Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs 1998
Rapport van de commissie voor schone letteren
De historische roman heeft een sterke traditie in de Nederlandse literatuur: ontstaan in de negentiende eeuw en daarvan de typische kenmerken vertonend is het genre met de fictionele literatuur meegeëvolueerd en heeft het steeds nieuwe gedaanten gekregen. Wie na de lectuur van historische romans van Truitje Bosboom-Toussaint met hun lineariteit en olympisch perspectief de kameleontische vertellingen van Hella S. Haasse of Nelleke Noordervliet ter hand neemt, moet wel denken dat hij een totaal ander genre leest.
De zwarte met het witte hart, het tweede boek van Arthur Japin, in 1997 bij de Arbeiderspers verschenen, is zo'n specimen van de moderne historische roman. Centraal staat hierin de ware geschiedenis van twee prinsjes uit Ghana, neefjes van elkaar, die in 1837 op jeugdige leeftijd naar Nederland gestuurd worden bij wijze van koninklijk geschenk en op geheel verschillende manier hun ontworteling en de daarmee gepaard gaande vervreemding beleven en verwerken. De een, Kwame, gaat in 1847 terug naar Afrika, maar het is hem niet vergund zich bij zijn familie te voegen: na drie jaar in Nederlandse dienst als militair werkzaam te zijn geweest, vervalt hij tot diepe depressies, waaraan hij een einde maakt door zich door het hoofd te schieten. De ander, Kwasi, houdt zich beter staande. Hij slaagt erin een hoge opleiding te voltooien en heeft zelfs goede contacten in hofkringen: zijn verstandhouding met prinses Sophie, dochter van Willem ii, getuigt van diepgaande affectie van beide kanten; hij volgt haar zelfs naar Weimar. In het jaar waarin zijn neef zelfmoord pleegt, belandt Kwasi in Nederlands-Indië. Hij kan zich daar echter geen positie verwerven die in overeenstemming is met zijn capaciteiten en opleiding: op een ook voor hemzelf lang verborgen blijvende wijze wordt hij in zijn carrière tegengewerkt. Hij handhaaft zich met moeite: als ‘zwarte met een wit hart’ is hij in Indië in dubbel opzicht een vreemde.
De twee levensverhalen, die ongeveer elkaars spiegelbeeld vormen, worden in vijf ‘bedrijven’ of hoofdstukken verteld, waarbij het perspectief in vier hoofdstukken bij Kwasi ligt, terwijl een hoofdstuk wordt gevormd door een dagboek van Kwame, dat hem tekent in zijn fataal voortschrijdende psychische ontwrichting. Het leven van Kwasi wordt retrospectief door hem verteld, ter gelegenheid van zijn vijftigjarig verblijf in de Oost.