Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1991
(1991)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verhandelingen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Al die golven die zijn lijk bewogen’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het derde, ‘Orpheus en Eurydice’. Maar bovendien kan of moet men zelfs het sonnet in verbinding brengen met de andere nummers twee in de reeksen: ‘Tiresias in de onderwereld’, ‘Hermes Psychopompos’ en ‘Hekate’. Dat Fresco met zijn vondst op het goede spoor zat, werd wel heel waarschijnlijk toen iets later, onafhankelijk van zijn artikel, Marianne van Dalfsen in de Vestdijkkroniek een zelfde structuur in de cyclus aanwees.Ga naar eind8 Sindsdien hebben verschillende onderzoekers in andere cycliGa naar eind9, en zeer recent zelfs in Vestdijks eerste bundel Verzen (1932)Ga naar eind10, soortgelijke patronen ontdekt. Achteraf is dit ook niet zo verbazingwekkend. Men had voor de interpretatie van Vestdijks romans al veel eerder met vrucht zijn grote essays De toekomst der religie (1947) en Het wezen van de angst (1968) gebruikt. Voor Vestdijks reekspoëzie had men iets dergelijks moeten doen: met name de studie Albert Verwey en de Idee had hier een gidsfunctie kunnen vervullen.Ga naar eind11 De eerste zin van het essay is veelzeggend: ‘Lezers van poëzie kan men in twee categorieën verdeelen, al naar gelang hun aandacht beperkt blijft tot het afzonderlijke gedicht, dan wel de grenzen daarvan overschrijdt en een voortzetting eischt, waarvan de mogelijkheid met de samenstelling van een bundel gegeven is.’ Deze twee lezerstypen heft Vestdijk dan later op in een derde ideaaltype: dat van de synthetische lezer die kan ‘ ‘voortschrijden’ van den eenen stilstand naar den anderen’.Ga naar eind12 Met deze drie typen lezers komen drie typen dichters min of meer overeen. Verwey, zo betoogt Vestdijk, behoorde tot het derde type, de Ideeën-dichter, die zowel het afzonderlijke gedicht het volle pond geeft als de grote lijn van een cyclus in het oog houdt. Het lijdt voor mij geen twijfel dat Vestdijk behalve de werkwijze van Verwey hiermee ook zijn eigen (reeks-)poëtica heeft aangeduid.Ga naar eind13 Voor ons lezers houdt een en ander in, dat we zijn sonnetten afzonderlijk kunnen lezen (anders zouden ze ook niet te ‘bloemlezen’ zijn en Vestdijk deed dat zelf in zijn bundel Een op de zeven (1955), waarin hij tien ‘Griekse sonnetten’ opnamGa naar eind14), maar dat ze een zekere meerwaarde krijgen, als we ze vanuit de context interpreteren. Ik zal nu nagaan of dit opgaat, en wel aan de hand van een dubbele analyse van één sonnet, ‘Absyrtos’, nummer 10 uit de derde reeks. Hierbij zal ik gebruik maken van wat door Fresco over de macrostructuur is opgemerkt (hij bespreekt ‘Absyrtos’ niet afzonderlijk); de essentie daarvan kan men zien in zijn overzichtelijke schema, dat bij deze tekst wordt afgedrukt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toelichting: in het schema geven de asterisken de evidente ‘horizontale’ verbindingen, de pijltjes ‘verticale’ verbindingen aan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Absyrtos
Die nacht werd hij gestrooid, - niet voor de visschen,
Maar voor een ander glinsteren: van oogen
Betraand in machtloos wee, steeds aangezogen
Door nieuwe brokken die men niet mocht missen.
Zoo kwam hij langzaam, langzaam op het droge:
Eindlooze vangst, bemoeilijkt door het gissen
Naar wat wellicht nog ronddreef in 't onwisse
Van al die golven die zijn lijk bewogen.
Absyrtos, hoor, uw oude vader stamelt
Zijn waanzin op de plecht, waar gij verzameld
En tot een zoon bijeengebonden zijt.
Zulk leed heeft niet uw moeder ondervonden,
Toen gij met heel uw lichaam haar verwondde',
Als door een pink van u uw vader lijdt.
Een geïsoleerde lectuur van de sonnetten, een ergocentrische zo men wil, is eigenlijk niet goed mogelijk. Men moet namelijk de standaardversies van de diverse Griekse mythen kennen om Vestdijks bewerkingen naar waarde te kunnen schatten. Ten aanzien van ‘Absyrtos’ is bijvoorbeeld de eerste regel ‘Die nacht werd hij gestrooid’ een zinloze, hoogstens hilarische mededeling voor de lezer die niet weet wie met Absyrtos - de ‘hij’ van de kwatrijnen - wordt bedoeld. Welnu, hij is de jonge halfbroer van Medea, prinses van Colchis, in Klein-Azië. Zij wordt verliefd op Jason, de leider der Argonauten, die op zoek zijn naar het door Medea's vader, Aeëtes, bewaarde Gulden Vlies. Zij zorgt ervoor dat Jason dit kan bemachtigen en vaart in het geheim met hem weg; Absyrtos neemt ze met zich mee. Als Aeëtes de achtervolging inzet, snijdt Medea haar broer in stukken en strooit die uit over de zee. Omdat de koning laat stoppen teneinde de brokstukken te verzamelen, weet het vluchtend paar te ontkomen. Voor wie over deze voorkennis beschikt, zijn de eerste kwatrijnen niet zo moeilijk. ‘De oogen, betraand in machtloos wee’ zijn die van Aeëtes, die tuurt over de zee om geen lichaamsdeel te missen. In de terzetten worden met elkaar vergeleken: de pijn van de moeder bij de geboorte van Ab- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
syrtos en het leed van de vader dat hij zou lijden, als hij zelfs maar een pink zou missen bij zijn pogingen de delen tot een geheel te verzamelen. Wat hij eigenlijk probeert is het tot leven wekken van een dode, iets wat ook gesuggereerd wordt door het aanspreken van de jongen - hoewel in het midden wordt gelaten of de dichter hier aan het woord is (dan zou er sprake zijn van een zogenaamde apostrofe), dan wel Aeëtes sprekend wordt ingevoerd. Hoe dan ook, binnen het kader van de traditie van de mythe wijkt Vestdijks sonnet niet af wat de gebeurtenissen betreft, maar is zijn duiding, zijn belichting van het verhaal nieuw of anders. (Dit geldt ook voor de andere sonnetten.) In de bekende klassieke en postklassieke versies van dit verhaal gaat alle aandacht uit naar de daad van Medea, die getekend wordt in haar egoïsme, doordat zij op barbaarse wijze haar broer en in wezen ook haar vader opoffert aan een ‘amour fou’. Hier gaat het om een ander drietal: de vader, de zoon, en, in mindere mate naar het lijkt, de moeder. Kind tussen twee ouders: een Vestdijk-constante met een scala van mogelijkheden tot symbolische duidingen. Welke hier aan de orde zijn, kan wellicht duidelijk worden uit een verkenning van de context. Phaëton
Zóo streng had hij de tijdsduur ingeperkt,
De vader, die zijn zoon de zonnewagen
Voor éen dag overliet, dat bij het dagen
Geen vogel het verschil had opgemerkt
Met anders. Aan de verre einder zagen
De boeren hem omhoogklimmen in 't zwerk;
Men molk de koe op tijd; en 't akkerwerk
Begon en eindigde als op and're dagen.
Er was geen onderscheid: de paarden draafden
Alsof de vader zelf de teugels hield;
De wagen sproeide vuur, door hèm bezield.
Toen wist de zoon: ik ben een onbegaafde,
Een werktuig, zonder eenig aanbelang,-
En stortte neer, vlak voor zonsondergang.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ikaros
Het was hun een'ge kans om te ontsnappen.
Het Labyrinth was kil, en 't heimwee groot.
De vader wist: een wedstrijd met de dood...
De zoon wist niets, en volgde alle stappen
Met heel 't vertrouwen van de tochtgenoot
Van een meesterlijk man: hij maakte grappen
Over het vleugelpaar dat dicht kon klappen
En dat met was aan beider schouders sloot.
De vader wist: als ik hem waarschuw, stort
Hij neer, omdat hij dan onzeker wordt;
Daarom gezwegen van het doodsgevaar!
De zoon wist niets, bewoog het vleugelpaar
In staat'ge rust,- tot aan zijn val in zee
Was híj de ware meester van de twee.
Het kind Herakles
Toornig en trotsch, in alles reeds zijn vader,
Zooals hij in zijn wieg te spart'len lag,
Was hij de mannelijke leeftijd nader
Dan men wel aannam vóor die groote dag.
Zoo werd hij van zijn heldendaad de dader
Onder een schier volwassen hoongelach;
En op zijn voorhoofd zwol een gift'ge ader,
Toen hij de gift'ge slangen naad'ren zag.
Want dit was zijn geheim: dat aan die slangen
Hijzelf gelijk werd, in 't gespuwd venijn
Hun mind're niet, en even dood'lijk kronk'lend.
En 't donshaar op zijn bolle kinderwangen
Was even kil en glad als schubben zijn,
En drie paar oogen vochten, valsch en fonk'lend.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eerst de horizontale verbindingen. Sonnetten i 10 en 11 10 zijn aan respectievelijk Phaëton en Ikaros gewijd.Ga naar eind15 De traditie wil dat eerstgenoemde voor één dag van zijn vader Phoebus (de zonnegod) de taak overnam diens wagen te besturen. Hij deed dat zo slecht, dat hij de aarde schroeide en zijn vader geen andere oplossing zag dan hem met de bliksem naar beneden te halen. Ikaros vloog met zijn vader Daedalus van het labyrint op Kreta weg, maar kwam in jeugdige overmoed met zijn vleugels van was zó dicht bij de zon, dat deze smolten en hij in zee viel. Die val der zoons komt ook in Vestdijks sonnetten voor, maar de verklaring ervan is een heel andere. Phaëton valt, omdat hij inziet dat hij precies doet wat zijn vader hem heeft opgedragen: hij is ‘een onbegaafde, een werktuig’. Daedalus geeft juist geen instructies aan zijn zoon, omdat hij hem dan onzeker zou maken. De tegenstelling tussen beide zoons komt het scherpst naar voren in regel 12 van de sonnetten: ‘Toen wist de zoon’ tegenover ‘De zoon wist niets’. Juist het niet weten verleent Ikaros meesterschap, zoals uit de laatste regel blijkt. Hij verheft zich, letterlijk en figuurlijk, boven zijn vader Daedalus, maar moet dit met een dodelijke val bekopen. Beginnen i 10 en ii 10 met de vader en eindigen zij met de val van de zoon, in iii 10 is de situatie omgekeerd. Eerst de val van de zoon in zee - maar hij is al dood - daarna de vader. Een heel andere vader overigens dan de autoritaire Phoebus of de meesterlijke man voor wie Daedalus doorgaat. Typerend is dat hij niet in volle gedaante opdoemt, maar dat bij wijze van pars pro toto zijn glinsterende ogen eerst verschijnen, ‘betraand van machtloos wee’. Deze frase wordt gekenmerkt door een typisch vestdijkiaanse ambiguïteit. In eerste instantie wordt met ‘wee’ uiteraard verdriet bedoeld; bij herlezing van het sonnet echter blijkt dit ‘machtloos wee’ óók te anticiperen op de pogingen van de vader de zoon te doen herrijzen, opnieuw geboren te doen worden.Ga naar eind16 Zo bezien is iv 10, ‘Het kind Herakles’, een logische voortzetting, want van deze heros wordt gezegd: ‘in alles reeds zijn vader, zooals hij in zijn wieg te spart'len lag’. Geen dood in het water, maar leven in een wieg. Leven en óverleven: Herakles overwint de slangen en daarmee het doodsgevaar. Hij is de enige der vier zonen die aan de dood in het water ontkomt en de enige die ook geen zoon heet: hij is al vader! Deze horizontale reeks laat dus een verstrengeling zien van de motieven vader/zoon, dood/geboorte, en loopt van een vader die de zoon doodt (bij Vestdijk overigens op indirecte wijze) naar de zoon die de vader is en zelf doodt. In deze ontwikkeling heeft het sonnet ‘Absyrtos’ een scharnierfunctie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Klytemnestra's klacht
‘Hoor ik mijn kind'ren achter zuilen hijgen?
En welke vloek wordt in hun mond gesmoord?
Alleen omdat 'k hun vader heb vermoord,
Durven zij mij met bloedwraak te bedreigen!
Maar voor de zwakken is 't gemompeld woord
Reeds daad,- geen bloed zal van hun handen zijgen;
Vonden zij mij in 't bad, mijn dood'lijk zwijgen
Joeg hen als naaktgeschoren lamm'ren voort.
Geef mij de furiën,- een beul - een vijand:
Al waarin 't wreed geweten zich vermomt,
En niet een jongen, die bloost en verstomt.
O wraak, ontdoe u van hun schaam'le bijstand:
Zoolang Orestes bij zijn dolken huivert,
Voel 'k mij onschuldig en voor God gezuiverd!’
Endymion
Hij was verwend steeds door de groote slaap,
Zooals een dier, dat zich de slaap toeëigent,
De leden rekt en strekt en gulzig gaapt,
En wegzinkt als een steen zoo zwart en zwijgend.
Maar toen zíj hem in slaap bracht, overnijgend
En hem beschijnend, moest de teng're knaap
Voor 't eerst als minnaar in zijn sluimer stíjgen,
Haar tegemoet die hem had aangeraakt.
Zoo worstelde hij ied're nacht met haar,
Vol heimwee naar de kussen van haar mond,
En toch weerstrevend en onhandelbaar.
Zij kuste zelden, zelden; ook al laakte
Zij 't in zich, dat hij tot de morgenstond
Worstelen bleef en huiverend ontwaakte.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu de verticale verbindingen. Alleen al uit de titels van de sonnetten van de derde reeks blijkt dat de vrouw, vooral in haar demonische gedaante van tirannieke moeder of dominante minnares, daarin een belangrijke rol speelt. Dit geldt ook voor de twee sonnetten waartussen ‘Absyrtos’ is ingeklemd: ‘Klytemnestra's klacht’ en ‘Endymion’. In het eerste zien we Klytemnestra, de echtgenote en moordenares van Agamemnon, klagen over haar zoon Orestes, wat uiteraard een parallel oplevert met de klacht van Aeëtes over zijn zoon. Maar de klacht is wel van een heel andere aard: Klytemnestra neemt het de jongen kwalijk dat hij ‘bij zijn dolken huivert’ (r. 13) en niet als wreker optreedt van de moord op zijn vader. Een paradoxale klacht, die nogal wat erotische connotaties bevat. In het sonnet iii 11 staat de erotiek geheel centraal. Vestdijk geeft een eigen versie van het verhaal van Endymion, de geliefde van de maangodin Selene. In zijn belichting (om een toepasselijke term te gebruiken) gaat het om de ambivalente gevoelens van de jongen ten opzichte van Selene. Zij trekt Endymion uit de slaap, de doodslaap, waarin hij ‘wegzinkt als een steen zoo zwart en zwijgend’, maar brengt hem in een tweede slaap, waarin hij haar minnaar wordt. De laatste regel, en met name het laatste woord, levert een aprosdoketon op: Endymion ontwaakt, terwijl er juist sprake is van het wederom verzinken in de dood! Nu werd in de Oudheid al het verhaal van Endymion symbolisch geïnterpreteerd: de eeuwige slaap van Endymion betekende dan de bevrijding uit het aardse bestaan, dus juist het eeuwige leven.Ga naar eind17 Die opvatting deelt Vestdijk kennelijk, gezien de slotwoorden van dit sonnet. Dood-zijn is eeuwig leven; de vereniging met de maangodin, een bekend moedersymbool, dus de ware dood. Hiermee is ook een verbinding gelegd met ‘Klytemnestra's klacht’: daar zou in de vereniging de moeder sterven, in ‘Endymion’ is dat de zoon-minnaar. Maar wat is nu de verbinding met ‘Absyrtos’? Dat Vestdijk die heeft willen leggen, blijkt uit diverse details, zoals het zink-motief dat 111 10 en 111 11 gemeen hebben (Aeëtes voorkomt het zinken van Absyrtos, Selene dat van Endymion), en het verwonden van de moeder, dat zowel in iii 9 als iii 10 voorkomt (Klytemnestra wenst door haar zoon gewond te worden; Absyrtos verwondt zijn moeder bij de geboorte). Een vereniging met de moeder lijkt op het eerste gezicht in ‘Absyrtos’ te ontbreken, of juist een tegenhanger te hebben in de geboorte van de jongen, die de prenatale eenheid van moeder en zoon doorbreekt. Toch geloof ik dat de vereniging wel degelijk aanwezig is en wel, wederom, in symbolische vorm: door de strooiing van Absyrtos' ledematen in zee. (Dat de zee voor de moeder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
staat is een duidingsmogelijkheid die bij getrainde Vestdijk-lezers wellicht al bij eerste lezing zal zijn opgekomenGa naar eind18, maar het aardige is dat zij hier vanuit de context is beargumenteerd.) Zo bezien is ‘Absyrtos’ veel meer een moeder-sonnet dan wij aanvankelijk hadden gedacht: het moedermotief zorgt voor een ringcompositie, wat, zeker bij Vestdijk, ook iets zegt over de inhoud. Het sonnet staat dus in een reeks waarin de motieven moeder/zoon, liefde/dood/leven zijn verstrengeld; het hoofdaceent valt hier op de dodelijke omarming van de moeder. We moeten niet vergeten dat in ‘Absyrtos’ de figuur van Medea, prototype van een vernietigende moeder, niet met name wordt genoemd, maar wel op de achtergrond aanwezig moet worden gedacht. Mijn analyse vanuit de context samenvattend zou ik zeggen dat in ‘Absyrtos’ letterlijk van een verscheurd kind tussen twee ouders sprake is. De moeder trekt het naar beneden, de vader probeert het te laten rijzen.Ga naar eind19 De moeder staat voor liefde/erotiek, verbrokkeling en dood; de vader voor eenwording in letterlijke en, naar we mogen aannemen, ook in meer figuurlijke zin. De moeder is machtiger dan de vader: zijn lijdende werkzaamheid is uiteindelijk tot mislukking gedoemd.
Ik heb dit sonnet nu op twee manieren bekeken: ‘geïsoleerd’, maar dan wel in het licht van de traditie van de mythe, en ‘contextueel’, waardoor een psychologisch-symbolische duiding mogelijk werd. Daarmee is het aantal interpretatiemogelijkheden niet uitgeput. Ik noem er nog één. Thematisch sluit het sonnet aan bij de reeks ‘Vader en zoon’ uit dezelfde bundel, ten dele in dezelfde weken geschreven als waarin de ‘Griekse sonnetten’ ontstonden.Ga naar eind20 De in die tien gedichten tellende reeks dominante Christus-symboliekGa naar eind21 zou ook wel eens in ‘Absyrtos’ aanwezig kunnen zijn. Ik laat de uitwerking van deze suggestie liggen, omdat ik een andere interpretatiemogelijkheid nog belangwekkender vind. Ik gebruik daarvoor als opstapje een opmerking van Martin Hartkamp in een recentelijk gebundeld artikel uit 1965, ‘Vestdijk als dreumes ingelijfd’. Hij schrijft daarinGa naar eind22: ‘De meeste schrijvers worden spoedig ingelijfd, maar Vestdijk, deze meester in 't verschuilen, heeft lang tegenstand geboden, en het is dus interessant om na te gaan hoe men hem eronder heeft gekregen, waarbij wij onwillekeurig denken aan de volgende regels uit Vestdijks sonnet ‘Absyrtos’: Zoo kwam hij langzaam, langzaam op het droge:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eindlooze vangst, bemoeilijkt door het gissen
Naar wat wellicht nog ronddreef in 't onwisse
Van al die golven die zijn lijk bewogen.’
Als men in dit kwatrijn een soort illustratie van het receptieproces van Vestdijks werk kan zien, dan moet dat ook kunnen lukken met de tegenpool daarvan, het produktieproces. Vestdijk zelf noemde een symbolische duiding in deze richting ‘functioneel’Ga naar eind23, wij spreken tegenwoordig graag van ‘poëticaal’. Een poëticale leeswijze zou kunnen starten met een registratie van de dionysische en apollinische elementen die in de gehele cyclus compareren en ook hier volop aanwezig zijn: ik denk bijvoorbeeld aan de verstrooiing van Absyrtos (de technische term hiervoor is ‘Zerstückelung’); aan het lijden en de waanzin; aan het eenheidsstreven. Maar deze weg lijkt mij wat omslachtig. Korter en waarschijnlijk overtuigender wordt mijn duidingsvoorstel als ik ervan uitga dat Vestdijk zich in dit sonnet aansluit bij een bekende poëticale traditie, die inhoudt dat het kind het gedicht voorstelt en de vader of moeder de dichter symboliseert, al naargelang het scheppen, dan wel het laten groeien en rijpen van het werk het accent krijgt.Ga naar eind24 Hoe past ‘Absyrtos’ hierin? De jongen ligt in stukken in zee, die in dit kader staat voor het onbewuste, het rijk der ongeordende ideeën. De vader verzamelt de brokken en bindt ze tot een zoon bijeen. Dat beeld kan men als volgt ‘vertalen’: de dichter, de poëet in etymologische zin van ‘maker’, brengt wat in hem opwelt onder woorden, waarbij hem de beperkingen zijn opgelegd van passend idioom, maat en rijmschema, totdat hij komt tot een geheel, in dit geval een sonnet. Deze werkzaamheden gaan met veel pijn en moeite gepaard, want zoals Leo Vromans befaamde versregel luidt: ‘ ‘Scheppen’, riep hij, ‘gaat van Au’.’Ga naar eind25 Dat de vader wordt gekweld door ‘machtloos wee’ en slechts stamelen kan, geeft de angstige zekerheid van de dichter weer, dat hij er nooit in zal slagen precies te verwoorden wat in hem opkomt, altijd weer zal stuiten op de limieten van de taal. Een en ander is geen reden om het dichten op te geven, en Vestdijk deed dat dan ook pas veel later, toen voor hem alleen nog het proza telde. Maar in Sint Michielsgestel dichtte hij bijna letterlijk als een bezetene, met een produktie van honderden bladzijden in enkele maanden, die het ‘langzaam, langzaam’ van dit sonnet lijkt te ironiseren. Pikant detail is overigens dat Vestdijk, eenmaal ontslagen uit het gijzelaarskamp, aan Theun de Vries meldde dat hij zich na zijn verblijf aldaar tien jaar ouder geworden voelde.Ga naar eind26 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De drie lagen van het sonnet die ik heb onderscheiden, hebben duidelijk iets met elkaar gemeen: in alle drie worden traditionele patronen gevarieerd. In Vestdijks versie van het mythologische verhaal staan Absyrtos en Aeëtes centraal, niet Medea; in de psychologisch-symbolische laag worden opposities doorbroken; als poëticaal gedicht is het sonnet ironisch en in wezen paradoxaal. Ik heb trouwens, wat de poëticaliteit betreft, sterk de indruk dat ook het schip dat in ‘Absyrtos’ voorkomt, een functioneel symbool is (om Vestdijks eigen terminologie te gebruiken): is dat juist, dan vermengt hij in het sonnet twee poëticale tradities.Ga naar eind27 Het variëren, mengen, vaak ook het omkeren van vaststaande begrippen, traditionele thema's en motieven - dat is nu typisch Vestdijk. In alle literaire genres die hij beoefende - en dat zijn vrijwel alle bestaande genres, Vestdijk schreef alleen geen toneelGa naar eind28 - vinden we die werkwijze terug. Ook op het vlak van de taal en de compositie trouwens, aspecten van dit sonnet die een aparte behandeling zouden verdienen, maar waar ik, mijn betoog afrondend, alleen maar heel kort op wil ingaan. Een aardig voorbeeld van het wrikken aan een vaste uitdrukking is de formulering uit het eerste terzet: ‘waar gij verzameld / En tot een zoon bijeengebonden zijt’. Die varieert immers de bijbelse zegswijze ‘tot de vaderen verzameld’ - wat weer heel goed spoort met mijn opmerkingen over het thema van de eenheid van vader en zoon! Over de opbouw van ‘Absyrtos’ kan men zeggen dat het sonnet begint met het eind van de jongen en eindigt met diens begin. Eerst zien we, via het oog van de vader, talloze brokken om aan het einde met een ‘heel lichaam’ geconfronteerd te worden. Dit omkeren van begin en eind vinden wij ook in de macrostructuur van de cyclus. Zoals men in Fresco's schema kan zien, eindigen drie van de vier reeksen met een sonnet dat het woord ‘geboorte(n)’ al in de titel heeft. En het allerlaatste gedicht van de cyclus, ‘De keuze van Paris’, is in feite ook een geboorte-gedicht, zij het op een ander niveau. De keuze van Paris (voor Aphrodite) zou immers leiden tot het begin van de Trojaanse oorlog, waarmee zoveel oude Griekse mythen zijn verbonden, die Vestdijk in deze sonnetten opnieuw tot leven heeft gebracht. |
|