Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1996
(1996)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
Het opperste goed der aarde
| |
[pagina 10]
| |
van de gelegenheidsgedichten wordt nog maar voor een klein deel belicht. Het is vooral het literair-historische, de inhoudelijke kant van dit drukwerk die tot nu toe belangstelling heeft gekregen, en niet eens in erg positieve zin. Maar: wie heeft ze gedrukt? Hoe functioneerden deze teksten? In welke aantallen werden ze verspreid en onder wie? Hoe verhouden de losse gedichten zich tekstueel tot het verzamelde dichtwerk van een auteur, en hoe zat het met het kopij- of auteursrecht op dit losse drukwerk? Deze vragen blijven onbeantwoord. Was het - letterlijk - liefdewerk oud papier of stond er een geldelijke beloning tegenover? Entameerden uitgevers dit soort gelegenheidspoëzie of bracht de poëet-zondagsdichter zelf een zak geld mee en was een uitgever slechts intermediair tussen hem en de drukker? Het zijn allemaal aspecten en vragen waar de literatuur-historicus incidenteel wel eens naar kijkt, maar het is de bóekhistoricus die er systematisch onderzoek naar doet. Hij is bij uitstek geïnteresseerd in de totstandkoming van teksten, in de voorwaarden waaronder ze in de drukkerij geproduceerd worden, in wíe ze produceren en verkopen, in de manier waarop ze verspreid worden en in welke mechanismen een rol spelen bij het consumeren van teksten. Kortom, naar de vraag wie, onder welke omstandigheden, waar, wanneer en hoe, welke tekst precies las. Voor een antwoord op die vragen kan de boekhistoricus onder meer terecht in de bibliotheek van de Maatschappij. Het belang van deze bibliotheek voor de literatuur-historicus of de historisch-taalkundige hoef ik in dit gezelschap niet duidelijk te maken: de Maatschappij is er in 1766 voor opgericht en vele generaties neerlandici hebben van het bezit van haar bibliotheek gebruik gemaakt. Maar de neerlandistiek heeft zich de laatste decennia verbreed. Naast aandacht voor de inhoud van de tekst, is ook het functioneren ervan steeds meer binnen het blikveld van de neerlandicus gekomen. Een belangrijke stimulans daartoe is gegeven door de opkomst van de bibliologie of boekwetenschap. Boekwetenschap heeft sinds enkele decennia een vaste plaats verworven aan de diverse universiteiten die ons land rijk is, met name binnen de vakgroepen neerlandistiek. De aandacht voor boekhistorische aspecten groeit, niet alleen in het onderwijs en het onderzoek, maar ook in publicitair opzicht. Ik wijs op de recent verschenen bibliografie van het Journael van Bontekoe, waarin een overzicht wordt gegeven van de veranderingen die de vorm, inhoud en presentatie van dit fameuze verhaal in de loop van driehonderdvijftig jaar hebben doorgemaakt.Ga naar eind3 Ik me- | |
[pagina 11]
| |
moreer de aandacht die op dit moment de negentiende-eeuwse antiquaar, uitgever, veilinghouder en bibliograaf Frederik Muller krijgt. Over hem is een, zoals dat tegenwoordig heet, onthullend boek verschenen.Ga naar eind4 Ook over de gezichtsbepalende antiquaren uit deze eeuw is ter gelegenheid van het zestigjarig jubileum van de Nederlandse Vereniging van Antiquaren een gedenkboek verschenen, waarin de handel in het oude boek in onze eeuw wordt beschreven.Ga naar eind5 De oprichting twee jaar geleden van de Nederlandse Boekhistorische Vereniging kan als een logisch gevolg of vervolg worden gezien van de toegenomen aandacht voor het fenomeen ‘boek’ in al zijn facetten: de drukgeschiedenis van een tekst, de verspreiders ervan en de consumenten: kopers, leners en lezers. Deze belangstelling wordt, zoals gezegd, gevoed door een toenemende belangstelling voor de functie van literatuur. Ze hangt samen met de overgang van de meer literair-historisch en filologische belangstelling naar een interesse die uitgaat naar het literaire bedrijf als geheel. De intense filologische aandacht voor hoogwaardige teksten, vooral die uit de oudere periode, raakt op de achtergrond. Daarbij is de belangstelling voor teksten met een literair karakter langzaam maar zeker vervangen door interesse in teksten-zonder-meer: jeugdliteratuur, koloniale literatuur, reisjournalen, strips, bouquetreeksboekjes, pamfletten, almanakken, gelegenheidsgedichten, abc-boeken, schoolboeken, wetenschappelijke verhandelingen, pulp. Al deze tekstsoorten zijn tot het domein van de neerlandicus gaan behoren. Voor een deel is de verschuiving te danken aan veranderingen die zich altijd binnen elke discipline voordoen. De neerlandistiek is er rijker van geworden. Maar zelfs als we de literaire teksten centraal blijven stellen en er alleen anders naar zijn gaan kijken, ook dan is dat maar een gedeeltelijke verklaring voor die verschuiving. Ze is ook veroorzaakt door het groeiend aantal onderzoekers. Niet alle neerlandici-onderzoekers kunnen of willen zich meer met de Walewein, met Anna Bijns, met Huygens, Poot, of Bosboom-Toussaint en W.F. Hermans bezighouden. De markt is verzadigd, het materiaal te beperkt om iedereen te voeden, dus is het corpus te bestuderen teksten opgerekt en wordt er verder gekeken en worden andere vragen gesteld: van literatuur zijn we ook naar lectuur gegaan. Voordat de neerlandicus van tegenwoordig zich kan zetten aan het onbekommerd voor zijn plezier lezen, zou hij of zij zich als professional al kunnen afvragen: waarom dít boek? Door welke motieven heb ik mij laten leiden: is het prijs, de faam van de auteur, het omslag? Hoe heb ik het verworven: gekocht (boekenclub, tweedehandsboekenmarkt, | |
[pagina 12]
| |
witte boekhandel, bij de ako of bij de nog zelfstandige, lokale boekhandel), gekregen, geleend (openbare bibliotheek, van een kennis, via een leesclub of via de universiteitsbibliotheek, uit de bibliotheek van de Maatschappij? En zo ja, hoe is het daar dan terechtgekomen? Uit de bibliotheek van Jozef Alberdingk Thijm misschien?). De neerlandicus is steeds meer ‘boek-neerlandicus’ geworden. Als we nu eens zo'n denkbeeldige boek-neerlandicus loslaten op het bezit van de Maatschappij. Welke meerwaarde heeft de bibliotheek van de Maatschappij dan voor hem boven andere bibliotheken? Het bezit van de bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde lijkt mij om ten minste zes redenen van belang voor het boekhistorisch onderzoek. De meest voor de hand liggende reden is uiteraard het bezit van de unica. Bij de handschriften is dat aspect onmiddellijk duidelijk. Nergens anders is het handschrift van de Ferguut, of zijn de fabelen van Esopet in het Nederlands bewaard, alleen hier in Leiden, in de bibliotheek van de Maatschappij. Voor de boekhistoricus heeft de Maatschappijbibliotheek de collectie van de negentiende-eeuwse uitgever Kruseman met de correspondentie van een groot aantal befaamde auteurs. Deze verzameling is er in eerste instantie vanwege haar literaire belang in terechtgekomen. Maar de boek-neerlandicus vindt er de antwoorden in op zijn vragen inzake de achtergronden van een groot aantal Nederlandstalige literaire werken: hoeveel honorarium kreeg een auteur voor zijn werk, hoeveel was de oplage, op welk publiek mikte de uitgever, wie corrigeerde de drukproeven. Hoe belangrijk dit soort uitgeversarchieven is, heeft recentelijk Annemarie Kets-Vree laten zien, die de drukgeschiedenis van de Studenten-typen van Kneppelhout deels reconstrueerde met behulp van het Sijthoff-archief, ook zo'n archief met veel literatoren.Ga naar eind6 Met betrekking tot de gedrukte werken bezit de Maatschappij ook een aantal unica. De voorbeelden zijn legio: de Maatschappijbibliotheek bezit als enige bibliotheek in Nederland een exemplaar van het toneelspel Achab van Abraham de Koning, de editie 1621, gedrukt bij Jan II van Waesberge te Rotterdam. Ik ontleen deze wetenschap aan het databestand ceneton, Census Nederlands Toneel, waarin op eenvoudige wijze is na te gaan, dat van de op dit moment opgenomen 7500 edities van Nederlandse toneelstukken ruim duizend alleen via een exemplaar in de Maatschappijbibliotheek bekend zijn. | |
[pagina 13]
| |
Een tweede reden is dat de Maatschappij collecties bezit, dat wil zeggen dat de boeken zich in een bepaald verband bevinden, namelijk dat van een bibliotheek die geheel of gedeeltelijk in het bezit van de Maatschappij terecht is gekomen, of in het verband van een door de Maatschappij opgebouwde verzameling. Juist verzamelaars streven naar volledigheid en naar de mooiste exemplaren. En ook de verzamelaars van boeken behoren tot het terrein van de boekgeschiedenis. Zij hebben ervoor gezorgd dat veel van ons culturele erfgoed - en hier het gedrukte erfgoed in een brede betekenis van het woord - voor het heden en de toekomst bewaard is gebleven. Ik noemde aan het begin Vader Thijm al, aan wie we een collectie gelegenheidsgedichten te danken hebben. Had hij ze niet verzameld, wat was er dan gebeurd met dit efemere drukwerk? Ik vrees - met Bilderdijk - dat al dat bedrukte papier zou zijn gebruikt om er op de markt vis of kaas mee in te pakken. Dierbaar Magazijn geeft een aantal voorbeelden van die collecties en het aardige is dat de Maatschappij - naast letterkundige verzamelingen - ook van die collecties heeft die nu de volle aandacht krijgen. Ongemerkt en zonder zich daarvan bewust te zijn, heeft de Maatschappij typen teksten verzameld, die thans ook tot het domein van de boek-neerlandicus behoren. De literatuur-historicus haalde nog niet eens zo heel lang geleden zijn neus op voor bijvoorbeeld het populaire proza, een ruime benaming voor onder meer ‘boekjes met zedelessen voor kinderen en de jeugd, schandalen en smaadschriften, boeken van doodelijken haat en vulgaire erotiek, verhalen van misdaad zoowel als van heldenlevens’. Een verzamelaar schreef ‘Op zichzelf beschouwd van geen enkele letterkundige waarde, vormen zij echter mede de getuigen van vervlogen tijden, van vergeten zeden en gewoonten niet alleen, maar zij zijn ook de afspiegeling van de geestesbeschaving, van het geestespeil van hun tijd. En als zoodanig in verzamelverband van het allergrootste belang voor de studie der beschavingsgeschiedenis.’Ga naar eind7 Nu wil het toeval dat de Maatschappijbibliotheek nogal wat populair proza heeft: gekregen, maar ook bewust aangeschaft. Als in 1893 de firma Frederik Muller & Co. de inmiddels befaamd geworden verkoopcatalogus Populaire prozaschrijvers der 17e en 18e eeuw uitbrengt, weet bibliothecaris Louis D. Petit het bestuur te overtuigen van het belang van het aangeboden materiaal. Ook nu laat de toestand van de kas een extra krediet toe: ‘Niet minder dan 133 voor 't meerendeel zeldzame, om niet te zeggen bijna onvindbare romans, volksboekjes, en andere prozawerken der 16e | |
[pagina 14]
| |
en 17e eeuw kwamen onze verzameling vermeerderen, zodat thans in onze bibliotheek een verzameling aanwezig is, waarvan men de wederga elders vruchteloos zoeken zal.’Ga naar eind8 Nu heb ik niet alle 133 titels op hun zeldzaamheid getoetst, maar een boekje als Nederlantschen Wegh-korter uit 1623 en de Vermeerderde wegh-korter uit 1641 zijn nergens anders in Nederland aanwezig, althans niet in de bij de Centrale Catalogus aangesloten bibliotheken. Misschien dat er in particulier bezit nog exemplaren te vinden zijn, maar ook die zullen - vroeg of laat - hopelijk in het verband van hun collectie in openbaar, liefst Maatschappij-bezit terechtkomen. Zo'n aankoop moet beschreven, gecatalogiseerd worden - en daarmee kom ik aan de derde reden. Bij de catalogisering zal spanning optreden tussen de generalisten die een collectie met één pennenstreek globaal karakteriseren en beschrijven en de specialist-bibliograaf die net als de filoloog elke tekst diepgaand bestudeert, maar dan met het oog op een uitvoerige bibliografische beschrijving. Deze spanning is van alle tijden. Ze is ook terug te vinden in de beschrijvingen van het binnengekomen materiaal: het gekochte zowel als het geschonkene. De derde meerwaarde is dat er nog zoveel te ontdekken is voor de boekhistoricus in de Maatschappijbibliotheek, met name op het gebied van de collecties. De portefeuilles 1091 A 17-20 bijvoorbeeld: ‘Verzameling straatliederen, gelegenheidsgedichten en voordrachten’. Vier portefeuilles ongecatalogiseerd drukwerk, over moorden, branden, terechtstellingen, liederen op vertrekkende zeelui, strijdliederen, gezongen en verkocht door F.C. Zutmulder, gedrukt bij P. de Lange in Deventer, bij J. Bezaan in Alkmaar, bij F.W. Vislaake in Amsterdam. De boekhistoricus vindt er het efemere materiaal, waarmee deze drukkers en uitgevers hun persen en hun handel draaiende hielden. We moeten af van de gedachte dat uitgevers en drukkers hun brood met literatuur alleen konden verdienen. Wat hun persen nog meer voortbrachten, daar zoekt de boekhistoricus naar, en met hem ook steeds vaker de literatuur-historicus. Ze vinden het beiden in de Maatschappijbibliotheek. Een Zamenspraak tusschen eene koe en een boer, over den tegenwoordigen tijd. 3de druk. Te Utrecht, by A. Jorna. Prijs: 6 cent. Geschreven door een vader die zijn kinderen niet te eten kon geven en door de verkoop van dit soort tekstjes hoopte wat geld binnen te halen. En zo zijn er nog vele honderden voorbeelden. Daar is niet alleen een mooi boek, maar ook een heel ontroerend boek over te maken. De vierde reden is die van het archief van de Maatschappij. Het is niet alleen een unieke en onwaardeerlijke bron voor informatie over Maat- | |
[pagina 15]
| |
schappij-zaken, maar vooral over de collecties, de schenkers, de boeken en de aankopen. Het geeft een beeld van cultuurpolitiek met betrekking tot het bewaren van onze eigen taal en literatuur in gedrukte vorm; het archief laat zien dat het behoud voornamelijk van de leden, van particuliere mecenassen de goede zaak toegedaan, heeft afgehangen. Het archiefbiedt voor veel boekhistorische vragen nog heel wat materiaal. De vijfde reden die ik wil noemen is dat de bibliotheek voor de boekhistoricus een meerwaarde heeft door wat zij niet als unica bezit. Zij is dus van belang door haar bezit van exemplaren van werken die ook in andere bibliotheken aanwezig zijn. Dat klinkt u misschien vreemd in de oren, maar de boekhistoricus, meer specifiek de analytisch-bibliograaf, heeft voor het reconstrueren van de drukgeschiedenis van een tekst liever twintig dan tien exemplaren tot zijn of haar beschikking: doubletten bestaan niet voor hem, elk exemplaar is uniek. Ook binnen de neerlandistiek is inmiddels de notie gemeengoed, dat tijdens het productieproces van boeken heel veel mis kan gaan. Zetter, drukker, corrector en binder maken fouten die direct invloed hebben op de gedrukte tekst. Daarom is het bij de studie van elke tekst noodzakelijk de precieze drukgeschiedenis ervan vast te stellen: het werk van de analytisch-bibliograaf. En dan heb je niet heel veel aan een enkel exemplaar. De meerwaarde van het bezit van de Maatschappij bestaat er dus in dat dankzij haar bestaan zij weliswaar het vijfde of soms zelfs het tiende exemplaar bezit van een tekst, maar nu net dat exemplaar heeft dat verschilt van alle andere exemplaren, bijvoorbeeld doordat het Maatschappij-exemplaar een verbeterblad heeft, of een exemplaar van een druk die niet elders is. De eerdergenoemde Kets-Vree maakt voor het vaststellen van de tekstgeschiedenis van de eerste druk van de Studenten-typen van Kneppelhout gebruik van dertig exemplaren. Zou de Maatschappijbibliotheek niet bestaan - en nu formuleer ik het gematigd positief - dan zouden, behalve veel unieke exemplaren, ook veel ‘dubbele’ exemplaren van literaire werken niet zijn overgeleverd en onze kennis van hun tekstgeschiedenis op vele punten duister blijven. De laatste reden is gelegen in - wat ik zou willen noemen - het medebepalende karakter van het neerlandistisch c.q. het boekhistorisch onderzoek, dat de Maatschappijbibliotheek heeft. Wat er niet is, kan maar moeilijk onderzocht worden, maar wat nog ‘verborgen’ is, maakt alle kans vroeg of laat ‘ontdekt’, wakker gekust te worden als nieuw terrein van onderzoek. De gelegenheidsgedichten van Thijm is het overkomen, maar | |
[pagina 16]
| |
zo'n verzameling straatliederen ligt nog op haar prins te wachten. Wat gaat er schuil in al die andere nog ongesorteerde verzamelingen en andere collecties die alleen maar worden genoemd in Dierbaar Magazijn? Een bibliotheek wacht en heeft geen vragen, maar als ze komen doet ze haar uiterste best ze naar vermogen te beantwoorden. Ook de bibliotheek van de Maatschappij is een amodieus instituut, het resultaat van toevalligheden, het gevolg van de grillen van hen die haar voeden, beheren, bezoeken. Maar wat er is en wat er bijkomt, kan steeds voor weer andere vragen worden gebruikt. De collecties vormen evenzovele bouwstenen voor potentiële nieuwe invalshoeken, ook voor de boekhistoricus. Daarbij heeft hij uiteraard mede de taak - na de catalograaf- het aanwezige materiaal zo zorgvuldig mogelijk te beschrijven. En dat brengt mij tot de vraag of de boekhistoricus nog wensen heeft in relatie tot de bibliotheek van de Maatschappij. Ja, de boekhistoricus heeft één wens: een heuse catalogus, liefst in gedrukte vorm, die de driedelige Catalogus 1887-1889 vervangt. Om het in de terminologie van de voorzitter te zeggen: zo'n boek dat zo mooi in de band zit, zo lekker in de hand ligt en zo vorstelijk in de kast staat.Ga naar eind9 En als de Maatschappij met haar tijd wil meegaan desnoods een up-to-date catalogus op cd-rom. Met zo'n catalogus kunnen we de bibliotheek nog beter in haar ware gedaante leren kennen, los van haar ondergedoken behuizing in de gastvrije universiteitsbibliotheek. De Maatschappij zou daarmee haar bezit beter kunnen profileren en zo nieuw onderzoek kunnen entameren. Er is nog een reden voor een nieuwe catalogus. Een paar dagen geleden kreeg ik van het (verzend)antiquariaat Moison en Scholts in Bergen op Zoom de catalogus 1996/3 toegestuurd: Nederlandse Taal- en Letterkunde, met ook een afdeling: boeken over boeken. Ook daar is de relatie tussen de neerlandistiek en de boekgeschiedenis zichtbaar geworden, maar dit terzijde. De Catalogus 1887-1889 van de Maatschappij wordt daarin bij verschillende nommers als bibliografische bron gebruikt teneinde potentiële kopers te informeren over het aangeboden boek. Opmerkelijker is dat de Catalogus ook in negatieve zin gebruikt wordt, bijvoorbeeld bij no. 312: het werkje Herinnerings-offer van J.H. Burlage (Utrecht, 1836. Prijs: ƒ 95,-). Moison en Scholts merken op: ‘Niet in Cat. Mij.’ Dat is ongetwijfeld als aanbeveling bedoeld en vrijwel zeker is de vraagprijs daarmee in overeenstemming gebracht. De Catalogus van de Maatschappij functioneert daarmee oneigenlijk, want hij is nooit bedoeld geweest om de prijzen van boeken op te drijven. Daarbij: het is feitelijk een non-verwijzing, | |
[pagina 17]
| |
want de Maatschappij bezit wel degelijk een exemplaar van het werkje Herinnerings-offer van Burlage uit 1836. Het is alleen pas na 1889 binnengekomen.Ga naar eind10 U begrijpt het. De enige manier om aan dit oneigenlijk gebruik, deze ongelukkige, prijsopdrijvende vermeldingen een halt toe te roepen, is een nieuwe, complete catalogus uit te brengen. Maar misschien is dat alleen het verplaatsen van het probleem. Want daarna zal de antiquarische wereld met nog meer graagte ‘Niet in Cat. Mij.’ bij haar aanbiedingen zetten en met meer recht van spreken. Het voordeel is wel, dat zo'n nieuwe Catalogus er dan is. Met zo'n Catalogus kunnen nog meer mooie boeken zoals Dierbaar Magazijn gemaakt worden. En wie zou dat niet wensen? Vader Thijm zou het, daar ben ik van overtuigd, erg op prijs stellen, zeker als zo'n boek over zijn gelegenheidsgedichten zou gaan. |
|