichter en lezer bindt. De poëzie is het medium dat ondanks alles zin en afronding mogelijk maakt. In het bijzonder het tweede deel van de bundel, ‘Vertraagde tempo’, bevat gedichten die duidelijk maken dat het vinden van woorden voor pijn en smart een vitale noodzaak is:
Banneling
waar bekende oerdimensies
met 'n towerslag verdwyn,
onvermoede plaasvervangers
en soos 'n kind verwytend
veral die klein genietinge:
'n boek van die rak haal,
In een aan mij gerichte brief van 21 september 1990 schrijft Ernst van
| |
| |
Heerden over de gevolgen van de operatie: ‘Poësie bly vir my 'n hoogs irrasionele bedryf. Met ‘rede’, met bewussyn, met beplanning het die poëtiese daad weinig te make; met fantasie, met ingewing, met ontvangenis (om nou só 'n woord te gebruik!) heelwat. My verse van die afgelope jare het 'n sterker eksistensiële betekenis gekry van weë die traumatiese ondervinding van die amputasie van beide bene. Vir 'n lang tyd het lyding, pyn, hospitale en sjirurge die verse in beslag geneem. Veral die bundel Tyd van verhuising (1975) het die spanning tussen zijn en niet-zijn sterk geopenbaar. Algaande egter het hierdie persoonlike trauma verbreed tot 'n bemoeienis met 'n veranderende wêreld, 'n wêreld waarin geweld en verminking meer en meer die oorhand kry.’
De nog niet genoemde bundel Kanse op 'n wrak (1982) staat evenals het reeds genoemde Kwadratuur van die sirkel in het teken van een diep verlangen naar zuiverheid en heelheid in een wereld die vol bedreigingen is. In de eerstgenoemde bundel neemt het woord ‘suiwer’ een sleutelpositie in. Pijn, verminking en lijden vormen geen eindpunt, maar ze zijn stadia onderweg naar een nieuwe sensibiliteit. De pijnen zijn mogelijkheden van betekenis die tot een nieuwe, intense verbondenheid met al het creatuurlijke kunnen leiden, dat immers niet minder vergankelijk is. In Die ligtende trein thematiseert de dichter deze ervaring op volstrekt unieke wijze. Door alle aardse wetmatigheden heen is in weerwil van de onbeschrijfelijke pijnen heelheid mogelijk, een heelheid die soms als kosmische verlossing wordt aangeduid. De heelheid kan ook een verrassende fysieke ervaring van tijdelijk aard zijn, zoals in ‘Swemvreug’, waarvan het eerste couplet luidt: ‘Behep steeds met en deur / die ou wiskunde van die pyn, / wil ek in water / die primêre leniginge soek - / om vry en kettingloos / 'n slinkse lyflike maneuver / uit te vier.’
Tijdens zijn hele leven heeft Ernst van Heerden geprobeerd om tot de essentie van de dingen door te dringen. Wat hij bij anderen zoals Dante, T.S. Eliot, Elisabeth Eybers en Richard Wilbur las, hielp hem daarbij. Over zijn kinderjaren vertelt de dichter in zijn autobiografische geschriften karakteristieke, voor de lezer aanschouwelijke dingen die de kern van zijn persoonlijkheid raken: hij zoekt naar momenten om datgene wat hij waarneemt vanuit zijn wezen te kunnen beschouwen en hij voelt deernis met de levende wezens in zijn omgeving. Het esthetische is een vitale kracht in deze mens en dichter, maar het is geen waarde op zich. Het blijft verbonden met het ware en het goede. Dat ware en goede zag Ernst van Heerden niet alleen in de literatuur vertegenwoordigd. Hij had een waar- | |
| |
achtige belangstelling voor beeldende kunst en bezat ook zelf een grote collectie schilderijen van Zuid-Afrikaanse kunstenaars, onder wie Maggie Laubser en Gregoire Boonzaaier. De reizen naar Europa vormden een prachtige mogelijkheid om met de architectuur en beeldende kunst van verschillende Europese landen in contact te komen. Op 21 september 1990 schreef hij mij daarover het volgende: ‘As student aan twee Europese universiteite (die Gemeentelijke van Amsterdam en die Rijksuniversiteit te Gent) het ek tot enorme eie voordeel kennisgemaak met die kultuur van hierdie twee lande. Nie net kennis nie, maar ook liefde. Daarom was die verwydering tussen Suid-Afrika en die Laelande vir my as skrywer 'n ontsaglike verlies. Nie alleen die lastigheid dat Nederlandse uitgewers onwillig is om boeke aan Suid-Afrika te lewer, maar ook die gevoel diep in die hart dat jy en jou kultuur verwerplik is. Ek dink hierdie verwydering was vir ons in Suid-Afrika een van die bitterste dinge om te verwerk. [...] Dan gaan ek maar terug na my eie goed-voorsiene Nederlandse boekery en put troos uit my onvervreemdbare besit van skrywers soos Anthonie Donker, A. Roland Holst, Werumeus Buning, Nijhoff, Slauerhoff, Marsman,... Gezelle, Gijsen, Daisne.’
Ernst van Heerdens laatste bundel Die herfstelike lig is een bundel van omzien en afscheid nemen. Voor de laatste maal keren de beelden terug van het afscheid van Pearston en van de veilige omheining van de jeugd om naar Port Elizabeth te vertrekken. De gestorvenen worden geteld evenals de brieven uit een ver verleden. Tegenover de weemoed van het vertrek staat de sterke betrokkenheid bij het lijden, het lijden van dieren in het abattoir of van mensen op een vluchtelingenboot. Het leven staat in het teken van de onverwachte overval, van geweld en verdriet. En toch is Ernst van Heerden tot het einde van zijn leven verknocht gebleven aan die bonte en weerspannige wereld. Een van de gedichten uit Die herfstelike lig heeft als titel een citaat van de Italiaanse schrijver Salvatore Quasimodo:
Ed è súbito sera
deur warm en lustelose ure trek,
en teensprakende kwetteringe
| |
| |
wurms en akkedisse hulle aftogte sei,
word 'n waarheid skielik sigbaar:
hans ester
| |
Voornaamste geschriften
Een bibliografie van het werk van Ernst van Heerden tot 1981 is te vinden in: A.J. Coetzee (red.), Hulsels van kristal. Bundel aangebied aan Ernst van Heerden by geleentheid van sy vyf-en-sestigste verjaardag op 20 Maart 1981. Kaapstad 1981. Behalve de in het voorafgaande genoemde bundels zijn in en na 1981 verschenen: Ernst van Heerden, Kleur van Donkerte. Verse 1942-1956. Kaapstad 1981; Ernst van Heerden, Die swart skip. Kaapstad 1985; Lucas Malan en Gerrit Olivier (red.), Verse vir Ernst. 20 Maart 1991. Kaapstad 1991; Ernst van Heerden, Najaarswys. Kaapstad 1993. Een bloemlezing van in het Engels vertaalde gedichten is: Ernst van Heerden, The runner and the shadow. A selection. Translated by Jean Branford and the poet. Cape Town 1986.
De beste studie over de poëzie van Ernst van Heerden is: Lucas Malan, Paradoks en Parabool. Pretoria 1993.
|
|