Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs 1991
Advies van de commissie voor schone letteren
De hertog en ik van de dichter die schuilgaat achter het adellijke pseudoniem Charles Ducal is geen debuut. Dat, Het huwelijk - waarin ‘de hertog’ overigens al voorkomt - verscheen twee jaar eerder, in 1987. Ducal is evenmin een jonge dichter: hij werd in 1952 in Leuven geboren. Zijn werk maakt ook niet de indruk van een jeugdige debutant afkomstig te zijn: zijn beide bundels hebben de kenmerken van iemand die weet wat hij, als dichter, wil, en, belangrijker nog, kan wat hij wil. In De hertog en ik is dat: het overtuigend verbeelden in nagenoeg gelijkvormige gedichten van het lijden aan verschillende rollen - zoon, vader, minnaar, slachtoffer, echtgenoot - onder het alziend oog, de beklemmende blik van welke beangstigende ander dan ook: God, het alter ego, de fatale vrouw. Men moet bestaan, in de betekenis van zich in stand houden, in al de hoedanigheden die door de blik van de ander worden opgeroepen, of men wil of niet.
Ducals wereld doet - we zouden het niet verwachten - streng en calvinistisch aan. Het is een gesloten wereld van schuld en schaamte, angst en dreiging, die herinneringen oproept aan die van twee andere bekroonden met de Van der Hoogt-prijs, bijna een halve eeuw geleden: die van de suggestieve kinderangsten van Hendrik de Vries, en die van de harde boerenhoeve-gemeenschap uit Ida Gerhardts Het levend monogram. Het grote aantal al dan niet verdekt opgestelde verwijzingen naar bijbelplaatsen, de vormvastheid van de gedichten en de symmetrische compositie van de bundel als geheel versterken het strenge, bijna steile, karakter van deze bundel nog. Met de vele toespelingen op sprookjes (heksen en wolven komen veelvuldig voor) en figuren uit de klassieke mythologie (Medusa, Narcissus) zorgen ze voor een ruimer kader, een archetypische verdieping, van gedichten die anders wellicht in de anekdote zouden zijn blijven steken.
Tussen ‘Oog in oog’, het eerste gedicht, waarin het kind wordt geconfronteerd met een leeg huis, de spiegel daarin en zichzelf, en het laatste gedicht ‘Uit het oog’, waarin, veelzeggend genoeg, de dichter als de Narcissus die hij ook is zich in droge kleren uit de voeten maakt, speelt Ducal een geraffineerd spel. Een spel met ogen, blinkende schilden, spiegels, water, waarin een man in al zijn verschijningsvormen zich probeert staande te houden.