| |
| |
| |
| |
Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs 1986
Dankwoord door August Willemsen
Prolegomena tot een nieuwe communicatietheorie
Het gebrek aan klassieke muziek, bruinbrood en mensen is - zo omschreef ik op 4 mei 1967 in een brief aan iemand die mogelijk een van de aanwezigen is hier - de grootste nood van mijn bestaan in Brazilië. Vandaag zag ik de kans schoon die drie gemissen te zamen en in een keer op te heffen: bruinbrood is er straks misschien niet, maar daarvoor kunt u drank en hapjes invullen; mensen heb ik getracht in getale te verzamelen (en dat is me, zo te zien, gelukt); en de klassieke muziek hebt u gehoord, waarmee ik erg blij ben. Want bedenkt u wel dat wij, sprekers, makkelijk praten hebben (de een iets makkelijker dan de ander), maar dat het echt moeilijke werk is gedaan door die twee mooie rooien in black and white, die ik daarvoor zeer veel dank zeg. Dank zeg ik ook aan de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde voor het mij toekennen van de Van der Hoogt-prijs 1986, waardoor dit alles mogelijk werd; ik dank de jury die de Maatschappij daartoe in haar rapport heeft geadviseerd; ik dank de aanwezigen voor hun aanwezigheid; en ik dank Adriaan van Dis voor zijn gesproken brief, die mij zeer persoonlijk in de oren klonk. Dit alles bij elkaar vormt werkelijk een zo weldadige massage van het ego dat ik mij haast waan in een soort Yab-Yum van de geest.
Maar nu. Na dit veelbelovende begin neemt mijn dankwoord al meteen een eigenaardige wending. Althans, ik kan het niet anders dan eigenaardig noemen wanneer de beprijsde zelf begint met bezwaren te maken tegen zijn beprijzing. Toch kan ik niet anders verder dan met een maar. Ik heb de prijs in dank aanvaard, maar ik voel mij, door de toekenning, en door mijn aanvaarding ervan, in een lastig parket gemanoevreerd: moet een man van vijftig nog aangemoedigd worden? De uitgever van het boek, Theo Sontrop, van de Arbeiderspers, antwoordde op die vraag spontaan: ‘Nee. Maar de uitgever wel.’ Dat wil ik graag geloven, maar daar gaat het mij niet om. Stomverbaasd was ik toen, na de verschijning van de Braziliaanse brieven, vrienden en vreemden mij vroegen: ‘En, wanneer verschijnt je volgende boek?’ Ik antwoordde meestal iets als: ‘Over dit boek heb ik zeventien jaar gedaan; kom over zeventien jaar maar eens terug.’ Maar dan nog: deze brieven zijn een weerslag van zeventien jaar leven, en ik kan schrijven en schrijven wat ik wil, maar die tijd van leven kan ik niet
| |
| |
overdoen. En deze prijs komt nu als een aanmoediging om dat wel te doen. Ik bedoel: iemand die een mooie roman, of verhalen, of gedichten schrijft, zo iemand kun je een buidel met munten voorhouden en zeggen: ‘Dat heb je kranig gedaan zeg, schrijf nog eens wat,’ want in principe is het mogelijk opnieuw voor de dag te komen met een roman, met verhalen, met gedichten. Maar brieven als deze schrijft men één keer. Ik kan nooit meer voor het eerst in een land aankomen, om er een tijd te leven, zelfs niet daar waar ik nog nooit geweest ben. Het land kan nieuw zijn, de ervaring niet. Een ontwikkeling van zeventien jaar, een omgang met een land van zeventien jaar - dat doe je geen twee keer. En al zou ik het willen en kunnen en doen, dan is er dit allergrootste verschil en deze allergrootste onmogelijkheid: ik zal niet dezelfde leeftijd hebben. Dus, jury, wat te doen (om de laatste woorden van uw rapport te citeren) ‘opdat ik het hier niet bij zal laten’?
Ik moet bekennen dat ik mij dat al had afgevraagd voor ik van die prijs had gehoord. Mijn antwoord ‘Kom over zeventien jaar maar eens terug,’ betekende voor mezelf: ‘Natuurlijk komt er geen tweede boek.’ Maar gaandeweg, door die vraag, steeds opnieuw gesteld, door reacties, vaak heel persoonlijke, van bekenden en onbekenden, door het feit dat de uitgever erin slaagde het boek te verkopen, door het feit dat het nog steeds niet bij antiquariaat Kok in de Oude Hoogstraat ligt, waar vrijwel het hele Privé-domein in drie stapels staat opgetast (hetgeen aanleiding geeft tot de veronderstelling dat zelfs recensenten het willen houden) - door dat alles kwam er een gevoel bij. (Voordat ik op dat gevoel inga moet ik bekennen dat het boek er wel gelegen heeft, ongeveer twee weken lang, en dat ik niet degene ben die het er weggekocht heeft - dat wilde ik wel even duidelijk maken.) Er kwam dus een gevoel bij: niet alleen kon ik kennelijk aardig schrijven, maar blijkbaar kon ik iets schrijven waarmee ik tamelijk veel mensen een genoegen deed - en mezelf en passant ook, want dat moet je nooit nalaten als het even kan. Dat gevoel was nieuw. Ik noemde het waardering, of erkenning. En van dat gevoel is, voor mij, deze prijs de bevestiging. En daarin schuilt ook de aanmoediging. Zoals gezegd, een boek als dit kan geen tweede keer geschreven worden, maar er valt te broeden (daarover straks) op andere wijzen om ‘het hier niet bij te laten’.
Wie meent dat ik mij hiermee vernuftig uit het lastige parket heb gemanoevreerd waar de prijs mij in gemanoevreerd had, heeft het mis. Er ontbreekt nog iets. Er ontbreekt, naar mijn gevoel, een verbreding van het specifieke (zojuist beschreven) naar het algemene. Ik heb wel, bij andere gelegenheden, gezegd: de brieven heb ik geschreven, het boek heb ik ge- | |
| |
maakt. Bij dat maken heb ik van alles uitgehaald dat de aard van een egodocument eigenlijk verbiedt. Zo waren er in werkelijkheid tientallen adressanten, waaronder Paul, maar in het boek heten ze allemaal Paul. Ik heb episodes van het ene jaar naar het andere jaar overgeheveld als dat beter uitkwam. Ik heb geschrapt, gebloemleesd, geknipt, geplakt en gelogen. Dus doende had ik sterk de gewaarwording dat ik een bezigheid bedreef die me vagelijk bekend voorkwam: vertalen. Ik vertaalde mijn brieven in een boek. Die andere, echte, in boekvorm verschenen vertalingen, gingen vergezeld van - en daar is nogal eens op gevit door mensen die zo weinig vertrouwen in hun eigen oordeel hadden dat ze dachten dat hun werd voorgezegd wat ze ervan moesten vinden - gingen vergezeld van een introducerend en interpreterend essay als nawoord (nooit een voorwoord, dus voorgezegd werd er niet). Zo'n nawoord ontbreekt bij de Braziliaanse brieven, en het komt nu.
Het is me ingegeven door: enerzijds de behoefte om wat ik zei over de onherhaalbaarheid van een boek als dit wetenschappelijk te onderbouwen; anderzijds door de reactie van lezers die me lieten weten dat ze zich persoonlijk aangeschreven voelden, alsof zij de geadresseerden waren. Aangeschreven, schrijven aan - ik kreeg (het was meen ik onder de douche) het idee de literaire genres, waaronder de brief, en hun eventuele herhaalbaarheid of onherhaalbaarheid, in verband te brengen met, te toetsen aan, te classificeren aan de hand van voorzetsels. De schrijver zet de lezer tenslotte iets voor, dus zo vreemd is die gedachte niet. Hij schrijft vanuit een persoonlijk motief, laten we zeggen uit zichzelf, aan iets of iemand, aan lezers, of het er nu honderd zijn, zoals Stendhal dacht, of vijf, zoals Machado de Assis voorspelde, of geen enkele, zoals velen overkomt. Of hij schrijft voor het hele nageslacht, want megalomaan zijn wij pennevoerders allemaal. En hij schrijft, een paar ongelukkige uitzonderingen daargelaten, ook over iets. Ziedaar de drie voorzetsels: aan, uit, over.
Mij beperkend tot het proza, ging ik wetenschappelijk te werk. Ik maakte drie kolommen onder de respectieve voorzetsels, en zette kruisjes bij dat voorzetsel dat het meest geprononceerde kenmerk was van de diverse genres. Ik zeg met nadruk het meest geprononceerde kenmerk, want elk literair werk verenigt natuurlijk alle drie de voorzetsels in zich, maar er is verschil in zwaartepunt. Nemen wij de realistisch/naturalistische roman uit de vorige eeuw, dan blijkt die hierin overeen te stemmen met andere romanvormen als de taalkundig experimentele roman, de nouveau roman, de op één hoop gegooide Revisor-romans, dat het voorzetsel over over- | |
| |
heerst. Natuurlijk (nog één keer, en de laatste), ze zijn gericht aan een lezer, komen uit een schrijver, maar die lezer mag liefst niet worden aangesproken en de schrijver heeft als ideaal uit het boek te blijven, zodat over overblijft als zwaartepunt. Dit aanspreken van de lezer (een aan-kruisje dus) is nu juist weer een kenmerk van de pre-realistische roman (ik denk aan Fielding, Sterne, Diderot; Stendhal had het nog een beetje, Balzac al niet meer), en het werd later weer opgevat door iemand als de Braziliaan Machado de Assis. Schrijvers als dezen hebben dus twee kruisjes: een aanen een over-kruisje. Drie kruisjes hebben zelfs schrijvers van bekentenisromans (Rousseau, Svevo) en van autobiografische literatuur in het algemeen, ofschoon daar uit en over samenvallen (men schrijft over datgene waarvanuit men schrijft: zichzelf), zodat uit en over in feite een zogeheten tweelingkruisje vormen. Dit is het verschil met de echte driekruisjesromans, bij voorbeeld die welke de vorm van een gesproken monoloog hebben (La chute van Camus, of de reusachtige roman Grande sertão: veredas van de Braziliaan João Guimarães Rosa) en de lange tijd zeer populaire roman in briefvorm (hoe logisch dat is zal straks blijken).
Niet veel anders dan bij de roman ligt het met het korte verhaal, hoewel dat, misschien door zijn anekdotische aard, iets meer overhelt naar over: ik noem bij voorbeeld Tsjechov, Maupassant. De namen trouwens dienen reeds als voorbeeld (dit waarschijnlijk ten overvloede) dat mijn kruissysteem geen enkel kwalitatief oordeel inhoudt - Tolstojs De dood van Iwan Iljitsj is een puur over-verhaal, maar dan wel over ons allemaal, of u het leuk vindt of niet. Typische tweelingkruisjesverhalen (uit-over) zijn die van erkend autobiografische schrijvers als Maarten 't Hart en, nog sterker, Maarten Biesheuvel, die ons zijn hele geestes-, gezins- en huisdierenleven voor-zet.
Het meest hypocriete genre is het dagboek. Het aan-aspect lijkt het minst aanwezig, maar dat is schijn. Velen onder ons hebben waarschijnlijk wel eens, in jongere jaren, een dagboek bijgehouden waarin zinsneden als ‘Niemand zal deze regels ooit lezen.’ Vervolgens laten we het spiraalschrift in de huiskamer slingeren om een gezinsontwrichtende ruzie te ontketenen wanneer blijkt dat vader of moeder erin geneusd heeft (zonder veel te lezen overigens, vanwege het afzichtelijke handschrift). Zo gaat het ook met literaire dagboeken: ze worden vroeg of laat altijd gepubliceerd. Maar toch: het is bij uistek een genre over. Léautaud leutert jaren lang over het gedonder op de Mercure, of het gedonder met vrouwen, of liefst beide in combinatie (over-kruisje); Hans Warren over het gedonder met zichzelf
| |
| |
(tweelingkruisje). Het is dus een crypto-aan-, essentieel uit-over-genre.
De meest uitgesproken aan-genres zijn, ietwat verrassend misschien, het essay, en, minder verrassend, de brief.
Het zijn ook de genres met de meeste kruisjes. Een zeer wetenschappelijk essay, uitgaande van strikte principes (structuralisme, close-reading) krijgt natuurlijk alleen een over-kruisje. De auteur cijfert zichzelf weliswaar niet helemaal weg (hij wil laten zien hoe knap hij is), en hij wil dat laten zien aan een paar collega's, maar die wisten dat al, dus uit en aan zijn zogeheten zwakke kruisjes (ik had nog vergeten dit onderscheid te maken tussen sterke en zwakke kruisjes). Niettemin, het kan voorkomen dat zo een collega het ergens niet mee eens is en in het openbaar (bij voorbeeld in tijdschrift, ingezonden brief of cultureel supplement) gaat twijfelen aan de knapheid van de ander. De ander (dezelfde eigenlijk, ik bedoel de eerste collega) reageert daarop door de ander (de tweede dus) voor rotte vis uit te maken, en dan worden we geconfronteerd met een sub-genre polemiek. Hierbij zien we een interessante kruisverschuiving. Het over-aspect wordt meer en meer uit het oog verloren, om plaats te maken voor aan, terwijl uit, vanwege de erbij betrokken emoties, die hoger oplaaien naarmate ze van lager allooi zijn, zich ook sterk profileert. Het is echter de vraag of we hier nog wel te maken hebben met literatuur en niet met, bij voorbeeld, folklore. Ten slotte is er nog een ander soort essay, vaak denigrerend impressionistisch genoemd, maar meestal wel leesbaar, dank zij het feit dat het een sterk uit-kruisje heeft. Daarnaast gaat het (dat is de definitie van het essay) over iets, en het aan-aspect zit hier vooral in het gebruikte medium: snel geproduceerde, bij uitstek aan de lezer gerichte media als kranten en tijdschriften.
Bij al deze genres is sprake van een, twee, en slechts in uitzonderlijke gevallen van drie kruisjes. De brief is het enige echte driekruisjes-genre (en dus ook, zojuist genoemd, de briefroman). Dit aspect is al zeer vroeg aanwezig. Men denke aan de brieven der apostelen. Zij schreven vanuit een sterke geloofsovertuiging, over dat geloof, aan ongelovigen. Heel duidelijk, heel eenvoudig. Hierbij valt sterk de verwantschap op met het gesproken woord (de preek), en zo moeten we de brief ook zien: als een geschreven gesprek, als de geschreven helft van een dialoog (die boven het gesproken gesprek dit voordeel heeft dat hij minder vaak over niets gaat). Vooral in de achttiende eeuw, toen men nog geen telefoon had maar nog wel personeel, konden in het bijzonder de dames zich uitleven in uit een subtiele sensibiliteit geschreven brieven over letterlijk alles, aan gelijkgestemde
| |
| |
vriendinnen. In later tijd bleek een zekere kruisvervaging te kunnen optreden, zoals bij Gerard Reve, wiens ogenschijnlijk sterke uit- en over-kruis in wezen een tweelingkruisje is, terwijl het aan-aspect, altijd al iets zwakker, in het latere werk meer en meer de indruk wekt een soort voorwendsel te zijn voor oneigenlijke doeleinden.
Zeer oud in de geschiedenis van het genre brief is de reisbrief. Aanvankelijk een puur over-aan-genre (reiziger doet verslag van zijn bevindingen aan de mensen thuis). Maar reeds in de brief van Pero Vaz de Caminha, die op 1 mei 1500 koning Manuel i van Portugal kond deed van de ontdekking van het Land van het Ware Kruis (ik kan het ook niet helpen: men noemde Terra da Vera Cruz het land dat later Brazilië zou heten, omdat er brazielhout werd gevonden - die naam komt van het Portugese brasa, wat vuurgloed betekent, want het is een vuurrode houtsoort -, wat dus wil zeggen dat de religieuze naamgeving werd vervangen door een economische naamgeving, enfin, dit terzijde, maar zo steekt u nog eens wat op), is een duidelijk persoonlijk accent van geestdrift en bewondering te lezen. Met de Romantiek nam dit uit-aspect hand over hand toe, tot op het larmoyante af, wat (ik moet het bekennen) hier en daar nog een late nawerking heeft in mijn Braziliaanse brieven - goed dat we daaraan toekomen, want er moet een eind gemaakt worden aan dit verhaal.
Met die Braziliaanse brieven is iets bijzonders aan de hand. Over het uiten aan-aspect zal geen twijfel bestaan, maar waar gaan ze eigenlijk over? Van de critici hebben enkelen het gelezen als een boek over Brazilië (en mij een Eurocentrisch standpunt verweten). Ik geef toe dat het boek op sommige plaatsen gaat over Brazilië, en dat ik in Europa geboren en getogen ben. De opmerking is dus juist. Anderen zagen er een Bildungsroman in, wat zou kunnen betekenen dat het over mijzelf gaat (een uit-kruisje dus). Ook dat is juist. Maar het meest hebben diegenen gelijk die het noch als het een noch als het ander, maar als een combinatie van beide hebben gelezen: als een boek over de confrontatie, door zeventien jaar heen, met een andere cultuur, in dit geval, misschien toevallig, de Braziliaanse.
En daar zit het bijzondere, want hiermee scoren de Braziliaanse brieven een totaal van vier kruisjes (aan, uit, en twee bij over), en hiermee lijkt dan ook de voorlopige conclusie van dit (ik geeft toe, zeer onvolledige) onderzoek te moeten luiden: hoe meer kruisjes, hoe onherhaalbaarder het boek. Ik ben erg blij en dank de jury en de directie van Frascati dat zij mij de gelegenheid hebben willen geven deze stelling hier statistisch te bewijzen, anders zou mijn eerder gedane bewering hieromtrent weer zo impressionistisch zijn gebleven.
| |
| |
Ik kom, nu echt tot slot, terug (er gaat voor de ware wetenschapper niets boven een circulaire structuur) op dat broeden van het begin, het broeden ‘op andere wijzen om het hier niet bij te laten.’ Ik kan daar wel maar wil er hier en nu niet meer over zeggen dan dat het broedsel vermoedelijk in een driekruisjesnest zal liggen. Moge dit dienen tot geruststelling van de jury, want ook die mag ondertussen wel worden aangemoedigd.
Hoog het glas!
| |
Noten
Dit dankwoord werd uitgesproken in theater Frascati te Amsterdam op 29 november 1986.
|
|