Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1984
(1984)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
‘Die antieken, daar zit veel in’
| |
[pagina 29]
| |
verzen van talent mochten blijk geven, dan twijfel ik niet of de Nieuwe Gids zal weldra een daemon in onze literatuur worden.’Ga naar eind3 Heel interessant voor de literatuur-historicus zijn de opmerkingen van de criticus van Het Vaderland. Op 8 oktober 1885 wordt aan de eerste aflevering van De Nieuwe Gids ruim aandacht besteed. Van Persephone wordt gezegd dat ‘elk tijdschrift zich gelukkig zou rekenen dit gedicht op te nemen.’Ga naar eind4 De redactie reageerde onmiddellijk door er middels een ingezonden brief op te wijzen dat Persephone eerder geweigerd was, door resp. Spektator en Nederland. Dat schijnt, als men de dokumentatie van 's-Gravesande bekijkt,Ga naar eind5 niet helemaal te kloppen, maar van wezenlijk belang is dat niet: wat men kan constateren is dat de Nieuwe-gidsers Verwey's epos als een belangrijk speerpunt van hun literair programma zagen, en dat althans voor genoemde criticus niet duidelijk was dat hier vanuit een gewijzigde Literatuur Opvatting (lo) werd geopereerd. Wie de eerste jaargang van De Nieuwe Gids bekijkt, ziet dat het episch fragment Persephone niet alleen is blijven staan. In de tweede aflevering verscheen een nieuw fragment van Verwey, Demeter, dat nauw met het eerste samenhangt. In het derde nummer alweer een episch fragment, nu van Willem Kloos, Ganymedes op aarde. Toen laatstgenoemde in het tweede nummer Verwey's bundel recenseerde met het inmiddels veelbesproken Persephone-fragment, kon hij dan ook door inside-information opmerken, dat ‘een der kenmerken van de nieuwe richting [bedoeld wordt dus die van De Nieuwe Gids of iets ruimer de Tachtigers] een vrij sterke neiging naar het epos was.’Ga naar eind6 Garmt Stuiveling is in zijn bekende studie De Nieuwe Gids als geestelijk brandpunt nogal uitgevallen over deze uitspraak van Kloos, die hij een ‘volkomen vergissing’ noemt.Ga naar eind7 Dat is het gelijk van de historicus met de visie-a-posteriori. Op het moment dat Kloos zijn observatie deed, had hij weet van drie min of meer gelijktijdige pogingen in deze epische richting, genoeg om van een ‘vrij sterke neiging’ te spreken. Een interessante vraag is natuurlijk wel, waarom juist déze dichters op dàt moment met hun epiek kwamen. Ik zal daar straks een antwoord op geven. Maar hieraan vooraf dient eerst een andere vraag behandeld te worden en die zal ik destilleren uit opmerkingen die in Het Vaderland van 6 februari 1886 naar aanleiding van het derde nummer van De Nieuwe Gids werden gemaakt:Ga naar eind8 ‘Albert Verwey schijnt veroordeeld elk nommer met een paar sonnetten op te vroolijken, die hoe langer hoe onbeteekenender worden. Willem Kloos schijnt zich in zijn Ganymedes op aarde naar dezen meester te vormen: althans de in- | |
[pagina 30]
| |
vloed van Persephone is op deze schildering merkbaar. Het is wederom slechts een fragment. Hebben de heeren zulk een ongeduld om zich gedrukt te zien, dat zij zich de tijd niet gunnen hun stukken af te werken? Overigens is deze voorliefde voor klassieke onderwerpen een zonderling verschijnsel bij een generatie, die nieuwe banen wil breken.’ Hier wordt nogal wat overhoop gehaald - zo is de beschrijving van de verhouding tussen Verwey en Kloos als een meester-leerling-situatie zonder meer literair-historisch pikant - maar de centrale vraag in dit kader lijkt me: waarom kozen Verwey en Kloos nu juist deze antieke onderwerpen ter profilering van hun dichterschap uit? Was dit niet iets voor de domineespoëzie van de vorige generatie, met de obligate Muzen, Cupido's en Jupijnen?
De beweging van Tachtig is wel gekenschetst als een uitvloeisel van de emancipatie van de kleine burgerij. Herman Gorter deed dit al in zijn Kritiek op TachtigGa naar eind9 en in zijn spoor wellicht heeft H.A. Gomperts gesproken van een triomf van de hbs.Ga naar eind10 Inderdaad waren Kloos en Verwey hbs-ers, maar beiden waren zij, net als Perk en Van der Goes, leerlingen van dr. Willem Doorenbos, een classicus die liever geschiedenis op de Amsterdamse hbs doceerde dan rector te blijven van een provinciaal gymnasium. Onder zijn leiding was Willem Kloos zich gaan voorbereiden op het admissie-examen van de Amsterdamse Universiteit, waar hij klassieke letteren wilde gaan studeren. Nu zou men kunnen verwachten, dat deze studie, begonnen in 1879, op Kloos' ontwikkeling als dichter vruchtbaar heeft gewerkt. Het ligt voor de hand om de inspiratie voor zijn antieke evocaties Rhodopis, Sappho en het genoemde Ganymedes-fragment in zijn studie te zoeken. Dit is echter slechts in bepaalde zin het geval. Wat Kloos naar de Amsterdamse collegebanken bracht en hoe het hem daar verging, heeft hij neergelegd in een naar mijn mening nog te weinig bestudeerde tekst: de met q.n. (= quem novisti!) ondertekende recensie in De Nederlandsche Spectator van 13 maart 1880, getiteld: Iets naar aanleiding van Lina Schneider's Frauengestalten der griechischen Sage und Dichtung.Ga naar eind11 Het artikel valt in twee delen uiteen: in het eerste deel geeft Kloos een beeld van de klassieke studiën aan onze universiteiten, in het tweede een indruk van het in de titel aangeduide boek. Beide zijn echter zó persoonlijk gekleurd, dat zij ons vooral iets leren over Kloos' eigen ervaringen en inzichten. Met die klassieke studiën bedoelt Kloos dus die in Amsterdam, en | |
[pagina 31]
| |
meer speciaal de colleges van de hoogleraar S.A. Naber, die rond 1880 zowel Grieks als Latijn doceerde. Hij was een leerling van de Leidse graecus Cobet, een celebriteit op zijn vakgebied, maar ook ver daarbuiten.Ga naar eind12 Van Cobet erfde Naber de occupatie met de tekstkritiek, die elk onderwerp beheerste. Het spanningsveld tussen wat de door de literair en historisch geïnteresseerde Doorenbos opgeleide Kloos verwachtte, en de volgeling van de Leidse school hem bood, komt duidelijk tot uitdrukking in een vermakelijke, maar waarschijnlijk wel realistische beschrijving van hoe de Oden van Horatius filologisch-tekstkritisch behandeld werden.Ga naar eind13 Voor mijn onderwerp is trouwens meer nog van belang wat Kloos dan verwacht had te zullen horen. Welnu, hij noemt ten eerste een eenvoudige woord- en zaak-verklaring (een beknopt commentaar); vervolgens ‘het doel waarmee en de stemming waarin het gedicht werd ontworpen’ en hoe de dichter dat doel tracht te bereiken, en dan een letterlijk citaat: ‘hij zou opmerkzaam gemaakt moeten worden op de verschillende delen en hun onderling verband en eindelijk op de kunst, waarmede voorstelling, uitdrukking en metrum tesamen gesmolten zijn tot één harmonisch geheel’ (mijn cursivering). Hier heeft men naar mijn mening in een tekst, gedateerd februari 1880, de aanzet tot het adagium ‘Vorm en inhoud bij poëzie zijn één’, dat men altijd signaleert in een veel beroemder geworden stuk: de inleiding bij de Gedichten van Jacques Perk (augustus 1882).Ga naar eind14 In het tweede deel van de recensie komt Kloos te spreken over de gangbare opinie over de betekenis van de klassieke oudheid. Natuurlijk is zij ‘de moeder onzer hedendaagse beschaving’, maar haar rol is thans gewichtiger. ‘Want zij houdt ons in haar overblijfselen het beeld voor ener schonere wereld dan de onze, ener ideale eenheid [...]. Zij is de hoogte die als toevlucht dient, wanneer de scherpe werkelijkheid onze zielen heeft gewond, en van waar wij de thans bestaande toestanden en meningen met ruimere blik leren overzien. Door haar en door haar alleen, kunnen wij ons losmaken van godsdienstige, zedelijke en maatschappelijke vooroordelen en bekrompenheid, uit kracht van het bevrijdende element dat uitgaat [...] van haar, die in tegenstelling tot ons, opgewekte vrijheid en harmonische ontwikkeling als de doeleinden van het leven beschouwde.’ Hieruit blijkt duidelijk de grote betekenis die de oudheid, speciaal de Griekse, voor Kloos had: een ideaal, waarop de onvrede met de eigen tijd, die juist vrijheid en schoonheid miste, kon worden geprojecteerd. Het protestkarakter, dat De Nieuwe Gids kenmerkte, kon dus | |
[pagina 32]
| |
wat hem betreft - en hij was dan misschien niet de leider die hij later zelf meende te zijn geweest, maar toch in ieder geval redactiesecretaris - niet beter dan door antieke evocaties tot uiting worden gebracht. Zij lagen in de lijn van zijn fragmenten Rhodopis en Sappho, waarvan overigens slechts het eerste, al in 1880, was gepubliceerd. De vraag is dus nu: gold dit ook voor Verwey, en zo ja, kan de relatie tussen de drie epische fragmenten nog worden geadstrueerd? Er bestaat over de verwantschap tussen Persephone en Okeanos een uitgebreide literatuur, van polemische aard veelal, die teruggaat op de verwijdering die zich tussen Kloos en Verwey zelve (sind de verloving van de laatste) heeft voltrokken.Ga naar eind15 Het punt van discussie is dan de chronologie van de fragmenten: Kloos beweerde dat hij zelf, met Okeanos bezig, Verwey daarvan liet lezen en hem aanmoedigde iets soortgelijks te maken. Verwey wees op de gedrukte dateringen van de fragmenten: voorjaar 1883 bij Persephone, januari 1885 bij Ganymedes op aarde. Ik kan hier niet uitgebreid op in gaan, maar sluit mij aan bij het evenwichtige oordeel van A.P. Verburg en Harry G.M. Prick, die in 1971 een definitieve editie van de Okeanos-fragmenten hebben bezorgd. Zij schrijven dat ‘nog steeds de mogelijkheid bestaat dat Kloos gelijk had, toen hij verklaarde dat Okeanos (d.w.z. het eerste deel, dus Ganymedes) vóór Persephone geschreven en door Verwey gelezen was. Er is tot nu toe geen enkel gegeven waaruit blijken zou dat Okeanos i nà Persephone ontstond. En ook is het mogelijk dat Kloos Okeanos i schreef in de tijd dat Verwey aan Persephone bezig was.’Ga naar eind16 Dat laatste lijkt me nog het meest waarschijnlijk, maar ongetwijfeld is het enthousiasme voor een klassiek onderwerp door Kloos op Verwey, die studie- en lectuuradviezen van hem kreeg, overgebracht: het Griekse ideaal werd ook zíjn ideaal!Ga naar eind17 Verburg en Prick signaleren vooral verbale en stilistische overeenkomsten tussen Persephone en Ganymedes/Okeanos, die zij, terecht, slechts ten dele terug laten gaan op de vertaling van Keats' Hyperion door mr. W.M. van Lennep. Er is echter ook een duidelijke overeenkomst tussen de mythische onderwerpen die beiden hebben gekozen. Persephone en Ganymedes zijn beiden het slachtoffer van een roof door een godheid: zoals de jonge Persephone door Hades mee naar de onderwereld wordt gevoerd, zo de knappe Ganymedes door Zeus zelve naar de Olympus. Nog nauwer wordt de relatie, als men in Hades de donkere kant van de hemelgod Zeus wil zien, maar een dergelijke interpretatie is eigenlijk niet eens nodig: zonder meer kan worden vastgesteld dat de | |
[pagina 33]
| |
beide mythische verhalen elkaars spiegelbeeld vormen. Op voorhand was dus een hechte interrelatie tussen de epische fragmenten over deze onderwerpen te verwachten. Hoe nauw is zij dan wel? Persephone bestaat uit drie zangen, waarin het bekende verhaal van de roof van Kore of Persephone door Hades opnieuw wordt verteld, zoals dat in de negentiende eeuw eerder was gebeurd door bijvoorbeeld Shelley en Swinburne. De drie zangen behandelen respectievelijk het bloemen plukken van Persephone (Het Ennadal), de roof van haar door Hades of Aidoneus (De roof van Persephone) en de katabasis (De onderwereld). De meest oorspronkelijke passage in het licht van de rijke traditie is de volgende: Want in het midden van den nevel zag
ze een zwart gespan en de ijzerzwarte rossen
voorttrapp'lende in den mist en, somber groot,
zag zij den menner op den wagen staan.
En als een vloedgolf drong zich in haar ziel
de erinnering aan al haar somb're droomen.
En bleek, voorovernijgende in den nacht,
lispte zijn: ‘Aidoneus’.
Dit betekent dus, dat Persephone op z'n minst ambivalent tegenover de roof stond, ten dele daarop zelfs gehoopt had, hetgeen ook de figuur van Hades in een minder bekend daglicht plaatst. Wat heeft Verwey met deze innovatie beoogd? Er zijn uitspraken van Kloos en Verwey zelf, waarbij elke diepere betekenis aan het fragment wordt ontzegd. Kloos noemde 't in zijn bespreking in De Nieuwe Gids bijvoorbeeld ‘niet-symbolisch’: ‘'t wil niets zijn dan volmaakte plastiek en dat is het’ - voor een Freudiaan haast een klassiek geval van ‘Verneinung’.Ga naar eind18 Verwey schreef in een brief aan Jan Veth dat zijn Demeter - waarover straks meer - evenals Persephone niet veel meer bedoelde ‘dan het geven van een aantal taferelen en beelden van een bepaalde soort. Klanknabootsingen, impressies van hoekjes natuur, standen en groepen, interessant gemaakt door een beetje handeling en een paar sentimenten.’Ga naar eind19 Maar er is ook een andere uitspraak van Verwey. Dr. G. Kazemier wees in een boeiend artikel over de relatie tussen Persephone en Mei,Ga naar eind20 op een pas na de dood van Verwey gepubliceerd sonnet waarvan ik het octaaf citeer:Ga naar eind20 Zoals eens Hades in de bloemenweide
van Enna kwam - wat dicht ik het meermalen -
| |
[pagina 34]
| |
zo kwaamt gij, sombre vriend, mij vroolken halen
langs 't pad dat naar uw donkere rijken leidde.
En als de Kora bang en blij verbeidde
haar donkre godheid van zijn wagen dalen,
zo hoorde ik u uw boeiend leed verhalen,
met kloppend hart terwijl mijn oog niet schreide.
Kazemier meende - en hij stond en staat daarin niet alleen -Ga naar eind21 dat de ‘sombre vriend’ moeilijk iemand anders dan Willem Kloos kon zijn. Dat betekent dat men Persephone kan opvatten als een mythische transpositie van de persoonlijke relatie tussen Kloos en Verwey: het fragment beschrijft de fascinatie die de depressieve, zwart-gallige Kloos op de meisjes-achtig vrolijke, extraverte Verwey (Kore) uitoefende.Ga naar eind21 Vermoedelijk dus in emulatie met Verwey schreef Kloos het episch fragment Okeanos, waarvan aanvankelijk alleen Ganymedes werd gepubliceerd. Deze zang vertoont overeenkomsten met de eerste van Persephone: daar een bloemenplukkende Kore, blij neuriënd, bij Kloos een onbekommerd levende jongeman, die ‘zijne dagen bij het vee sleet’. Zoals Kore geroofd zou worden door Hades, zo Ganymedes door Zeus. Maar dat zouden de lezers van De Nieuwe Gids pas in augustus 1893 zien, toen de zesde aflevering van de achtste jaargang verscheen met het grote Okeanos-fragment, waarin de Ganymedes-zang bleek opgenomen. Een personele interpretatie ligt ook hier voor de hand: de levenslustige Ganymedes moet Verwey, de sombere Zeus Kloos symboliseren.Ga naar eind22 Misschien wilde Kloos zijn olympische positie duidelijker markeren dan zijn vriend Verwey had gedaan. Na Persephone, maar vóór Ganymedes op aarde, was inmiddels een nieuw episch fragment van Verwey verschenen: Demeter, dat het Persephone-Hades verhaal vanuit de optiek van de achtergebleven moeder beschrijft. Het is het verslag door Aphrodite van de schaking van Kore en van Demeters droefheid na het aanhoren van de verdwijning van haar dochter. Demeter volgt het advies van Aphrodite het paleis van Helios op te zoeken, omdat ‘Hij weet wie Kore greep, want alles ziet Hij, wat des daags beweegt.’ En met Demeters schrijden langs ‘de stammen van het hoge woud’ eindigt dit tafereel van moederleed. Pas zeer recent, in de verzamelbundel Dichtspel, zijn meer fragmenten van Demeter bekend geworden, grotendeels daterend uit dezelfde periode: een vóórzang, een tweede en een derde zang. Een interpretatie | |
[pagina 35]
| |
van de verschillende fragmenten, zeker ook van het oudst bekende, is hachelijk. In een aantekening op Dichtspel wijst Mea Nijland-Verwey erop dat voor haar vroeg moederloos geworden vader de Demeter-figuur een grote betekenis moet hebben gehad.Ga naar eind23 Men zou dan kunnen komen tot een psychologische interpretatie, waarbij de zoektocht van Demeter een projectie zou moeten zijn van Verwey's oedipale verlangens. In het kader van een fixatie aan de moeder past ook de ‘liefde die vriendschap heet’ voor Kloos. Dat Verwey zich bewust was van een verband tussen de onderwerpen die hij koos en zijn eigen erotisch leven, moge blijken uit een nu in Dichtspel (p.114) gepubliceerd gedicht, waarvan het eerste kwatrijn een duidelijke toespeling op Persephone en Demeter bevat: Ik, die het lijden van Godinnen schrijf,
lijd, zonder spreken, dit mijn eigen leed,
dat gij mijn liefde en ik u zelf vergeet
en gij mij en ik u een vreemdling blijf; -
Met een variant op een bekend opstel van Simon Vestdijk zou men kunnen spreken van een inzicht in het lyrisch beginsel van de epiek. In zijn opstel Hoe de beweging van '80 is gekomen en gegroeid, opgenomen in Vervlogen jaren, heeft Frans Erens geprobeerd het eigene van de Tachtigers aan te geven, door uit te gaan van willekeurige gedichten van hun protagonisten. Hij zegt dan: ‘De woorden dezer verzen waren doodgewoon, maar achter die woorden zat het sentiment verborgen, het sentiment van zelfstandige zegging, dat iedere toenmalige lezer voelde en waardoor hij werd overrompeld [...]. De dichter der vóórgaande generatie gaven in ieder vers den indruk van niet zelf te zeggen, maar steeds te spreken van horen zeggen.’Ga naar eind24 Misschien mag men de epische poëzie, waarmee Kloos en Verwey De Nieuwe Gids profileerden, met een nuancering van deze woorden van Erens kenschetsen als een vorm van auto-allegorie.Ga naar eind25 |
|