Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1989
(1989)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |
Portretten van Thijm
| |
[pagina 68]
| |
dat hij ook de kanttekening maakt: ‘ ‘De rechte man op de rechte plaats’, zeggen wij met de Amsterdamsche Courant, mits hij - zorg draagt er de beeldende kunst en hare geschiedenis niet op wijwater te zetten, gelijk hij 't in zijn anders zoo belangwekkende Portretten van Vondel den grooten dichter gedaan heeft.’Ga naar eind4 De kanttekening van Van Vloten wijst het punt aan naar aanleiding waarvan de scheiding der geesten tussen de katholieke en de liberale cultuurdragers zich in deze jaren gaat voltrekken. Op politiek en maatschappelijk gebied was men het al oneens, zoals zal blijken uit de straks nader te behandelen discussies over de nationale gedenkdagen. Kennelijk hoefde dat nog niet tot openlijke vijandschap te leiden op cultureel terrein. Daarvan is pas tegen het einde van de jaren zeventig sprake, als de liberale letterkundigen het clericale monster onstuitbaar zien oprukken op het gebied van kunst en letteren. De korte discussie die Thijm en Van Vloten hebben naar aanleiding van de boven geciteerde opmerking, maakt eigenlijk meteen al iets duidelijk van de elkaar uitsluitende standpunten. Thijm verwerpt de beschuldiging, dat hij de godsdienstige kant van Vondels leven en werk te veel op de voorgrond heeft gesteld; Van Vloten riposteert dat Thijm - weliswaar zonder erg - Vondel eenzijdig benaderde en daardoor hem en zijn omgeving in een vals licht zette.Ga naar eind5 In allerlei kwesties zal Thijm in de volgende jaren op deze manier botsen met andersdenkenden. Vertrekkend van hetzelfde uitgangspunt, komt men, geleid door de eigen ideologie, tot verschillende resultaten. Als Thijm een museumgebouw moet bedenken dat geëigend is voor de meesters van de zestiende en de zeventiende eeuw, dan komt er een neogotisch gebouw, als Vosmaer een zelfde opdracht krijgt, dan komt er een classicistische tempel. Zo is het portret dat Thijm van Vondel schildert heel anders dan dat van Bakhuizen van den Brink. Waar Bakhuizen in Vondel vooral de zelfbewuste zeventiende-eeuwse burger ziet, ontmoet Thijm een katholieke bekeerling.Ga naar eind6 Men kan zich afvragen in hoeverre Potgieter uiteindelijk erg gelukkig geweest zou zijn met de aan hem opgedragen katholieke Vondel van Thijm.Ga naar eind7 Het spreekt vanzelf, dat de visies van zijn tijdgenoten op Thijm verschillende kleuren aannemen. In zijn geval zijn er ook daarom zoveel verschillende visies, omdat hij zich onafhankelijk opstelt. Als katholiek en emancipator van zijn geloofsgenoten probeert hij toch voortdurend on speaking terms te blijven met andersdenkenden. Als gehoorzaam zoon van de roomse moederkerk is hij toch bepaald niet bereid de bekrompen voor- | |
[pagina 69]
| |
schriften van de eerste de beste pastoor op te volgen. Zo komt het ook tot conflicten met de geestelijkheid en de katholieke pers. En waar men zou verwachten, dat iemand als Thijm de realistische roman onverkort zou afwijzen, blijkt dat geenszins het geval te zijn bij zijn genuanceerde reactie op Een liefde, de eerste roman van zijn jongste zoon.Ga naar eind8 Deze bijdrage wil in woord en beeld een aantal portretten verzamelen en rubriceren, zoals die door tijdgenoten van Thijm geschilderd zijn. Het gaat mij daarbij vooral om ‘gekleurde’ portretten: teksten en afbeeldingen waarin een duidelijk standpunt vóór of tegen zijn persoonlijkheid wordt ingenomen. Ik beperk mij ongeveer tot de laatste twintig jaar van zijn leven, omdat in die periode de meeste confrontaties plaatsvinden die tot op heden het beeld van Thijm mede bepalen. Om redenen van overzichtelijkheid beperk ik mij tot gepubliceerde teksten. De afbeeldingen zijn voor het overgrote deel karikaturen afkomstig uit het weekblad Uilenspiegel.Ga naar eind9 De meeste aandacht geef ik in dit opstel aan Thijms liberale tegenstanders, maar ter inleiding zeg ik ook iets over de visies van zijn liberale Amsterdamse tijdgenoten, terwijl ik aan het slot enige aandacht zal schenken aan de reacties van zijn geloofsgenoten. | |
AmsterdammersEnkele prominente auteurs uit de kring rond het tijdschrift De Gids hebben zich in geschrifte uitgelaten over Thijm. Aangezien zij min of meer liberaal zijn, verschillen zij in een aantal opzichten van mening met Thijm. Dat doet echter weinig af aan hun positieve opinie over hem. Potgieters houding ten opzichte van Thijm werd al gereleveerd. Onverkort positief laat H.P.G. Quack zich uit over Thijm. In zijn Herinneringen tekent hij Thijm in enkele sympathieke trekken: ‘Wat dadelijk bij hem trof was zijn bijna ridderlijke hoffelijkheid. Hij scheen met zijn rijzige gestalte, met de nobele trekken van zijn gelaat, een edelman in de letterkundige kringen. Een man van gezag, tevens binnen streng getrokken grenzen een volksman, doch één wiens distinctie allen op zekeren afstand hield.’Ga naar eind10 Quack houdt ook een toespraak op Thijms graf, waarin hij de man, de kunstenaar, de strijder en de Amsterdammer huldigt. Moed en talent en - op een aantal punten - gewoon gelijk worden Thijm in deze rede met kwistige hand toebedeeld.Ga naar eind11 In het algemeen krijgt Thijm in De Gids een opvallend goede pers. Als Conrad Busken Huet in de jaren 1862-1865 in dit tijdschrift zijn gerucht- | |
[pagina 70]
| |
makende reeks portretten van - of liever: afrekeningen met - contemporaine auteurs publiceert, komt Thijm er in augustus 1864 opmerkelijk goed vanaf. Huet tekent Thijm als ‘reactionair van de roomsche belijdenis’, hetgeen uit Huets mond niet zonder meer een diskwalificatie hoeft te betekenen. Afgezien van Huets eigen, steeds meer aan de dag tredende conservatieve opvattingen, is er waarschijnlijk nog iets anders dat Huets sympathie voor Thijm opwekt, namelijk zijn strijdbaarheid. Huet schreef eens aan Potgieter, dat wat hem betreft er maar betrekkelijke verschillen zijn tussen de verschillende overtuigingen op wetenschappelijk of staatkundig gebied. Maar tevens vindt hij, ‘dat, welke meening men ook toegedaan zij, men zich daarvoor desnoods alles behoort te getroosten’.Ga naar eind12 Respect voor een dergelijk optreden klinkt door in Huets kenschetsing van Thijm: ‘Hij is een roomsch-gekleurd nederlandsch antirevolutionair, en hij is dit met al de aristokratische fierheid van iemand die zich bewust is lid te zijn van den oudsten tak eener goede familie. Zoo trotsch als Da Costa was op zijn hebreeuwschen adel, zoo trotsch is de heer Thijm op zijn katholicisme.’Ga naar eind13 Dat Thijm antirevolutionair en reactionair is, neemt niet weg dat hij op diverse terreinen juist een kind van zijn tijd en een prediker van vooruitgang is: op het gebied van geschiedenis en kunst wil hij allerlei nieuwe dingen. ‘Het redeloos-konventionele is hem een gruwel, en zijn eerbied voor echte symboliek gaat gepaard met een diep gewortelden afkeer van namaak of gemaaktheid.’ Reactionair blijft hij echter, ‘omdat zijn ideaal in een door breede wateren van ons gescheiden verleden ligt; omdat hij de bovendrijvende rigting van den nieuwen tijd voor ongoddelijk houdt; het menschdom zich volgens hem te bekeeren heeft tot iets ouds; en hij van nieuwe toestanden alleen heil verwacht, indien zij allereerst den doop van dat oudere ondergaan.’Ga naar eind14 Huet maakt veel werk van zijn portret van Thijm. Ik licht er nog enkele sprekende trekken uit. Hij noemt Thijm een archeoloog met gevoel en fantasie; hij acht hem te veel polemicus om in allen dele kunstenaar te kunnen zijn; het geheel van zijn werken lijkt meer op een palet vol fijne en schitterende kleuren dan op een voltooid schilderwerk. Zonder het met hem eens te zijn onderkent Huet - evenals andere Gids-auteurs - in Thijms optreden en in zijn werken veel positiefs. Hij besluit zijn betoog met de wens dat Thijms tijdschrift De Dietsche Warande een plaats mag krijgen in alle leeskabinetten en leesgezelschappen: ‘De kracht zijner tegenspraak zou uitnemend kunnen werken op onze algemeene beschaving; en vast zouden er te onzent in zaken van kunst en kennis minder ongelukken gebeuren, | |
[pagina 71]
| |
indien men meer aandacht verkoos te schenken aan zijne denkbeelden.’Ga naar eind15 Ook bij latere gelegenheden blijft Huet positief over Thijm. Bij de P.C. Hooft-herdenking van 1881 merkt hij op - wellicht ook om Carel Vosmaer en de zijnen te jennen - dat P.C. Hooft zelf in Thijm zonder twijfel de negentiende-eeuwer zou aanwijzen die het meest op hem leek.Ga naar eind16 En in 1876 de Portretten van Joost van den Vondel besprekend, onderkent hij in dat werk ‘eene zoo buitengewone mate van hartelijkheid zonder sentimentaliteit’, dat ‘meer dan eens onder het lezen de tranen u in de oogen schieten’. En hij vervolgt dan: ‘Aan die volheid van gemoed, den konterfeiter met den gekonterfeiten dichter gemeen, schrijf ik het verschijnsel toe, dat Alberdingk Thijm wel tegenstanders, maar geene vijanden heeft en, zonder populair te zijn, een groot aantal warme vrienden telt.’Ga naar eind17 Voor de Amsterdamse intellectuelen is Thijm een acceptabele katholiek, omdat hij op het terrein van kunst en letteren een discussiepartner op niveau is. Dat dit niet voor alle Amsterdammers geldt, blijkt bijvoorbeeld uit de mededeling van H.J. Schimmel: ‘Is 't hem toch niet gebeurd, dat men hem voor de voeten spuwde en hem een schimpwoord toesnauwde?’Ga naar eind18 Dergelijke reacties oogst Thijm met name op momenten dat zijn katholieke standpunt in conflict komt met de protestantse en liberale visie op het vaderlandse verleden. | |
UilenspiegelDe Nederlandsche Spectator en Uilenspiegel, twee bladen die in de tweede helft van de negentiende eeuw regelmatig karikaturen publiceren op actuele toestanden, zijn beide liberaal van kleur. Uilenspiegel publiceert iedere week vier bladzijden met korte teksten en karikaturen. Enkele van die karikaturen, waarin Thijm geportretteerd wordt, zullen hier de revue passeren. Voor de toelichting zal onder andere geput worden uit de Nieuwe Rotterdamsche Courant, op dat moment de vlaggedrager van de liberale pers. De vroegste afbeelding van Thijm in Uilenspiegel komt voor in de aflevering van 22 juli 1871. Ze brengt meteen het essentiële verschil van mening tussen katholieken en liberalen in beeld.
Op 21 juni 1871 houdt Thijm een toespraak tijdens de zogenaamde Parkmeeting, een feestelijke bijeenkomst van katholieken in Amsterdam. De Parkmeeting maakt deel uit van de viering van het vijfentwintigjarig paus- | |
[pagina 72]
| |
schap van Pius ix. Thijm legt aan het eind van zijn betoog de volgende motie voor aan de vergadering: ‘De Vergadering protesteert nadrukkelijk tegen de door den Heiligen Vader bij herhaling veroordeelde leerstellingen der revolutie, en in het bijzonder tegen haar hoofdbeginsel: de verwijdering van God en godsdienst uit den Staat en de maatschappij.’ Vandaar dat Thijm links op de karikatuur wordt afgebeeld in de jezuïetentoga van de ‘zwarte internationalen’. Omdat deze toga en de bijpassende smalle hoed regelmatig terugkeren in de afbeeldingen van de ‘zwarte internationalen’ of ‘ultramontanen’, daarover even iets naders. Van oorsprong is deze uitmonstering die van Spaanse pastoors; in Nederland is ze het beeldmerk geworden van ‘den Bazile- of Jezuïeten-type’ (waarbij Basile | |
[pagina 73]
| |
staat voor de hypocriete en kleingeestige geestelijke uit Le mariage de Figaro).Ga naar eind19 Als ultramontaans (letterlijk: over de bergen, te weten de Alpen) worden dezulken gebrandmerkt, ‘wier vaderland Rome, wier Koning de Paus en wier levensdoel de heerschappij (over lijf en ziel) der Roomsche priesters is’.Ga naar eind20 Vanwege zijn verzet tegen de liberale verworvenheden wordt Thijm links op de karikatuur afgebeeld met de Syllabus errorum in de hand. Deze Syllabus uit 1864 geeft een opsomming van de vrijzinnigheden waartegen de katholieke kerk zich wenst te verzetten. Thijms toespraak tijdens de Parkmeeting wordt in De Nederlandsche Spectator onder handen genomen door het voormalige liberale kamerlid P.A.S. van Limburg Brouwer. Brouwer baseert zich daarbij op de verslagen van de Parkmeeting die verschenen in De Tijd. Volgens Brouwer spreekt Thijm zuiver Middeleeuws en zijn gewetensdwang en de inquisitie de middelen waarmee hij en zijn geestverwanten hun doelstelling willen bereiken.Ga naar eind21 Een week later reageert Thijm op Brouwer. Hij distantieert zich enigszins van het verslag in De Tijd en verklaart nadrukkelijk tegen gewetensdwang te zijn. Ook is hij niet voor een priesterheerschappij en heeft hij bepaald niet de dood gezworen aan alle vooruitgang en ontwikkeling.Ga naar eind22 Uilenspiegel ziet in deze verklaring van Thijm een gedaanteverandering. Vandaar dat de rechts afgebeelde Thijm van zwart wit geworden is en in zijn hand de liberale grondwet van 1848 draagt.Ga naar eind23 | |
Den Briel 1872De volgende karikaturen hebben betrekking op de driehonderdjarige herdenking van de inname van Den Briel op 1 april 1572. Rond vele gedenkdagen in de tweede helft van de negentiende eeuw ontstaan felle discussies, zowel van ideologische als van esthetische aard. Daarnaast genereren de feesten een lawine van gelegenheidsdrukwerk. De - niet eens complete - opsomming van alles wat er gepubliceerd wordt rond de feesten van 1 april 1872 beslaat maar liefst 49 pagina's.Ga naar eind24 Een van de discussiepunten die zich voordoen is de vraag hoe de herinnering aan het gevierde feit verduurzaamd moet worden. Aanvankelijk is er een feestcommissie die het plan opvat een door Jan Philip Koelman ontworpen allegorisch monument op te richten. De overwinning van de watergeuzen bij Den Briel zou gesymboliseerd worden door een waternimf met een standaard in haar hand. Over dit ontwerp ontstaat het gekrakeel dat in Nederland onuitroeibaar bij de oprichting van gedenkte- | |
[pagina 74]
| |
kens hoort.Ga naar eind25 Een tweede, Utrechtse commissie neemt - gesteund door een toezegging van de koning - het initiatief om in Den Briel een asiel op te richten voor oude en gebrekkige zeelieden. Uiteindelijk wordt op 1 april de eerste steen voor beide gedenktekens gelegd. Reeds in december 1871 neemt de ideologische discussie een aanvang. In eerste instantie lijkt het een herhaling te worden van de katholieke oppositie, zoals die ook in 1868 al gevoerd werd in verband met de Heiligerlee-herdenking.Ga naar eind26 Op 14 december 1871 plaatst De Tijd een ingezonden brief van W.J.F. Nuyens, waarin deze reageert op de oproep om bij te dragen voor het Brielse monument. De inname van Den Briel was volgens Nuyens een revolutionaire daad tegen de wettige Spaanse koning. Ze zette een reeks gebeurtenissen in gang, waaraan een aanzienlijk deel van de bevolking - het katholieke - droevige herinneringen bewaart. Van een nationaal feest kan daarom geen sprake zijn. Om de tegenstanders vóór te zijn vermeldt Nuyens er meteen maar bij, dat dit niet betekent dat de katholieken tegen het huis van Oranje zijn. In dezelfde aflevering van De Tijd waarin Nuyens zich distantieert van het feest, komt het bericht voor, dat er pogingen gedaan werden om Thijm te benoemen in een Amsterdamse feestcommissie voor de Brielse herdenking. De volgende dag bevat De Tijd de mededeling, dat die pogingen als een ongepaste aardigheid beschouwd moeten worden. In dezelfde krant van 16 december ook een ingezonden brief van Thijm die de aanleiding is voor een karikatuur in Uilenspiegel van 23 december 1871. In zijn ingezonden brief citeert Thijm uit zijn brief aan de Amsterdamse burgemeester de drie aldaar opgegeven redenen waarom hij niet aan de commissie kan deelnemen: ‘Ik moet er mij tegen verklaren als voorstander van het recht, van de schoone kunsten en van de eer mijner vaderstad. Als vriend der rechtvaardigheid kan ik een feit, dat zich door de ongehoordste gewelddadigheden heeft gekenmerkt, niet toejuichen. In 1572 eischte men steden op in naam van den Vorst, dien men aanspuwde en bestreed, men bezett'e ze in naam der vrijheid, en had ondertusschen niets haastigers te doen dan, zooals de Watergeuzen in den Briel en in Gorkum, de kerken te plunderen en eene vreedzame geestelijkheid deels gevangen te nemen, grootendeels op te hangen. Als Amsterdammer houd ik de partij mijner vaderen, die onder den Admiraal Boschuysen de amsterdamsche handelsvaartuigen tegen de Watergeuzen, welke de Wethouderschap te-recht als ‘bouveen ende pi- | |
[pagina 75]
| |
raten’Ga naar eind27 qualificeerde, beschermden, Jacob Simonszoon de Rijck was door toevallige omstandigheden onder dat graauw verzeild geraakt. Als vriend der kunst maak ik zwarigheid den Heeren in den Briel de keuring toe te vertrouwen der Waternymf, wie men op wil dragen dat zoogenaamde nationale feit te vereeuwigen. Het is ook inderdaad al te belachlijk in het jaar des Heeren 1872 de Watergeuzen door een nymf te laten voorstellen; - daargelaten, dat eene vlag, gelijk men er de beloofde meermin eene in de hand zal geven, een zeer onmonumentaal voorwerp is.’ De prent van Uilenspiegel suggereert dat Thijms esthetische bezwaar een voorwendsel is voor zijn politieke oppositie. Links is de beoogde Brielse nimf afgebeeld, rechts een ultramontaans gedenkteken, waarvan Alva en een jezuïet de hoofdfiguren uitmaken. Op de grond ligt een overwonnen watergeus met een bijbel in de hand. Het ‘Mandement’ dat Thijm in zijn hand heeft, is het herderlijke schrijven van het Nederlandse episcopaat uit 1868, waarin aan de katholieken het bezoeken van openbare scholen werd ontraden. Dat Thijms esthetische bezwaar gezocht is, stelt ook de nrc van 17 december 1871. Thijm wordt volgens de nrc gedreven door politieke mo- | |
[pagina 76]
| |
tieven: ‘Omdat de bevrijding van het Vaderland gepaard ging met euveldaden, die ieder afkeurt, weigert de heer Thijm de bevrijding zelve toe te juichen. Hij let alleen op het plunderen van kerken en op het mishandelen van geestelijken, en dit verduistert in zijn oog al het grootsche van het werk der zelfbevrijding, van den reuzenstrijd, door ons voorgeslacht ondernomen voor een zelfstandig volksbestaan, voor recht en vrijheid. Een feit, zóó roemrijk, zóó eerbiedwaardig als geen volk in zijne historieboeken heeft aan te wijzen, laat den heer Thijm koud, neen wordt door hem verafschuwd, omdat op de geschiedbladen, waar dat feit staat opgeteekend, enkele vlekken voorkomen!’ De nrc gispt evenzeer de als antinationaal geïnterpreteerde houding van Nuyens ‘die nog onlangs uit de handen van een vorst uit het Huis van Oranje eene ridderorde aannam’. Op 18 december meldt de nrc, dat in de Amsterdamse feestcommissie de hoogleraar geschiedenis Th. Jorissen in een gloedvolle rede verklaard heeft niet in een commissie te willen zitten met Thijm, iemand die ‘in zake der geschiedenis van den worstelstrijd voor politieke en gewetensvrijheid, voor de onafhankelijkheid van Nederland tegen Spanje, niet aan de zijde van Nederland en Oranje zich schaarde, maar aan die van den Spaanschen dwingeland, den vertreder onzer volksrechten en vrijheden’. Op 20 december richt de nrc zich tegen het conservatieve Dagblad van Zuid-Holland en 's Gravenhage. Deze krant, onder leiding van de zeer omstreden hoofdredacteur Iz. J. Lion, had het verzet van Nuyens en Thijm verontschuldigd met de stelling, dat alle getob voortkwam uit de al jaren durende breidelloze opzweping van de godsdienstige hartstochten door de radicale (lees: de liberale) partij. Op felle toon wijst de nrc de beschuldiging van het Dagblad van de hand. De schuld van de spanningen ligt uitsluitend bij de katholieken, ‘die sinds jaar en dag de heerlijkste bladen onzer historie met slijk bespatten; die de afschudding van het Spaansche juk als revolutie brandmerken; die de beulen van ons voorgeslacht verheerlijken en de Oranje-helden, die hun leven lieten voor de zaak onzer vrijheid, beschimpen, honen, ja als misdadigers tentoonstellen’. Het Dagblad probeert nu politieke munt te slaan uit de situatie: ‘Zóóver gaat [...] de dienstbaarheid aan de ultramontanen, dat het dezen nog aait op het oogenblik dat zij de heiligschennis plegen aan de dierbaarste volksherinneringen, - en hen, die tegen de verguizing van het voorgeslacht protesteeren, beschuldigt ‘het twistvuur aan te wakkeren’ ‘door middel der heerlijkste vaderlandsche herinneringen’.’ Het is nu duidelijk, waarom Iz. J. Lion verschijnt op de twee volgende | |
[pagina 77]
| |
1. Groep van Zwarte Internationalen. 2. De heeren Alberdingk Thijm en Nuyens. 3. De heer Schimmelpenninck, dragende de Eikenkroon van Dr. Nuyens. 4. Allegorische wagen, voorstellende Neêrlands Volksgeluk onder de regeering van den Spaanschen koning. (Op den wagen ziet men da attributen van volksgeluk: pijnbank, galg, schavot en brandstapel). De paarden worden gemend door Iz. J. Lion, apostolisch protonotarius. 5. Alva en de Vargas. 6. Monniken. 7. Balthasar Gerardts, gedragen door vier redacteuren van de Tijd. 8. Groep van Zwarte Internationalen.
| |
[pagina 78]
| |
karikaturen. Op 3 februari wordt een ‘contra-optocht’ van de ultramontanen in beeld gebracht. Voorop een groepje jezuïeten, pastoors en monniken; achter Thijm en Nuyens loopt de conservatieve politicus R.J. Schimmelpenninck van Nijenhuis, die Nuyens' Eikenkroon (een Luxemburgse, geen Nederlandse onderscheiding!) draagt. Lion ment de wagen waarop de werktuigen van de inquisitie staan opgesteld. Alva wordt gesecondeerd door De Vargas, een van de belangrijkste leden van de Raad van Beroerten. De rest van de optocht spreekt voor zichzelf. Enkele feestcommissies proberen intussen een zodanige basis voor de feestelijkheden te formuleren, dat ze ook voor de katholieken acceptabel worden. De Amsterdamse commissie stelt een nationaal feest voor ‘ter herinnering aan de laatste driehonderd jaren’. De Tijd verwelkomt deze poging om olie op de golven te werpen: ‘Wie kan bezwaar hebben, om dankbaar te gedenken den zegen, die Nederland gedurende drie honderd jaren genoten heeft? Zoo wordt de feestviering op een breederen grondslag gebragt, waarop gelijkelijk plaats is voor alle Nederlanders, waarop alle partijschap wegvalt en broederlijke eendragt allen vereenigt.’Ga naar eind28 De nrc beschouwt deze uitspraak van De Tijd als een ‘groote stap tot toenadering’.Ga naar eind29 De nrc contrasteert de houding van De Tijd met die van Thijm. Laatstgenoemde publiceerde in De Nederlandsche Spectator van 3 februari 1872 een ingezonden brief, waarin hij de staatkundige vrijheid die de vrucht was van 1572 slechts een schamele gift noemt, waar deze samenging met zo onmiskenbare kneveling van de individuele vrijheid.Ga naar eind30 Een paar dagen later kan de nrc tevreden een ingezonden brief van Nuyens overnemen uit het Algemeen Handelsblad van 6 februari, waarin deze zich eveneens bij de geherformuleerde feestviering aansluit: ‘Het verheugt ons, dat ook de heer Nuyens tot betere gedachten gekomen is, ofschoon het ons moeielijk valt te begrijpen, hoe hij bij zijn gevoelen omtrent het historische feit van 1 April 1572 kan blijven en toch zich aansluiten bij de feestviering.’Ga naar eind31 Dat dubbelzinnige in de houding van de katholieken - Het Vaderland spreekt zonder meer van huichelarij, terwijl de Arnhemsche Courant er een ‘geheimzinnige tour de force van zeer quaestieus allooi’ in ziet en de nrc het als ‘tactiek’ waardeert - komt ook tot uitdrukking in de prent van Uilenspiegel van 17 februari 1872. Deze prent verschijnt vlak na de carnavalstijd (14 februari was het Aswoensdag). De bereidheid van Nuyens (de figuur rechts van de bisschop) en de hoofdredacteur van De Tijd, Judocus Smits (de figuur rechts van | |
[pagina 79]
| |
De heer Thijm. - Neen, ik doe niet mee... ik wil geen gek figuur maken.
De heer Lion. - Flauwert! nu moet er één spellebreker zijn!... Kijk eens, hoe goed Smits en Nuyens dat Watergeuzenpak staat! Ik wed, dat iedereen er mee inloopt. De heer Nuyens. - Kom Thijm! doe maar als ik... 't Is niets dan een grap. We blijven die wij zijn, en we kunnen eens hartelijk lachen over ieder, die onze vermomming voor werkelijkheid houdt. De heer Thijm. - Neen, ik houd van geen grappen met heilige beginselen. Ik doe niet mee! | |
[pagina 80]
| |
het vaandel), om aan het feest mee te doen wordt als een verkleedpartij geinterpreteerd. Rechts van Smits helpt Schimmelpenninck een jezuïet in zijn geuzenpakje. Helemaal links wordt waarschijnlijk het Sittardse kamerlid J.H. Arnoldts afgebeeld, tweede van links het Bossche kamerlid J.F.E. van Zinnicq Bergmann. Tussen Nuyens en Smits in is waarschijnlijk de Brabantse gedeputeerde A. van der Steen afgebeeld. Geheel rechts probeert de in monnikspij gestoken Lion tevergeefs Thijm te bepraten. Thijm immers distantieerde zich in het Algemeen Handelsblad van 8 februari van Nuyens en De Tijd: ‘Men houdt 1 April voor een soort van keerpunt in de geschiedenis van Nederland. Ik wil dat laten gelden. Maar slaan wij nu een blik à vol d'oiseau op de beide door dit keerpunt gescheiden tijdvakken, - wat zien wij dan? Dan zien we - en gros - vóór 1. April 1572: godsdienstvrijheid voor de Katholieken, vervolging voor de Protestanten; na dat tijdstip, godsdienstvrijheid voor de Hervormden, vervolging voor de Katholieken. En nu wil men, ter eere van het tijdstip, waarop de nieuwe toestand geïnaugureerd is, een monument oprichten. Kan een Katholiek, behoudens de rechten van het gezond verstand, daaraan meedoen?’ Het papier met Ferdinand en Isabella dat Thijm in zijn hand houdt, verwijst naar een brochure die Thijm in het licht zond. Hij relativeert daarin het belang van 1572 voor het ‘zelfstandig volksbestaan’ door te wijzen op de Zuidelijke Nederlanden, die het vorstelijk gezag niet afzwoeren, maar zich onder de Spaanse landvoogden toch tot een zekere staatseenheid verbonden.Ga naar eind32 In de loop van februari 1872 doet zich ineens een nieuw probleem voor. Men heeft door het kiezen van een voorzichtige formule een groot deel van de katholieken bij het feest weten te betrekken, maar nu gaat een deel van de protestanten dwarsliggen. Groen van Prinsterer en Abraham Kuyper verzetten zich tegen een gezamenlijk feest met katholieken en liberalen. Groen schrijft in zijn Nederlandsche Gedachten: ‘Het is een gezamenlijk feestvieren, dat mij (althans zoo de tegenwoordigheid van Gereformeerde Christenen onmisbaar gekeurd wordt) onmogelijk voorkomt. Of de Roomschen feest kunnen vieren met ons is een kwestie tusschen Dr Nuyens en Alberdingk-Thijm. Wij kunnen geen feestvieren met hen. De reden is hoogsteenvoudig. Een van beiden. We zouden beleedigen, dat meer dan ooit afkeurenswaard is, of zwichten op een wijs die de nagedachtenis der voorvaderen, niet vereert maar onteert. | |
[pagina 81]
| |
Of de Liberalen feest kunnen vieren met ons, laat ik evenzoo ter beslissing van de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Wij kunnen geen feestvieren met hen. De reden is hoogsteenvoudig. Een van beiden. Wij zouden, door vertoon van eensgezindheid, onverantwoordelijk, of, door een woord uit het hart, onverdragelijk zijn. De Hervormden waren, ook toen, afkeerig van een gewetensvrijheid, geworteld in het tegenovergestelde der zinspreuk, servire Deo vera libertas, en die, ook nu, gewetensdwang voor het Gereformeerde Volk tot rampzalige vrucht heeft.’Ga naar eind33 Groen en Kuyper zijn van oordeel dat bij de viering van 1 april ‘door het stelselmatig ter zij stellen van de religie-kwestie, van het feit der feiten, de geschiedenis bedorven, het voorgeslacht onteerd, en de Christelijkprotestantsche feestviering tegen hetgeen den Protestantschen Christen heilig en dierbaar is, gekeerd wordt’.Ga naar eind34 Groen, Kuyper en Thijm ontmoeten elkaar in de afwijzing van het feest. Uilenspiegel van 16 maart brengt dat zo in beeld:
De heer Thijm. - Die twee doen toch ook niet mee.
Zijn vriend. - Nee; zij trekken zich terug, omdat men geen kerkje wil spelen. De heer Thijm. - Nu, wij kunnen niet beter verlangen! ons werken zij uitmuntend in de hand! Terwijl het merendeel van de Nederlanders zich verdringt rond de nimf en het zeemansasiel, zonderen (van links naar rechts) Groen, Kuyper en | |
[pagina 82]
| |
Thijm zich af. Ook aan de vooravond van het feest brengt Uilenspiegel de oppositie in beeld. De Nederlandse Maagd roept een halt toe aan een groep van orthodoxen en ultramontanen onder aanvoering van (op de voorgrond) Groen, Kuyper en Thijm. | |
Andere incidentenOok in latere jaren siert Thijms fysionomie regelmatig de kolommen van Uilenspiegel. Meestal is er een relatie met het ultramontanisme. Het is niet altijd mogelijk te achterhalen wat nu de achtergrond is van bepaalde karikaturen. Op 26 april 1873 bijvoorbeeld wordt Thijm afgebeeld in Artis. Dat Thijm specifiek als de drukker van De Tijd wordt opgevoerd, zal zijn achtergrond hebben in zijn uitdrukkelijke verklaring in de nrc van 4 | |
[pagina 83]
| |
Redacteur van de Tijd. - En zùlke schepsels wil men nu beweren dat aan ons verwant zouden zijn!!
Drukker van de Tijd (fluisterend.) - Sssst! voorzichtig! - er mocht eens een liberale journalist onder zijn... april daaraan voorafgaand, dat hij eigenaar, noch redacteur is van die krant, maar slechts eigenaar van de drukkerij ervan. Of er een concrete aanleiding voor is om de beide katholieke passanten de tegenstrijdigheid van het onderschrift in de mond te leggen, is mij niet bekend. Als een negentiende-eeuws lid van de inquisitie wordt Thijm opgevoerd in Uilenspiegel van 28 augustus 1875. De prent is een van de vele verontwaardigde reacties op een uitlating van Thijm over doopsgezinden en joden. Aanleiding voor Thijms uithaal is een rede van de Leidse hoogleraar M. de Vries voor de jaarvergadering van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Kennelijk doelend op de houding van de katholieken ten opzichte van het vaderlandse verleden sprak De Vries over ‘onkunde, hartstocht, heerschzucht en partijschap, door blinde dweperij aangehitst’ die de aloude Nederlandse geest probeerden te verstikken en de verworvenheden van driehonderd jaar wilden vernietigen. Thijm herinnert aan De Vries' doopsgezinde afkomst en aan het toch ook niet zo florissante lot van de mennonieten in de zogenaamd vrije Republiek. In zijn slotalinea betrekt hij dan plotseling ook de joden in de zaak: | |
[pagina 84]
| |
‘Wat doet u daar, mijnheer Thym?’
- Ik stook vast het vuur op. Straks brengt men mij een Mennoniet en een Jood. ‘Stuitender dan de frazes der interessante Oosterlingen, wien wij in Nederland de herbergzaamheid verleenen, en die ook altijd, met hun eigenaardigen tongslag en met hunne schilderachtige woordvoeging, hoog opgeven van hunne ‘vhaderlanse ghefhoelens’ en ‘Wie Neerlans phloet’ zingen dat het u groen en geel voor de oogen wordt; - stuitender dan die komische rol, door onze gedienstige medeburgers van de ‘Joodtsche Natie’ vaak met aandoenlijke goede trouw gespeeld, is voor mij die domme drift der voormalige dissenters, die altijd den mond vol hebben van ‘vrijheid’ en ‘Oranje’, minder dan de Katholieken het voorwerp der goedheden van sommige der Princen zijn geweest, en even min | |
[pagina 85]
| |
als wij iets van die hoog opgevijzelde vrijheid in die ‘drie eeuwen’ gemerkt hebben. Zwijgt toch, kwakzalvers! en praat niet van onze ‘onkunde’, als uwe houding alleen uit uwe onkunde of uit uwe charakterloosheid te verklaren is.’Ga naar eind35 In een ingezonden brief aan het Algemeen Handelsblad probeert Thijm de zaak als een grapje af te doen en wijst hij erop dat de joden zich doorgaans niet vermengen met andere volken en dat men in etnografische zin niet tegelijk tot de Nederlandse en de Israëlitische natie kan behoren.Ga naar eind36 Thijm overtuigt zijn tegenstanders niet. In een ‘open brief’ aan Thijm in Uilenspiegel van 28 augustus wordt zijn etnografische verontschuldiging zelfs tegen hem gekeerd: ‘In etnographischen zin, zegt gij, kan men niet tegelijk tot de Israëlitische en tot de Nederlandsche natiën behooren. Gij hebt gelijk. Wèl kan men tegelijk zijn hart in Nederland en op het Vatikaan plaatsen; wel kan men met hart en ziel Nederlander zijn en tegelijkertijd hart en ziel verpand hebben aan die internationale partij, die geen geographische grenzen kent. Maar een Jood, al bestaat er geographisch geen Joodsch land meer, kan niet tegelijk Nederlander zijn. In etnographischen zin toch heeft de ultramontaan recht Wien Neêrlandsch bloed te zingen, maar de Jood niet.’ | |
KunstAlberdingk Thijm is een van de drijvende krachten achter de opkomst van de neogotiek in Nederland.Ga naar eind37 Samen met Victor De Stuers (referendaris bij Binnenlandse Zaken) en zijn zwager, de architect P.J.H. Cuypers ijvert hij voor zijn favoriete bouwstijl, tot groot ongenoegen van de liberalen, die er het zoveelste bewijs in zien dat de ultramontanen bezig zijn de Nederlandse staat en maatschappij met hun ideologie te infiltreren. Het aan Thorbecke ontleende adagium ‘Kunst is geen regeringszaak’ wordt in Uilenspiegel van 16 december 1876 op treffende wijze geïllustreerd. De Stuers (met baard) en Thijm dragen de muzen naar een gotische kerk, waar de paus klaarstaat om zich over de dames te ontfermen.
Op 26 januari 1878 wordt Thijm weer eens geportretteerd door Uilenspiegel in verband met een vaderlandse gedenkdag. Ditmaal naar aanleiding van zijn weigering om in de Amsterdamse feestcommissie te gaan zitten ter herdenking van de Unie van Utrecht. Op 18 januari 1878 publiceert het Algemeen Handelsblad Thijms negatieve reactie op de uitnodi- | |
[pagina 86]
| |
ging van de burgemeester van Amsterdam. Hij schrijft onder andere: ‘Eene aandachtige herlezing van de Unie van Utrecht zal het voor ieder duidelijk maken, waarom het mij bedenkelijk voorkomt, dat eenig Nederlandsch Katholiek, die prijs stelt op zijn waardigheid, aan de viering van het eeuwfeest zou deelnemen. Ik eindig, niet zonder de hoop uit te spreken, dat allengs de gelegenheden tot viering van ‘nationale feesten’, die de bevolking niet verdeelen, maar hoe langer hoe inniger vereenigen zich mogen vermenigvuldigen [...].’
Op de prent verenigen Thijm en zijn geestelijke en politieke vrienden zich rond een boekverbranding. Een monnik schopt tegen het borstbeeld van Willem van Oranje. Boven de monnik zijn twee katholieke kamerleden afgebeeld: C.J.A. Heydenrijck en G.E.F. Kerens de Wijlré. Geheel rechts is het kamerlid Haffmans afgebeeld, tweede van rechts Nuyens. | |
[pagina 87]
| |
Hoe de Zwart-internationalen het Eeuwfeest der Unie van Utrecht zullen vieren.
Een tweede maal siert Thijms beeltenis de kolommen van Uilenspiegel in 1878 naar aanleiding van zijn hoogleraarschap in de esthetica aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten te Amsterdam. Nadat Carel Vosmaer deze post geweigerd had, werd Thijm in 1876 aan de academie benoemd. In 1878 ontstaat er enig rumoer, als enkele leerlingen zich in een brief aan de Commissie van Toezicht richten tegen het onderwijs van Thijm. Ze verwijten hem onder andere, dat hij te veel tijd besteedt aan ‘kalendarische herinneringen’ die in de eerste de beste encyclopedie staan. Ook zou Thijm zijn sterk gekleurde partijzucht regelmatig laten doorschemeren in zijn onderwijs.Ga naar eind38 Uilenspiegel laat Thijm ter verantwoording roepen door de grote schilders uit de Gouden Eeuw, van links naar rechts: Van der Helst, Steen, Rembrandt, Hals en Potter.
Behalve de belangrijke data uit de Tachtigjarige Oorlog, worden ook de geboorte- en sterfdagen van cultuurdragers uit de Gouden Eeuw grootscheeps gevierd. Voor het katholieke volksdeel is de viering van Vondels tweehonderdste sterfdag op 5 februari 1879 uiteraard een gelegenheid waarbij men allerhartelijkst kan instemmen met de rest van het land. Hoewel die rest van het land zich inmiddels wat van Vondel begint te distanti- | |
[pagina 88]
| |
‘Gij hebt de beschuldiging gehoord, professor... Uw wijsheid haalt gij uit een lexicon, en voor het overige houdt gij u meer bezig met het aankweeken van godsdienstige onverdraagzaamheid bij onze jeugdige kunstenaars, dan met het ontwikkelen van hun smaak en hun gevoel voor het schoone. Dat zijn ernstige beschuldigingen, professor... Met leermeesters als gij er een zijt, zonden wij het in onzen tijd niet zoo ver in de kunst gebracht hebben. Wij zouden u dan ook raden, zoo snel mogelijk uw biezen te pakken.’
eren. Omdat het al dan niet mogen houden van processies op dat moment in discussie is, beeldt Uilenspiegel van 8 februari 1879 de katholieke deelname aan de herdenking van Vondel af in de vorm van een processie. Vondels buste - met de stralenkrans van een heilige - wordt omstuwd door jezuïeten en monniken. Verder bestaat de stoet uit figuren uit Vondels werken. Rechts op de voorgrond collecteert Gijsbrecht van Aemstel voor de Pieterspenning. De stoet wordt geopend door Thijm, die op zijn borst het wapen van Amsterdam draagt, bekroond met de pauselijke tiara. Het wierookvat wordt gezwaaid door H.J.A.M. Schaepman, die aan de vooravond van de herdenking een vlammende gedachtenisrede uitsprak.Ga naar eind39 | |
katholieke stemmenHet zou te ver voeren om hier alle karikaturen in Uilenspiegel waarop Thijm voorkomt de revue te laten passeren.Ga naar eind40 Als laatste exemplaar wordt er hier een afgedrukt die iets zichtbaar maakt van Thijms positie te midden van zijn medekatholieken. Bij de herdenking van Den Briel bleek al, dat de katholieken niet zonder meer één lijn trekken en dat Thijm er niet voor terugschrikt om - eventueel in z'n eentje - een afwijkend standpunt in te nemen. Wat Thijm en | |
[pagina 89]
| |
Deze prent stelt voor, hoe op 4 en 5 Februari 1879 de ultramontaansche Nederlanders, bij merkwaardige uitzondering, zich niet van de overige Nederlanders afscheidden.
| |
[pagina 90]
| |
zijn medekatholieken bindt, is het geloof en de strijd voor emancipatie. Maar er is ook een en ander dat hem scheidt van zijn geloofsgenoten. Vanaf zijn vroege jeugd heeft Thijm een grote belangstelling voor alle kunsten. De vaak niet zo erg ontwikkelde geestelijkheid koesterde bijvoorbeeld een wantrouwen ten opzichte van al datgene wat zich in de schouwburg voordeed. Thijm was steeds een enthousiast bezoeker van toneel- en operettevoorstellingen. In de laatste tien jaar van zijn leven schrijft hij ook wekelijks toneelkritieken in De Amsterdammer. In 1881 en 1882 levert dit verschil van waardering een grootscheepse discussie op tussen enerzijds Thijm en zijn jongste zoon en anderzijds de bijna complete katholieke wereld. In deze zogenaamde ‘toneelstrijd’ verdedigt Thijm het standpunt dat kunst en moraal elkaar niet hoeven uit te sluiten. De curieuze situatie doet zich voor, dat een van de welsprekendste bestrijders van het liberalisme nu door zijn achterban voor te liberaal versleten wordt.Ga naar eind41 Even voordat de toneelstrijd losbarst, doet zich het incident voor dat Uilenspiegel op 19 februari 1881 in beeld brengt. Op 10 februari 1881 signaleert De Tijd, dat het familieblad Eigen Haard (een soort tegenhanger van de Katholieke Illustratie) argeloze katholieken probeert te verschalken door te adverteren dat Thijm en Schaepman aan het blad meewerken. Althans van Schaepman, aldus De Tijd, is bekend dat hij zich van Eigen Haard gedistantieerd heeft na de opname van een novelle die voor iedere katholiek hoogst ergerlijk was.Ga naar eind42 Indirect wordt hier kritiek geoefend op Thijm, die immers in december 1880 nog een opstel over Sinterklaas aan Eigen Haard bijdroeg. Op 14 februari laat Thijm door middel van een ingezonden brief weten, dat een medewerker aan een tijdschrift niet verantwoordelijk is voor wat er verder in staat. In principe geeft De Tijd dit aan Thijm toe, maar ‘de vraag is hier, naar het ons voorkomt een andere. Wanneer het blijkt, dat de verkoopers, door de uitstelling van het eene, nieuwe klanten zoeken ook voor het andere, of, zonder beeldspraak, wanneer de redactie van Eigen Haard haar verwerpelijk tijdschrift bij katholieke gezinnen binnenvoert, verzekerd dat deze, wegens de artikelen van een vermaard katholiek auteur, een goeden dunk van de strekking zullen opvatten, kan er wel degelijk voor dien auteur verantwoordelijkheid ontstaan. Evenals voor een wapensmid, die, bij eerlijken verkoop, een degen zou leveren aan een persoon, van wien bekend was, dat hij er een misdaad mede wilde plegen.’ Thijm heeft zich niet door De Tijd laten overtuigen. Dat zou ook te- | |
[pagina 91]
| |
‘Wat! stukjes schrijven in Eigen Haard?... Een man als gij ook al samenspannend tegen het heilig geloof!!... Spiegel u aan den braven Schaepman, die berouwvol op het rechts pad terugkeert.’
gen het principe geweest zijn, dat hij steeds toepaste: niet jezelf isoleren, maar op niveau in debat gaan met andersdenkenden, zowel op eigen terrein als op het gebied van de tegenstander. Hoewel zich regelmatig incidenten voordoen tussen Thijm en zijn geloofsgenoten - met name met de geestelijkheid - is er natuurlijk vooral sprake van verbondenheid. Bij Thijms overlijden en in de jaren daarna neemt de waardering voor zijn persoon en werk sterk toe - een lot dat hij deelt met eveneens omstreden figuren als Multatuli en Cd. Busken Huet. Onenigheden zijn vergeten en de nadruk ligt op de positieve erfenis die hij heeft achtergelaten. Hoe die erfenis eruitziet, is af te lezen uit een prent in de Katholieke Illustratie van 1889. De door J. Th. J. Cuypers ontworpen en door A. van de Pavert getekende prent wijst de belangrijkste kwaliteiten van Thijm aan. De tijdschriften die hij leidde, de verenigingen waar hij deel van uitmaakte, de onderscheidingen die hij verwierf, de vele onderwerpen waarover hij publiceerde. Bovenin het familiewapen met Thijms lijfspreuk ’nil nisi per christum’, maar toch ook beneden het wapen van Amsterdam, de stad die hem zeer dierbaar was en waar hij heel wat monumentale sporen heeft achtergelaten. | |
[pagina 92]
| |
[pagina 93]
| |
BesluitIn de eeuw na zijn dood is het beeld van Thijm steeds meer verbleekt. Tot ver in deze eeuw vereerde het katholieke volksdeel hem als een van de strijders voor gelijkberechtiging. Niet ten onrechte kwam bij de beeldvorming zo de nadruk te liggen op de emancipator die Thijm ook was. Zijn andere kwaliteiten - als letterkundige en als kunsthistoricus bijvoorbeeld - raakten daarmee op de achtergrond. Met de ontzuiling en de ontkerstening verdween in de loop van de tijd ook Thijm uit het cultuurhistorische bewustzijn. Zelfs De Tijd wenst dezer dagen niet meer herinnerd te worden aan zijn voormalige drukker, geestverwant en tegenstander. Toch is er alle aanleiding om Thijm te herdenken: niet alleen als katholiek emancipator, maar ook als een van die reusachtige en veelzijdige figuren die in de vorige eeuw hun stempel drukten op de Nederlandse cultuur en die mede vorm hebben gegeven aan wat wij nu zijn.Ga naar eind43 |
|