Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1997
(1997)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |
Helena Wilhelmina Frederika Stellwag
| |
[pagina 134]
| |
bijlessen. In deze tijd sloot zij ook enkele duurzame vriendschappen. In haar studie legde Stellwag sterk de nadruk op het Grieks. Na het kandidaatsexamen, dat zij in 1924 cum laude aflegde, koos zij oude geschiedenis als tweede vak en niet Latijn, zoals de gewoonte was. Het aantal studenten in de klassieke talen was klein; tentamens werden bij de hoogleraar thuis afgelegd en soms werden ook colleges thuis gegeven (zo noemt zij de colleges oude geschiedenis van prof. dr. H. Bolkestein). Stellwag ontwikkelde in deze periode een bijzondere belangstelling voor het hellenisme en de godsdiensten uit die tijd, mede met het oog op het ontstaan van het christendom. Hier werd ook de basis gelegd voor het proefschrift over Epictetus. In 1926, na vijf jaar studie, legde zij cum laude het doctoraalexamen af. Na haar studie reisde Stellwag af naar Leeuwarden, waar zij lerares klassieke talen werd aan het Stedelijk Gymnasium. Zij woonde in Leeuwarden in verschillende pensions, totdat zij in 1929 een huis betrok samen met de - eveneens pas begonnen - lerares Engels, mevrouw A.J. Erdman Schmidt. Met haar zou zij samen blijven totdat de dood hen (in 1985) scheidde. Naarmate Stellwag de problemen van het beginnend leraarschap, orde houden en lessen voorbereiden, beter onder de knie kreeg, begon zij plannen te maken voor een dissertatie. In 1933 promoveerde zij op het proefschrift Epictetus, het eerste boek der Diatriben; inleiding, vertaling en commentaar. In 1937 promoveerde ook mevrouw Erdman Schmidt. Vlak voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog had Stellwag, samen met haar huisgenote, in Leeuwarden een huis gekocht. Hier kon zij haar liefde voor de ruime tuin (‘waarin vier perenbomen!’) naar hartelust uitleven. De rust zou echter niet lang duren. Gedurende de oorlog boden zij onderdak aan enkele leerlingen en ook aan onderduikers. Bovendien kwamen haar ouders, die erg onder de schaarste in het westen van het land hadden te lijden, enkele malen over. In deze periode was ook de enige gelegenheid dat zij, zoals zij mij schreef, met vrouwendiscriminatie te maken kreeg. Deze gebeurtenis zou tot een ingrijpende wending in haar verdere loopbaan leiden. In 1942, Stellwag was inmiddels conrector, solliciteerde zij naar de vrijgekomen positie van rector aan het Stedelijk Gymnasium. Hoewel er in die tijd nog geen vrouwelijke rectores waren, werd zij als nummer één op de voordracht geplaatst. Het departement dat over de benoeming moest beslissen, koos echter de tweede van de voordracht, een man, met als argument dat het taalgebruik van de wet alleen de interpretatie toeliet dat de rector van een gymnasium een man zou moeten zijn. | |
[pagina 135]
| |
Na deze voor haar teleurstellende ontwikkelingen aan het Leeuwarder gymnasium, besloot Stellwag haar leven een nieuwe koers te geven. Zij nam verlof op en vulde het geringe resterende salaris aan door bijlessen te geven, om zo over haar plannen na te kunnen denken. In haar jaren als lerares was zij sterk geïnteresseerd geraakt in de pedagogisch-didactische kanten van het onderwijs en nu besloot zij om in dit vakgebied haar toekomst te zoeken. Zij nam contact op met prof. dr. M.J. Langeveld, hoogleraar in de pedagogiek te Utrecht, en begon in 1944 aan een opvoedkundige studie. Nog voor zij iets van haar toekomstplannen met dit vak had kunnen realiseren-zij wilde een particuliere pedagogische en didactische praktijk beginnen - werd zij eind 1945 benaderd om prof. dr. Ph. Kohnstamm als buitengewoon hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam op te volgen. Zij besloot om aan deze oproep gehoor te geven. Op 8 maart 1946 legde zij cum laude het doctoraalexamen in de pedagogiek af en in oktober 1946 begon zij aan haar tweede loopbaan: die van hoogleraar in ‘de pedagogiek in haar volle omvang’ aan de Universiteit van Amsterdam. Zij zou deze functie, eerst als buitengewoon hoogleraar en vanaf 1954 als gewoon hoogleraar, tot aan haar emeritaat in 1972 blijven vervullen. Stellwag is degene geweest die het vak pedagogiek als universitaire discipline aan de Universiteit van Amsterdam vorm gaf. Tot aan haar benoeming was het vak alleen als bijvak bij de wijsbegeerte gedoceerd. Waar de Amsterdamse Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte zich in 1917 nog heftig had verzet tegen een pedagogisch instituut, hetgeen immers ‘schoolmeesters’-bemoeienis met de universiteit zou geven, zette zij zich direct na haar benoeming voortvarend aan de ontwikkeling daarvan. Uiteindelijk had zij, na intensieve briefwisselingen met de Universiteit en het gemeentebestuur van Amsterdam, in 1954 haar Pedagogisch Didactisch Instituut gerealiseerd, inclusief wetenschappelijke en secretariële assistentie en een eigen onderkomen aan de Herengracht. Stellwag stelde een onderzoeksprogramma op en de studentenaantallen groeiden gestaag. De pedagogiek werd tevens een verplicht vak voor aanstaande leraren. Bij haar emeritaat in 1972 bestond er een zelfstandige studierichting met differentiaties en bijbehorende stafafdelingen op het gebied van de onderwijskunde, de gezinspedagogiek, de sociale pedagogiek, de orthopedagogiek en de wijsgerige en historische pedagogiek. Op elk van deze terreinen waren hoogleraren benoemd of gepland, er was een nieuw pand betrokken aan de Prinsengracht en de toestroom van studenten was op een hoogtepunt. | |
[pagina 136]
| |
In het wetenschappelijk werk van Stellwag overheersten twee thema's, die ook al voordien in haar leven een belangrijke rol hadden gespeeld: ten eerste de didactiek van het middelbaar onderwijs en daarbinnen vooral de selectieproblematiek, en ten tweede de theoretische en wijsgerige pedagogiek. Van meet af aan verscheen een niet aflatende stroom van publicaties van haar hand. In de eerste periode deed zij veel onderzoek naar selectiemethoden in het middelbaar onderwijs, waarbij een combinatie van pedagogische en onderwijskundige benaderingswijzen haar werk kenmerkte. Stellwag was een warm pleitbezorgster van de proefklas (de latere brugklas) en zij voorzag deze zienswijze van uitvoerige empirische onderbouwing. In 1955 publiceerde zij Selectie en selectiemethoden en in 1960, samen met dr. Van Trotsenburg, Didactische en organisatorische leidraad voor de proefklasse. Daarnaast schreef zij over het onderwijs in de klassieke talen, de opleiding van leraren, leerlingenbegeleiding en over uiteenlopende pedagogische onderwerpen zoals gezag, straf en creativiteit. In de loop van haar carrière, toen voor de verschillende deelgebieden van de pedagogiek afzonderlijke leerstoelen werden ingesteld, verschoof het accent steeds meer naar de theoretische en filosofische fundamenten van deze discipline. Zo kwam haar engagement met de ontwikkeling van de pedagogiek als universitaire, en dus wetenschappelijke discipline ook inhoudelijk tot uitdrukking. Waar zij zich aanvankelijk nog aansloot bij de enigszins prakticistische en levensbeschouwelijk georiënteerde pedagogiek van Langeveld, maakte zij zich daarvan gaandeweg los. Al vroeg begonnen publicaties te verschijnen over het wetenschapskarakter van de pedagogiek en het onderscheid daarvan met de (ontwikkelings) psychologie. In haar ogen zou de pedagogiek zich als een empirische wetenschap moeten ontwikkelen, terwijl kwesties van levensbeschouwelijke aard volgens haar aan de opvoeders zelf zouden moeten worden overgelaten. Met deze, naar verhouding moderne, opvatting isoleerde zij zich enigszins van haar collega's aan de andere universiteiten. De ontwikkeling van de theoretische pedagogiek pakte Stellwag al even grondig aan als die van het empirisch onderzoek. Zij liet het niet bij de traditionele, wijsgerig-beschouwende benadering van dit vak, maar koos een analytische aanpak. Zij introduceerde uit de Angelsaksische ‘philosophy of education’ de methode van de linguïstische conceptuele analyse en de laatste boeken die zij publiceerde bevatten een analyse van enkele pedagogische grondbegrippen (‘Situatie’ en ‘relatie’ in 1970 en ‘Gezag’ en ‘autoriteit’ in 1973). Hoewel de methode nieuw was en ook wel op bredere | |
[pagina 137]
| |
schaal ingang vond, heeft zij met dit werk toch geen school gemaakt. Haar verwachting om langs deze weg tot een universeel geldig en hanteerbaar opvoedkundig begrippenapparaat te komen, kon niet overtuigen en bleek uiteindelijk ook niet realiseerbaar. Mede door privé-omstandigheden, maar zeker ook onder invloed van de studentenopstanden en de democratiseringsbewegingen omstreeks 1970, kwam aan de universitaire loopbaan van Stellwag toch nog een voortijdig einde. In die tijd gold de regeling dat hoogleraren op hun zeventigste met emeritaat gingen. Hoewel zij de medezeggenschap van studenten aanvankelijk nog als een zinvol opvoedkundig experiment beschouwde, kon zij toch moeilijk aanzien hoe haar kamer werd bezet en hoe haar via ‘democratische verkiezingen’ het directeurschap over het door haar opgerichte en groot gemaakte Pedagogisch Didactisch Instituut werd ontnomen. Zij besloot om per februari 1972, een half jaar vóór haar zeventigste verjaardag, te vertrekken. Zij kon nu profiteren van het netwerk van buitenlandse wetenschappelijke contacten dat zij gedurende haar universitaire carrière had opgebouwd. Zij gaf een aantal gastcolleges in het buitenland en aanvaardde in 1973 voor enkele maanden een - toen controversieel - gasthoogleraarschap aan de Universiteit te Natal, Zuid-Afrika. Terug in Baarn, nam zij de draad van haar publicaties weer op, maar uiteindelijk zette zij zich toch weer aan de studie van de klassieken. Nog in 1992 gaf zij in eigen beheer een vertaling uit van Marcus Antonius, keizer, voor zichzelf. In maart 1996 is Stellwag in haar geliefde huis te Baarn, te midden van haar boeken, gestorven. Overeenkomstig haar wens, is zij naast mevrouw Erdman Schmidt begraven op het kerkhof in de gemeente Buurse (Twente), in de streek waar zij samen zoveel weekeinden en vakanties hadden doorgebracht.
frieda heyting |
|