Verslag van de commissie voor geschied- en oudheidkunde over het jaar 1979-1980
De Commissie vergaderde vijf maal. Op de bijeenkomsten werden de volgende voordrachten gehouden:
25 oktober 1979 sprak de heer Schöffer over de Velser Affaire en de heer Fasseur over een document uit de Indische bezettingstijd, het dagboek van dr. Jansen, secretaris van de Raad van Indië;
22 november 1979 sprak de heer Bruijn over Cornelis Tromp, de heer Woltjer vermeldde een temperamentvolle passage uit de Apologie van Willem de Zwijger en de heer Jansen sprak over de elfde-eeuwse graven van Holland;
24 januari 1980 sprak de heer Cohen over: ‘Wat is universiteitsgeschiedenis?’, de heer Braat vestigde de aandacht op een boek over de wordingsgeschiedenis van Hartmann Schedels Weltchronik en de heer Feenstra sprak over controversen aan de universiteit van Orleans in de veertiende eeuw; 27 februari 1980 sprak de heer Jansen over de beginperiode van het bewind van Philips de Goede in Holland en Zeeland, de heer Bruijn over een paar gevallen van muiterij aan boord van Nederlandse Oostindiëvaarders aan de Kaap in de achttiende eeuw en de heer Allart over de maximum leeftijdsgrens van Leidse magistraten in de zeventiende eeuw;
27 maart 1980 sprak de heer Obbema over Leidse handschriften en het klooster Lopsen en vroeg de heer Woltjer zich af hoe het stond met de handelingsbevoegdheid van de vrouw in de zeventiende eeuw naar aanleiding van een contract waarbij een vrouw door een notaris als gekozen voogd werd bijgestaan.
De Commissie was in 1979-1980 als volgt samengesteld: voorzitter: mw. dr. M.E.H.N. Mout; secretaris: dr. W.C. Braat; leden: dr. C.C. de Bruin, dr. J.R. Bruijn, dr. A.E. Cohen, dr. J.A. van Dorsten, R.E.O. Ekkart, mr. dr. C. Fasseur, mr. R. Feenstra, dr. J.P. Gumbert, dr. H.P.H. Jansen, dr. G.I. Lieftinck, dr. P.F.J. Obbema, dr. D.J. Roorda, dr. I. Schöffer, mw. mr. A.J. Versprille.