Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs 1992
Advies van de commissie voor schone letteren
Ondanks het grote aanbod van goed ‘jong’ proza in de afgelopen twee jaren heeft de Commissie voor schone letteren niet lang behoeven te aarzelen om tot een eenstemmig advies te komen: zij adviseert de jaarvergadering de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs 1992 te verlenen aan Marie Kessels voor haar romandebuut Boa, dat in het najaar van 1991 bij uitgeverij De Bezige Bij te Amsterdam is verschenen.
Boa heeft de vorm van een gestileerd dagboek. De schrijfster ervan, de jonge vrouw Meg, heeft zich voor de duur van één zomer in haar huis teruggetrokken om te zien of zij tegen ‘honderd dagen van eenzaamheid’ is opgewassen. Het blijkt geen gemakkelijke opgave, omdat zij voortdurend met haar eigen onbestendigheid en wispelturigheid wordt geconfronteerd: zij is zo in zichzelf verdeeld, dat de term ‘lastig’ die zij op zichzelf toepasbaar acht, een duidelijk understatement is. Bij alles wat zij doet en denkt neigt zij onmiddellijk tot het tegenovergestelde ervan. Omdat zij dit mechanisme zelf goed doorziet, roept het angstgevoelens en soms regelrechte paniek op. Die probeert Meg af te weren door rituele handelingen, zoals het strelen van een boa, maar dit in principe beschermende kledingstuk roept ook associaties op met de gelijknamige slang: intimiteit kan soms wurgend zijn. Ook andere voorwerpen in Megs huis krijgen op den duur een dubbelzinnige betekenis, zoals de spiegel die haar verzekert van haar existentie, maar ook wijst op haar incompleetheid.
Megs ambivalentie komt het sterkst tot uitdrukking op erotisch gebied. Zij heeft relaties met twee diametraal tegenover elkaar staande mannen. De ene, een anoniem blijvende jonge rechter, is geobsedeerd door schema's en categorieën, door tucht en orde, hij is - heel kenmerkend - een grote bewonderaar van Aristoteles. Bij hem zoekt Meg het ‘intellectuele gezag van een tweelingbroer’. Al voor de zomer is de verhouding met deze man ten einde gekomen. De andere man in haar leven is een oudere musicus, Do, getrouwd en niet bereid zijn huwelijk voor Meg op te geven. Hij appelleert aan haar dionysische kanten, bij hem zoekt zij de extase, hij houdt bij haar ‘de droom van de verlossing’ levend. Hij roept in een erotische scène het beeld van Christus op: ‘Ik kruisig hem, hij merkt het niet, dat is ook beter, hij zal zo gaan, zijn gespreide armen zijn de enige armen, ik zie... hoe hij dood gaat.’