Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1976
(1976)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
Mr. Carel Vosmaer - een herdenkingGa naar voetnoot*
| |
[pagina 21]
| |
minister en ambassadeur J.W. Beyen in zijn charmante boekje De zin van het nutteloze,Ga naar voetnoot2 als hij zijn jeugd in Bilthoven behandelt: ‘Van het begin af aan woonde er de weduwe van Carel Vosmaer, een destijds bekend essayist, een van die negentiende eeuwers waarvan mijn Vader de naam met een zekere eerbied uitsprak.’ Hoe kunnen wíj hem, met een zekere eerbied, het best herdenken? Ik geloof niet beter dan door hem zelf zoveel mogelijk aan het woord te laten. Wij kunnen daarbij bovendien een pagina aan zijn biografie toevoegen door uit te gaan van een nooit gepubliceerd reisdagboekje.Ga naar voetnoot3 Konden wij eerder al eens twee journalen commentariëren die hij schreef naar aanleiding van reizen naar Italië in 1878 en 1883,Ga naar voetnoot4 ditmaal betreft het een korte trip naar Engeland. Ook deze maakte Vosmaer in 1883, maar al in januari. Van tevoren moeten wij er wel voor waarschuwen dat men geen al te hoge verwachtingen moet hebben van de tekst. Het gaat om wat herinneringen die hij slechts voor zichzelf heeft willen vastleggen. Hij heeft in Londen echter een aantal persoonlijkheden van betekenis ontmoet, en alleen dit al rechtvaardigt een poging enkele passages aan de vergetelheid te ontrukken. Toch kunnen wij moeilijk nalaten eerst nog wat nader bij Carel Vosmaer zelf stil te staan. Geboren te Den Haag op 20 maart 1826, overleden op 12 juni 1888 te Territet in Zwitserland, bestrijkt zijn leven een groot en essentieel deel van de vorige eeuw. Door zijn patricische achtergrond en opvoeding leefde hij bovendien nog enigszins in de schaduw van de achttiende eeuw. Grote schrijvers en denkers uit die tijd, in het bijzonder Duitsers als Goethe, Lessing, maar ook een kleinere figuur als de Nederlandse Hemsterhuis, hebben hem in elk geval sterk beïnvloed. In Bladen uit een levensboek heeft hij zich zelf beschreven als kleine jongen: ‘De bibliotheek van mijn vader was de wonderlijkste kamer in het huis... Het was er niet altijd licht genoeg om in den versten hoek te kunnen zien, en er school dus in die hoeken een zekere geheimzinnigheid, die maar zelden door licht werd opgeheven... In het midden stond eene groote tafel met platen en kaarten en oudheden, daar achter eene aard- en hemelglobe, boven de kasten pleisterafgietsels van beroemde antieken, bij de ramen een paar oude met groen laken bekleede schrijftafels, met duizenden papieren en boeken overdekt, | |
[pagina 22]
| |
en in de rondte was alles verder boeken, boeken, boeken...’ ‘Menigen ochtend zat ik aan den voet van een der groote kasten in de boeken te snuffelen, nu eens tot over de ooren verdiept in stoute daden of avontuurlijke reizen en ontdekkingen, dan weder als een vlinder op de bloemen, her- en derwaarts, van het eene boek op het andere vallende.’Ga naar voetnoot5 Deze boeken en antieke beelden is hij zijn leven lang trouw gebleven. Het is goed en noodzakelijk enige nadruk te leggen op die klassieke basis. Zelf opgegroeid in de romantische tijd, bleef hij enerzijds doordrenkt van dit classicisme, terwijl hij anderzijds open stond voor romantische invloeden. Deze dualiteit is een van zijn meest typische eigenaardigheden gebleven: enerzijds de sterke behoefte aan helderheid en klare vormen, anderzijds de hang naar een wat irreële eigen wereld van schoonheid zonder een duidelijk programma. Op het Haags gymnasium onder de rector Bax vormden de klassieke schrijvers een tegenwicht tegenover Bilderdijk, Heine en Byron. In het bijzonder als student in de rechten te Leiden heeft hij zich met romantische literatuur beziggehouden. Toch is de romantiek voor hem niet meer dan een overgangsfase geweest, waar hij later bewust afstand van heeft genomen, voor zover hem dat dan krachtens zijn aard mogelijk was. Dit neemt niet weg, dat de geest van die tijd sterk op hem heeft ingewerkt. Het is opmerkelijk, dat hij in zijn op dertigjarige leeftijd geschreven, bij uitstek classicistische essay Eene studie over het schoone en de kunst, in de schilderkunst de romantische school van Géricault verkiest boven die van David, wiens idealen hij koud vindt vergeleken met het vlammende geweld van de eerste.Ga naar voetnoot6 Toch heeft hij spoedig Winckelmann's ‘edle Einfalt, stille Grösse’ als ideaal overgenomen. Misschien ook paste dit beter bij zijn vrijmetselaarsachtergrond, die hij eveneens van huis uit had meegekregen. Vosmaer is van het begin af aan een liberale anticlericaal geweest, wie de praktijk van het christendom minder zei dan wat hij vond in antieke literatuur, filosofie en beeldende kunst. De antieke mythologie betekende voor hem meer dan de bijbel. Zo werd de oudheid dus zijn maatstaf. Horatius zou zijn meest geliefde dichter blijven - die hij bij zijn dood in Zwitserland inderdaad op zak droeg -, en zijn hoogste streven werd de gelijkmoedige en vrijmoedige geestesgesteldheid van de stoïcijn, wiens ‘aequus animus’ zich door niets en niemand van de wijs kan laten brengen. Zo alleen valt het ook te begrijpen, hoe hij van alle schilders in de negentiende eeuw juist een Alma Tadema het hoogst stelde. Het werk van Tadema, die zijn persoon- | |
[pagina 23]
| |
lijke vriend werd, ademt een zelfde geest als dat van Vosmaer. Tadema stelt de schone lijn boven het dramatische gebeuren, het evenwicht boven de verwarring, de precisie van wetenschappelijk bestudeerd detail boven de ongecontroleerde geniale inval. De totale zelfbeheersing van deze schilder komt tot op grote hoogte overeen met Vosmaers idealen. In het dagboek dat de Engelse reis naar Tadema beschrijft, zullen wij dat bij herhaling kunnen vaststellen. Toch is het misschien niet juist bij Vosmaer te spreken van een dualiteit van romantiek en classicisme. Het een is met het ander in hem op harmonische wijze samengesmolten en maakt eens te meer duidelijk hoe moeilijk het begrip ‘romantiek’ te omschrijven valt. Het ideaal stellen van de klassieke oudheid boven andere perioden kan men eveneens een uiting van romantische vlucht uit de daagse werkelijkheid noemen. In zijn oeuvre heeft het geleid tot door ons niet meer zo goed te waarderen werkjes als Nanno,Ga naar voetnoot7 een romance in verzen van ingewikkelde Griekse structuur, waarin het gehele romantische gebeuren zo precieus gestyleerd is, dat Van Deyssel het resultaat later kon vergelijken met ‘een wel aardig beschilderd porceleinen theekopje’.Ga naar voetnoot8 Het meest zuiver klassiek is Vosmaer natuurlijk in zijn nog altijd bekend gebleven Homerusvertalingen. De Londinias met zijn dactylische humor sluit daar bij aan.Ga naar voetnoot9 Dit gedicht, met een dubbele hommage aan Homerus en Phidias en tevens aan Lord Elgin en diens Marbles, maakt op ons nu een uitgesproken naïeve, kinderlijke indruk. Maar als zodanig ontwapent het tevens, wat niet het minst ook te danken is aan Vosmaers eigen aan Pompeii en aan Griekse vazen ontleende illustraties. De Amazone, een roman die Vosmaer vierenvijftig jaar oud schreef na een reis naar Rome, Napels en Paestum en waarin hij allerlei vrienden en tijdgenoten onder andere namen door de ruïnes en de musea laat ronddwalen, is een romantisch verhaal dat echter uit klassieke stof is opgebouwd.Ga naar voetnoot10 Juist dit recept heeft het in zijn tijd zo goed gedaan. De roman had succes bij zijn generatiegenoten maar ook bij vele jonge, aankomende Tachtigers onder wie in de eerste plaats Perk.Ga naar voetnoot11 In het boek gaf Vosmaer zijn zelfportret in de Heer van Walborch, een man die het midden houdt tussen een moralistische aarts- | |
[pagina 24]
| |
engel, een hooggestemde Schöngeist en een niet altijd alleen maar goedaardige emmerdeur. Van Walborch verwerpt de hartstocht niet, maar duldt die slechts getemd in strenge vormen. Marciana alias Mina Kruseman, de vurige feministe van wie Multatuli zei, dat ‘haar borst juist de hoofdschotel op 't menu van haar talenten-banket’ was, wordt getemd bij een Ara Tranquillitatis. En passant krijgt het naturalisme nog enige halen uit de pan, opdat de klassieke idealen vooral hoogtij zullen vieren. In Inwijding wordt dit alles nog eens dubbel en dwars overgedaan.Ga naar voetnoot12 Het is intussen wel duidelijk, dat het moeilijk blijft om te zeggen wie nu eigenlijk de meest ‘echte’ Vosmaer was, want Van Walborch is dan wel een zelfportret, maar onbedoeld met karikaturale trekken. Misschien is het antwoord daarop het volgende: Vosmaer was het meest zichzelf in zijn essays, de Vogels van diverse pluimage,Ga naar voetnoot13 en in de Vlugmaren;Ga naar voetnoot14 daarnaast op minder officieel niveau in zijn brieven en zijn reisdagboeken. In de Vogels jongleert hij met zijn grote en nog altijd verbluffende belezenheid. In de Vlugmaren is hij de snelle journalist, die met zijn levendige geest open staat voor alle mogelijke actualiteiten en die dikwijls niet schroomt ongezouten kritiek te spuien. De eventuele invloed van Multatuli's Ideeën heeft hier een gunstige uitwerking gehad. De stukjes zijn geschreven in snel en helder proza, dat hier en daar nog verrassend actueel is gebleven ook. Men zou er veel uit willen citeren, maar wij zullen ons beperken tot enkele curiosa. Zo is er bijvoorbeeld de watervoorziening van Den Haag:Ga naar voetnoot15 ‘Men spore den raad liever aan de riolen te verbeteren en de vuile rioolgrog, die men hier drinkwater noemt, te vervangen.’ En hoe denkt Vosmaer over de vrouwenemancipatie?Ga naar voetnoot16 ‘Grappig is het dat de mannen, echt struisvogelachtig, het streven der vrouw naar grootere zelfstandigheid [...] noch een vraagstuk noemen! [...] Nu, ik mag lijden dat zelfs zonder Ons Streven en Onze Roeping de meerdere ontwikkeling der vrouw bij ons het gevolg der moderne beschaving zal zijn [...].’ Vosmaer vindt dat de vrouw best ook buitenshuis iets nuttigs mag uitvoeren. Men schrikt echter wel even, als hij nader uiteenzet wat de dames dan wel kunnen gaan doen: ‘Schilderen is iets dat de vrouwen zeer wel voegt [...] Ook op het gebied van de kunst- | |
[pagina 25]
| |
industrie ligt nog eene groote menigte werk voor de vrouwen gereed; graveeren, steen teekenen, boetseeren, porceleinbeschildering, allerlei ornamentatie, enzovoort.’Ga naar voetnoot17 En dan, wat de politiek betreft, zo hebben wij daar de troonrede van 1875: ‘De geheele toestel en vertooning stemt tot weemoed. Alles pronk en parade, goud galon en fluweel, schitterende toiletten en equipages, sierlijke huzaren en blinkende grenadiers, vlaggen, kanonschoten, zonneschijn, duizenden vreemden, muziek, pluimgediertetentoonstelling, jenever, kortom, alles vreugde en praal [...] en het wezen der zaak? Een staatsstuk, even dubbelzinnig, een even verward mengsel van waarheid, halve waarheid en onwaarheid, als wij t'elken jare moeten lezen.’Ga naar voetnoot18 Deze enkele citaten maken duidelijk, dat er ook nog een andere Vosmaer was dan de schrijver van ‘edel-deftig-geleerde-meeningen-in-fijn-aangenamen-trant besprekende literatuur’, waar Van Deyssel het over had.Ga naar voetnoot19 Het is Vosmaer de causeur, de flaneur, de man van het gezond verstand, gangmaker binnen de Spectator-kring, die ons laat zien hoe en waarover men in Haagse intellectuele kringen in de tweede eeuwhelft dacht en sprak. Zijn soms scherpe spotlust, niet altijd milde humor en bijna steeds snijdend oordeel voegen aan het beeld van de wat gezapige, babbelgrage kunstminnaar heel onverwachte trekken toe. Het oordeel van zijn tijdgenoten valt dan ook bepaald niet eensluidend uit. Merkwaardig is bijvoorbeeld het beeld dat Emants ons over hem heeft nagelaten, en dat wij vinden in een brief die Emants op Vosmaers sterfdag schreef aan Frits Smit Kleine: ‘Dat Vosmaer dood is, acht ook ik een groot verlies voor onze kunst. Hij boelde niet om volksgunst en schreef zonder bijoogmerken zooals hij dacht, dat het goed was. Evenwel voel ik mij persoonlijk meer tot Van Deyssel en alle andere voorstanders eener met modern leven bezielde kunst aangetrokken, dan tot de lui, die nieuwen wijn van een ouden, opgebruikten geest willen doortrekken. Als mensch vond ik Vosmaer een onbetrouwbaar karakter, die de volle onoprechtheid had van een angstvallige natuur. Ik kan mij echter vergissen, want ik kende hem niet van zeer nabij.’Ga naar voetnoot20 Aldus Emants, wiens oordeel ongenuanceerd moet worden genoemd, hoewel het | |
[pagina 26]
| |
begrijpelijk is dat ook iemand als hij door de vele aan elkaar tegenstrijdig lijkende eigenschappen van Vosmaer op een dwaalspoor werd gebracht. Heel anders heeft de Engelse dichter-criticus Edmund Gosse zich geuit, die elf jaar eerder schreef: ‘Mr. Vosmaer is the gem of all the people I have seen; an exquisite person I think, with the most delicate sympathies, the most rapid intelligence; I am truly glad to have made his acquaintance. It is a man of genius.’Ga naar voetnoot21 Vosmaer, die met Gosse correspondeerde, heeft hem bij herhaling ontmoet en wij zullen Gosse opnieuw in 1883 in Londen tegenkomen. Ook Multatuli, een persoonlijke vriend van Vosmaer, is zeer op hem gesteld geweest. Hoe komt Emants aan de kwalificatie ‘angstvallig’? Zo iets niet voor Vosmaer opgaat, is het dat wel. De Vlugmaren zijn vaak zo polemisch, dat Vosmaer er behalve Huet heel wat vijanden aan moet hebben overgehouden. Hoezeer hij mensen tegen zich in kon en durfde nemen blijkt nog in 1931, als Boyens in nota bene zijn aan Vosmaer gewijde proefschrift van hem zegt: ‘zijn spotten met elke uiting van Christelijke godsdienstzin is eer grof dan geestig, en elk strijdmiddel tegen het Christendom schijnt hem geoorloofd: spot, insinuatie, hatelikheden, sarkasme, verdachtmaking, ironie, tot de botte belediging toe.’Ga naar voetnoot22 Het is duidelijk, dat Boyens hem wel nooit van angstvalligheid beticht zou hebben. Naast de Vogels en de Vlugmaren zijn er dan vooral de persoonlijke reisdagboeken. Uit de Italiaanse journalen van 1878 en 1883 treedt Vosmaer te voorschijn als een onvermoeibare, in vrijwel alles geïnteresseerde wandelaar in de wereld, die zijn ogen goed de kost weet te geven en zich grondig op zijn reis heeft voorbereid. Het Griekse Paestum heeft hem evenals het Romeinse Rome bevestigd in zijn overtuiging dat de klassieke oudheid onze enige maatstaf behoort te zijn. Op beide reizen ontmoet Vosmaer in Italië Tadema, die dezelfde mening is toegedaan en die wij tegenkomen half als archeoloog, half als kunstenaar, enthousiast over alles wat de oudheid hem laat zien en als mogelijke onderwerpen opgeeft. Daar het Engelse reisboekje hoofdzakelijk over Tadema gaat, en wij Vosmaer daar vooral zien als bewonderaar van diens kunst, is het hier de plaats iets meer te zeggen over Vosmaer als beschouwer van beeldende kunst. Als zodanig heeft hij tot nu toe nauwelijks aandacht gekregen. Zijn beeld blijft daardoor eenzijdig belicht. Boyens is aan dit aspect van zijn persoonlijkheid vrijwel geheel voorbijgegaan. Toch kan het niet anders of Vosmaer heeft zelf zijn | |
[pagina 27]
| |
in het Frans geschreven Rembrandt-studies - in zijn tijd een pionierswerk - zeker zo belangrijk geacht als zijn literaire werk. Hij heeft er buitengewoon veel tijd en moeite aan besteed. Dit geldt ook voor zijn vele opstellen over jongere Nederlandse schilders,Ga naar voetnoot23 onder wie hij bijvoorbeeld Jozef Israëls en Rochussen, om er maar een paar te noemen, zeer waardeerde. Naast de literaire Vosmaer was er nog die heel andere: de man die van kind af aan een begaafd tekenaar is geweest, die meer schilderijencollecties heeft bezocht dan de meesten van zijn tijdgenoten, en die steeds in de bres is gesprongen voor het behoud van oude monumenten als deze met de ondergang bedreigd werden. Dat men in zijn tijd de Gevangenpoort niet heeft afgebroken, is ten dele aan zijn agitaties te danken. De Hofkapel en, in Haarlem, de Kleine Houtpoort, heeft hij niet kunnen redden, maar hoe is hij tegen de afbraak van die gebouwen tekeer gegaan! En ook: hoe heeft hij gestreden voor een behoorlijk monument op Plein 1813, voor het Spinozamonument op de Paviljoensgracht, en tégen het in zijn ogen stijlloze Centraal Station en Rijksmuseum te Amsterdam. In veel van die dingen is hij vooruitstrevend geweest.Ga naar voetnoot24 Maar het non plus ultra van moderne schilderkunst was voor hem toch Alma Tadema.Ga naar voetnoot25 Als wij ons daar nu over verwonderen, moeten wij wel bedenken, dat deze van oorsprong Friese schilder door velen, vooral in Engeland, beschouwd werd als de grootste schilder van de negentiende eeuw, een tweede Rafaël, groter nog dan Leighton en Poynter.Ga naar voetnoot26 Vosmaer werd dus mede beïnvloed door de mode van die tijd. Laurens Alma Tadema, die sinds 1870 in Londen woonde, heeft in Engeland een stormachtige carrière gemaakt, die culmineerde in zijn verheffing in de adelstand door koningin Victoria in 1899 en na zijn dood nog bekroond werd door bijzetting in de meest heroïsche hoek van St. Paul's Cathedral. In 1883 stond hij reeds op het toppunt van zijn roem. Op 2 december 1882 werd een grote | |
[pagina 28]
| |
overzichtstentoonstelling van bijna driehonderd van zijn werken in Grosvenor Gallery, New Bond Street, geopendGa naar voetnoot27 en Vosmaer was uitgenodigd voor een Private View. Blijkbaar was hij toen verhinderd te komen. Hij is er pas begin januari heengegaan. Uit welk jaar de vriendschap tussen de twee mannen dateert zou nog precies uitgezocht moeten worden. Het moet in het begin van de jaren zeventig geweest zijn, toen Vosmaer de schilder reeds eenmaal in Londen opzocht tijdens de reis die wij kennen uit Londinias. Tadema, die model heeft gestaan voor de schilder Aisma in Amazone, is maatschappelijk en financieel heel wat hoger op de ladder geklommen dan Vosmaer. Hij behoorde tot de hoogst betaalde schilders van zijn tijd.Ga naar voetnoot28 Hij en de president van de Royal Academy, Lord Leighton, konden zich een ongehoorde luxe veroorloven.Ga naar voetnoot29 De beide huizen die Tadema in Londen bewoond heeft - eerst in Regent's Park Road, waar Vosmaer hem in 1883 bezoekt, en later in Grove End Road - zijn bij herhaling door tijdgenoten beschreven.Ga naar voetnoot30 Tadema's tweede woning heeft hem een zeer groot vermogen gekost. Men heeft wel gesproken van paleizen in Byzantijnse stijl. Er zou over de relatie Vosmaer-Tadema een boeiend essay te schrijven zijn. Daartoe zou men moeten uitgaan van de brieven van de schilder die nog in het Vosmaerarchief bewaard worden. Zulk een onderzoek is hier | |
[pagina 29]
| |
echter niet aan de orde. Wij willen slechts wat bladeren in het niet meer dan dertien bladen tellende dagboekje dat een, helaas oppervlakkig, verslag geeft van Vosmaers tien dagen durende winterbezoek. Dat Vosmaer nooit het voornemen heeft gehad de tekst uit te werken tot een opstel of een verhaal, blijkt uit de stijl. Het verslag is geschreven als een doorlopend telegram. De notities hebben vermoedelijk alleen gediend als een geheugensteun voor hemzelf.Ga naar voetnoot31 Er blijkt overigens duidelijk genoeg uit, wat Vosmaer zo in Tadema heeft bewonderd. Dat was zowel diens hoog ontwikkelde, snelle techniek, als ook de keuze van zijn klassieke onderwerpen. De schilder ging bij het schilderen van de accessoires uit van een ongeëvenaarde archeologische precisie.Ga naar voetnoot32 Wat Vosmaer daarin zo bewonderde, riep later de wrevel van Van Deyssel op, die met emfase verklaarde, hoe gaarne hij ‘alle Romeinse pottenbakkerijen, alle witte terrassen en galerijen met hun roosbloemen en blauwe luchten, van Tadema, met u zou ruilen voor de enkele schildering der Vlinders van Thijs Maris!’Ga naar voetnoot33 In Vosmaers ogen was het precies andersom. De nauwkeurig bestudeerde details, het uitgekiende evenwicht van de compositie en het op bijna alle doeken in overvloed aanwezige marmer, dit alles maakte hem wild van enthousiasme. Door recente tentoonstellingen en publikaties is Tadema's werk weer wat bekender geworden. Wij kunnen nu beter begrijpen waarop de roem van de schilder berustte. Men kan zijn werk karakteriseren als feilloos en fashionable, anekdotisch en anachronistisch, precieus en presentabel, dit laat- | |
[pagina 30]
| |
ste ondanks het vele naakt dat er op voorkomt maar dat er zeer onschuldig uitziet daar Tadema's figuren, zo als men het wel eens heeft uitgedrukt, er in hun Romeinse gewaden uitzien of ze desondanks zo van een welvoegelijke Engelse teaparty komen.Ga naar voetnoot34 Op geen enkel doek gebeurt ooit iets onoorbaars. De dames glimlachen wellevend en zijn schalks in plaats van hartstochtelijk. Vrijwel zonder uitzondering is hun animus aequus, en de tachtigjarige Victoria heeft bij het zien van de werken van haar nieuwbakken Sir zeker niet hoeven te blozen. Charme zonder spirit, was de formule tot dit modieuze succes. Maar de kleuren zijn prachtig, de stofuitdrukking is inderdaad ongeëvenaard, en in de beste werken valt ook nu nog voor ons heel wat te waarderen.Ga naar voetnoot35 Dit alles, het overwogen karakter van het werk, de ‘edle Einfalt en stille Grösse’ ervan, heeft Vosmaer blijkbaar zeer aangesproken. Tadema schilderde zoals hij het zelf niet kon, en zo zag hij deze kunstenaar in dit opzicht vermoedelijk als zijn ‘besseres ich’.
Het is winter. Laat in de middag van maandag 8 januari 1883 vertrekt Vosmaer met de trein van een minuut voor halfvijf uit Den Haag in de eerste klasse naar Vlissingen, om daar de nachtboot te nemen. De hele reis vice versa kost hem fl. 29,50. Om negen uur's avonds gaat hij aan boord: ‘Op de boot lichte en warme salon, open haard met gloeiende kolen; alles zeer comfortable. Ten 10.10 vertrek. De boot los, van steiger, haven uit; allengs de lichten aan land verder. In dikke jas en mantel op het dek. Schitterend. De groote krachtige stoomer ging noch zacht op de deining wiegelend: allengs meer bewogen. Uit de 2 pijpen, 1 1/2 meter breed, zwarte rookpluimen, doorzaaid met vonkjes. Geen land meer; zee en lucht, en welk een lucht! Alleen aan den horizon een weinig bewolkt, maar verder alles éen groote koepel bezaaid met sterren, een gezicht zóo grootsch, dat ik mij voelde opgeheven, met een drang om iets groots te denken of te dichten. En bij dat licht, zonder maan, zocht de sterke stoomer zijnen weg: achter, | |
[pagina 31]
| |
een breed lang spoor van schuim, flauw zichtbaar in de ‘valuwe zee’ ποντω πολιω; uit de twee schoorsteenen wuifden de zwarte golvende pluimen; aan den voorsten mast een lantaarn; ik keek vóor aan den boeg vooruit, den boeg die stout door de grauwe golven sneed, die aan weerszij schuimend weken. Achter ons links de groote beer, op zijn staart staande, terzij Kassiëpeia, vóór Orioons gordel die ons den weg wees. Met moeite onttrok ik mij aan dat gezicht, om wat te gaan rusten in de kooi. Ten vijf uur ging de bel, wij waren op de Thames.’Ga naar voetnoot* [citaat 1]. Een uur later legt het schip aan te Queensborough. Het is nog donker als Vosmaer de trein naar Londen pakt, via Chatham dat hem natuurlijk aan de beroemde episode uit de Tweede Engelse Oorlog in 1667 herinnert. Tegen achten arriveert hij in Victoria Station. Het journaal gaat dan verder: ‘Tadema, door een miswijzing van zijn spoorwegboek, was er niet. Ik wachtte wat, nam een fourwheeler en reed in drie kwartier naar Townshend house. Zijne vrouwGa naar voetnoot36 stond in de geopende deur, als een levend salve onder het geschilderde; verwonderd dat ik alleen kwam. Weldra kwam T. druk en vroolijk, tierende tegen zijn spoorwegboekje.’ [citaat 2] Van dit huis heeft Vosmaer vroeger al een beschrijving in hexameters gegeven in zijn Londinias boek vi: Als gij in 't woelige Strand, uit de schichtige
reeksen van voertuig
U eenen hansom koost, door het luik in de kap het bevel gaaft:
‘Regents park, north gate, en naar Townshendhouse’,
dan geraakt gij
Daar in een uurtje; men ademt er rust
in het heerlijke parkgroen. [...]
Tsjielpend neurieën sijsjes en mezen in stede der stoomfluit.
Hier aan den zoom van het park ligt 't kunstige huis
van den schilder;Ga naar voetnoot37
| |
[pagina 32]
| |
Niet lang hebt gij te zoeken, 't verraadt weldra zijn bewoner
Door zijn gekleurde versiersels aan posten
en zuilen, en 't salve. [...]
Hier is 't of Pompei herrijst; de poëtische kunstnaar
Tooide het al met versiering en stoffen van zeldzame vinding:
Aardwerk, bronzen, en spreuken, een toovring van smaak
en verbeelding.
Van dit alles vinden wij in het reisboek ditmaal niets, omdat Vosmaer nu eenmaal niet voor de eerste keer in Townshend House komt. De begroeting was hartelijk, en in het volgende zullen wij zien, dat Tadema dagelijks ruimschoots de tijd nam om zijn oudere kunstbroeder zoveel mogelijk te laten zien en genieten. Het journaal gaat verder met: ‘Dejeuner, praten, er na lunch, uit met T. In een hansom reden wij naar New Bondstreet, waar hij mij voorlopig op de hoogte bracht van de expositie. Hij wees mij ook de beeldjes van A. Amendola,Ga naar voetnoot38 eenen talentvollen jongen Italiaan, die veel in Londen woont, doch zwak van longen, naar het Zuiden terug moet. Van hem was daar een zeer knap bronzen borstbeeld van mevr. Tadema, - alleen wat te veel in het groote opgevat; zij is fijner; haar meest kenmerkende trekken, de een weinig opgetrokken bovenlip en de eenigszins lange kin, worden gewoonlijk overdreven; in de werkelijkheid zijn zij eer schoon dan niet. Tadema alleen heeft een mooi en juist portret van haar geschilderd, dat van 1875. - Van Amendola is er ook een zeer elegant terra cotta beeldje van haar, liggende in een leunstoel, met lang slepend gewaad.’ [citaat 3]. Hierna volgt een opsomming van enkele schilderijen, met aan de oudheid ontleende onderwerpen als ‘Egyptenaar in zijn deuropening’, ‘Feidias’, ‘Tepidarium’ en ‘Na de audiëntie’. Sommige doeken blijkt Tadema op bestelling gemaakt te hebben, en er is er een bij waar een anekdote aan verbonden is die Vosmaer geamuseerd weergeeft. Ik weet niet waar ‘Na de audiëntie’ zich tegenwoordig bevindt,Ga naar voetnoot39 in elk geval kennen wij door dit | |
[pagina 33]
| |
journaal nu de wijze van ontstaan, getuige het volgende verhaal: ‘Sir William Armstrong wilde à tout prix eene schilderij van T. hebben. Hij schilderde ‘Between hope and fear’, Zij zou in 4 maanden geleverd worden; het moest 3, 2 worden, Sir W. was verlangend. Lefèvre gaat eindelijk per expres met de schilderij naar... Daar met rijtuig afgewacht, 's morgens om 7 uur, wordt hij met de kist naar het hôtel gebracht; het was Zondag, met moeite een smid gekregen om de kist te openen... Zoodra als Sir W. de schilderij ziet: ‘oh no - ik dacht dat het iets was als de ‘Audience of Agrippa’, met veel marmer - dit wil ik niet hebben.’ Lefèvre terug, Tadema gepiqueerd. Eindelijk door Lefèvre gedrongen, zei Tadema, ‘well, als hij dan marmer wil hebben, en hem dat liever is dan figuren, dan zal ik de audience omkeeren en maken het zelfde, after the audience! Als al de menschen weg gaan, dan ziet hij ze op hun rug en warmer blijft de hoofdzaak!’ Hij maakte die schilderij, dezelfde hal als van ‘Agrippa's audience’, met enkele wijzigingen; Agrippa keert terug en gaat de trappen op. Zij werd mooi. Lefèvre schrijft aan Sir W. - geen antwoord. Nochmaals; antwoord, dat hij nooit meer van een schilderij van T. wilde zien of hooren! - T. zeer ontstemd. Maar wat was er gebeurd? Tadema had aan zijne vrienden in de Athenaeumclub de anekdote verteld, maar zonder naam te noemen. Thans vertelde hij wien het gold. Nu gaat Mij een licht op, zei lachend een van zijn vrienden; wij waren laatst in gezelschap met Sir William en vertelden uw grappigen inval. Allen lachten maar Sir W. niet. Nu weten wij waarom! - T. had toch zijn voldoening. Hij exposeerde de schilderij in de Academy en vond grooten bijval. Toen zou er eene groote tentoonstelling te... gehouden worden, waarvan Sir W. eerepresident was. Men vroeg T. eene bijdrage en hij beloofde. Doch toen de tijd daar was, schreef hij, dat Sir W. zijne schilderij had afgekeurd, en hij dus niets zou zenden. - Men was teleurgesteld, maar Sir W. maakte een mal figuur. - Zoo vertelde hij wij, met groote pret. Daarom had Sir W. niets meer willen weten van eene schilderij van Tadema.’ [citaat 4]. Daar het dinsdag is en Tadema gewend is op dinsdagavonden te ontvangen met grote gastvrijheid, is er vervolgens sprake van een diner van elf gangen dat om halfacht begint. Onder de gasten ontmoet Vosmaer ook Robert Browning, over wie hij helaas niet meer meedeelt dan dat hij een bekende dichter is en een aangenaam man van zeventig jaren. Na de maaltijd worden in de bovenzalen nog weer nieuwe gasten ontvangen, er is nog een lopend souper, en een uur na middernacht snijdt Vosmaer doodmoe uit, zoals hij het uitdrukt. Tadema's gastvrijheid had overigens wel enige | |
[pagina 34]
| |
bijbedoelingen. Jaap Romijn deelt mee, dat de gulle ontvangsten op maandagmiddag en dinsdag de organisatie dienden: ‘de aandacht, storend voor iemand die aan het werk was voor zijn brood, werd geconcentreerd. Dat het tijd was om te kijken en te kopen werd niet verzwegen, op het uitnodigingskaartje stond: ‘pictures on view’.’Ga naar voetnoot40 Op de tiende januari bezoekt hij met Tadema de Royal Academy en somt een reeks van oude meesters op die hem getroffen hebben. Uitvoeriger staat hij stil bij Rossetti, voor wie hij bijzondere waardering blijkt op te kunnen brengen, getuige zijn woorden: ‘Rossetti. - Zeer belangrijk - teekent mòoi, denkt veel, geest Italiaansch middeneeuwsch, Dantesk, typen Engelsch, kleur weinig harmonie, vaak valsch, een vreemd, niet geheel gezond talent - maar talent. Soms heel fijn gevoelde partijen, in bloemen en zoo. ‘The blessed Damosel’ (als zijn gedicht van dien naam) leaning out from the gold bar of heaven. ‘Dante's dream’, uit de Vita nuova wel een van de mooiste; oud Florentijnsch. ‘Bust of a female’ (van L.E. Volpy) Peace rood krijt mooi geteekend, iets van Da Vinci -. Rossetti's vrouw, potlood, zacht, teer en gevoelig, mooi! -’ [citaat 5]. Die avond, om kwart voor acht gaat men naar het Royal Lyceum Theatre, waar Henry Irving en Ellen Terry optreden in de negenentachtigste opvoering van Shakespeare's Much ado about nothing. Irving speelt Benedick, Terry is Beatrice.Ga naar voetnoot41 Uit het bewaarde programmaboekje blijkt, dat er na elke akte een pauze is van zes, acht, vijftien en tien minuten, tijdens welke er als muziek onder andere Wagners feestmars uit Tannhäuser en een saltarello van Gounod worden uitgevoerd. Vosmaer vertelt over het gebeuren: ‘Henry Irving had aan Tadema een box geoffreerd. 's Avonds (na tehuis gegeten te hebben) gingen wij, T. zijn vrouw, Anna en ik, daar. Lyceum Theatre: Much ado about nothing. Decoratie prachtig, ook de verlichting en gansche tooneeltoestel: costumen zeer verzorgd en schoon, dat van I. prachtig! Zijn spel zeer fijn, doordacht, mooi: een moment zijn stil spel, als hij afgeluisterd heeft dat Beatrice hem zou beminnen, is meesterlijk: dan staat hij eenigen tijd sprakeloos te kijken, dat is geen kunst meer, dat is | |
[pagina 35]
| |
het toppunt where art and nature meets. - Na de vierde akte gingen wij bij hem; gulle ontvangst. Well, sir, antwoordde hij mij, I am glad you enjoy it; kom terug zoo dikwijls gij wilt. Wij zaten een poos bij hem te praten, rookten een cigaret, en onderwijl werd hij voor de laatste akte gekleed, trok hem zijn bediende een tricot broek af, waar onder weer een andere zat, deed hem buis en mantel om, naaide een ruche om zijn hals; toen stond hij op, gespte zich zwaard en prachtig beslagen tasje om, en gaf ons de hand. Hij heeft een eenigszins vreemd gezicht door zijn bovenlip, geene schoone vormen, maar op het tooneel is zijn houding gedistingueerd, zijn gelaat vol uitdrukking. Ellen Terry, als Beatrice; heeft veel tooneel, was als kind al op de planken: lang, slank, leenig, beweegt zich vrij, maar wat te onrustig op den duur, en vele bewegingen zijn rather vulgar; met haar slappe japon, werpt zij soms hare beenen onaesthetisch. Alles samen is zij toch niet zonder charme op het tooneel... haar spel geestig en geënjoueerd. In de pauze liet Irving ons thee in de loge brengen.’ [citaat 6]. Vosmaer als liefhebber van het toneel, zoals hij zich hier presenteert, is geen nieuwe verschijning voor ons. Wij kunnen ons zijn avonturen met Mina Kruseman in de herinnering roepen, wier optreden negen jaren eerder in Vorstenschool hij samen met Multatuli meemaakte.Ga naar voetnoot42 Mina moet bij die gelegenheid wel verre de mindere van Ellen Terry geweest zijn. Of Vosmaer werkelijk veel verstand van toneel heeft gehad moet betwijfeld worden. Zijn beschrijving van het doen en laten van Irving en Terry heeft veel weg van de geëpateerde bourgeois, art and nature ten spijt. Men krijgt de indruk dat vooral de uiterlijke presentatie hem getroffen heeft, en als dat juist is, dan heeft hij ook nu meer de bril van de kunstcriticus dan die van de literator opgezet. Op donderdag 11 januari beginnen Vosmaer en Tadema de dag met archeologische gesprekken. Tadema bezat zelf een kleine verzameling antieke curiosa, en heeft veel in Pompeii en Napels geschetst.Ga naar voetnoot43 De halfronde bank van de priesteres Mamia keert herhaaldelijk terug op zijn schilderijen. Bovendien maakte hij voor zijn composities gebruik van een collectie tamelijk merkwaardige fotografieën met onder andere naaktfiguren.Ga naar voetnoot44 Het | |
[pagina 36]
| |
gesprek gaat dit keer vooral over Romeins glas en de toepassing daarvan als vensterruiten. Bovendien wordt Tadema's recente, nog onvoltooide werk bekeken. Eén van deze doeken, nu nog in bezit van de familie Vosmaer te Leiden, wordt door Vosmaer nader beschreven in een passage die er het onderwerp van verklaart. Wij lezen namelijk: ‘T. haalde een tal van begonnen doeken uit, groot en klein, een daarvan, 3 bacchanten slapend op den grond, moede van haar razernij. Dit is, zei hij, iets uit Ploetarchos, ik weet niet meer waaruit; vrouwen die den Dionusosdienst hadden gevierd en uitgeput op de markt in slaap vielen. Dat zal ik eens zoeken, zei ik, waarschijnlijk in de scripta moralia. Later vond ik het. Die schoone schets gaf hij mil ten geschenke. Het verhaal voeg ik hierbij - (zie Ploutarchos over de deugden der vrouwen).’Ga naar voetnoot45 [citaat 7]. Belangrijk voor een goed begrip van Tadema's werkwijze bij het uitwerken van een idee is Vosmaers beschrijving van het ontstaan van een later verknipt schilderij, dat thans ten dele in het bezit is van Hare Majesteit de Koningin, ten dele van het Amsterdams Historisch Museum. Het onderwerp is Hadrianus in Engeland, en laat de keizer zien terwijl hij een pottenbakkerswerkplaats bezoekt. Merkwaardig is de geschiedenis van dit verknippen. Het schilderij bleek namelijk niet verkoopbaar ten gevolge van het er op voorkomen van een manlijk naakt, dat overigens slechts een naakt tot het middel was. De kuise gedeelten werden afzonderlijk verkocht. Het naakt werd geheel verwijderd. Drie kleinere schilderijen waren het resultaat van deze rigoureuze oplossing. Het mooiste gedeelte behield Tadema tenslotte zelf.Ga naar voetnoot46 Het doek dat Vosmaer beschrijft heeft later het opusnummer cclxi gekregen en het jaartal 1884. Voor zijn doen heeft Tadema er dus geruime tijd aan gewerkt. Van Deyssel moet dit schilderij bedoelen, als hij zijn gal uitgiet over Tadema's Romeinse pottenbakkerijen die hem zo weinig interesseren. Vosmaer vertelt het ontstaan van het ontwerp, op 11 januari 1883: ‘Hij haalde ook een groot doek voor den dag, grooter dan de ‘Sculpture Gallery’, met begonnen compositie, zette dit op den grooten ezel bij het venster en sprak van ene nieuwe voorstelling die hij daarop wilde maken, namelijk het bezoek van Hadrianus met zijn | |
[pagina 37]
| |
gevolg bij eenen Engelschen pottenbakker.Ga naar voetnoot47 Van praten kwam al spoedig doen; hij nam maatstok, en wit krijt en begon al vast. Wat eerst op het doek stond, was links eene vrouw zittend, bij haar staat Feidias, bezig model voor de Athènè te maken; rechts de Athene, boven doorzicht op Akropolis en Parthenon. Hier achter geef ik dit met rood krijt aan. Het zwarte teekende hij allengs met wit krijt er op en over. Hij kreeg allengs meer pret in zijn plan; ‘zie je, nu daar boven op de trap Hadrianus, achter hem Lucius Verus, - krijtomtrek, rechts de potter die hem een vaas toont; links boven, een man die bukt om vaas op pilaster van de trap te bekijken; en daar - krijtstrepen - moet Sabina komen, met haar fijnen kop, en de vrouw van Verus; en onder de trap een slaaf met een blad met potten en noch een die van onder op komt, en links door den boog heen - hier is de vloer, zoo dik 't gewelf, baksteen, - daar onder de potterij, waar zij de potten draaien -’ En allengs kwam er meer, ook de volgende dagen; - toen verzon hij later: het moet een feest zijn als de keizer komt; dus wij zullen dien wal van rooden baksteen breeken met een bord, met de portretten van Hadrian en Sabina, - en een inscriptie - daar moet jij voor zorgen - kijk en dan een krans van lauweren erop, - en noch een krans van roode rozen voor Sabina. Zie je, jongen, dat zal mooi worden; en dan overal pots, pots, pots, allemaal echt, uit het British Museum - kijk hier heb ik ze (en toen toonde hij de uitvoerige teekeningen daarvan, die hij door mr. G. vroeger al had laten maken) -.’ [citaat 8]. Als kritiek op Tadema moet hier helaas wel opgemerkt worden, dat Lucius Verus niet de medekeizer van Hadrianus was, maar van de veel later regerende Marcus Aurelius. Vermoedelijk is Tadema de war geraakt door Antinous, de favoriet van Hadrianus, die echter allesbehalve getrouwd was en ook nooit in Engeland is geweest, evenmin als trouwens keizerin Sabina. Vosmaer heeft dit misschien later al gecorrigeerd. In de laatste versie van het schilderij ontbreekt Lucius Verus zo goed als de beruchte halfnaakte man. En wat Sabina betreft, twee brieven uit het Vosmaerarchief brengen hier opheldering.Ga naar voetnoot48 Uit de ene blijkt, dat de op het schilderij aanwezige Latijnse inscriptie inderdaad door Vosmaer verzonnen is, want Tadema vraagt: ‘Hoe gaat het met de inscriptie voor Hadrianus?’; terwijl | |
[pagina 38]
| |
hij in de andere schrijft: ‘Waarom kan Sabina er niet bij? Kan je me eenige details over het bezoek des keizers in Groot Brittagne geven? Of waar kan ik die vinden? Heb dank voor de inscripties.’ Van de daaropvolgende dag valt niet veel te vermelden. In het dagboek bevinden zich menu en nota van een diner in de Grill Room van het Franse Café Royal, waar ditmaal Vosmaer zelf blijkbaar als gastheer is opgetreden. Op zaterdag de dertiende is er een diner bij de jonge dichter-criticus Edmund Gosse en diens vrouw Nellie. Wij horen er weinig meer over dan dat hij daar ontmoette ‘Henry Doulton, the head of the famous art-pottery at Lambeth, and Mr. Austin Dobson, the poet, who knows your writings and is very anxious to meet you’, aldus Nellie in haar uitnodigingsbriefje.Ga naar voetnoot49 Na afloop keerden de Tadema's en Vosmaer te voet huiswaarts. Over Vosmaer en de veel jongere Gosse overigens nog het volgende. Gosse, auteur van een voor Tachtig belangrijk artikel over Swinburne in De Banier van 1878, was in die dagen in Engeland de belangrijkste autoriteit op het gebied van de Nederlandse literatuur. In dat zelfde jaar werd hij benoemd tot lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Een jaar eerder had hij Nederland bezocht en daar met vele letterkundigen kennis gemaakt. Van Vosmaer hield hij de grootste indruk over en het schijnt, dat hij zijn belangrijkste informatie over wat er in Nederland op het gebied van de letteren gebeurde inderdaad van Vosmaer kreeg, die hem van oktober 1877 tot maart 1879 acht brieven schreef. Gosse heeft altijd warme gevoelens voor Vosmaer behouden en hem verdedigd tegen de latere aanvallen van Kloos. Deze verdediging vond weer geen genade in de ogen van Van Eeden, die Gosse rond 1890 in een aantal brieven van informatie heeft voorzien toen de intussen gestorven Vosmaer die niet meer geven kon, en die Gosse nodig had voor zijn inleiding op de Engelse vertaling van Couperus' Noodlot. Van Eeden noemt Vosmaer ‘...a very kind-hearted and aimiable man, highly esteemed by everybody who knew him. But for some characters aimiability is not enough. And Vosmaer was not a great and a strong man with an uncircumspect soul.’Ga naar voetnoot50 Gosse wist beter. Vosmaers Engelse reisboekje leert ons, dat er tussen Gosse en Vosmaer ook na 1879 nog contacten zijn geweest, iets wat kort geleden van Engelse zijde betwijfeld werd. Op zondag wordt het journaal weer boeiender. Vosmaer stelt ons dan | |
[pagina 39]
| |
voor aan de schilder MillaisGa naar voetnoot51 en aan diens confrater Lord Leighton,Ga naar voetnoot52 president van de Royal Academy, wiens vorstelijke paleis tegenwoordig museum is zodat wij ons nog een indruk kunnen vormen van de luxe waarin hij leefde. Vosmaer vertelt over deze zondag: ‘Alle dag roode mist; tegen 2 uur kwam soms een roode bol zichtbaar, die de zon verbeeldde: zacht, regenachtig; terwijl het in Holland dien dag vroor. Wij gingen ateliers bezoeken: eerst naar Millais. Had een portret van Hood op den ezel en een portret van zijn dochter Mrs J. ... Groote, flinke kerel, gulle ontvangst. Huis zien; toonde ons een oud Holl. stukje, geteekend Michel Swerts a. 1614 Roma; groep figuren spelend; goed. Prachtige salons, modern. Marmeren voorhal - op de 2e, trap vestibule een fontein; bronzen zeehond water spuitend. Dejeuner Athenaeum. Toen naar Sir Frederic Leighton, pres. der Academy - Pracht en smaak van dit huis. Trappenhuis, effen blauwe tegels enz - dan hal, 4 marmeren gekleurde zuilen; fijn gekleurd mozaiek vloer, rood marmeren voetstuk met den bronzen Narcissus; daarop volgt de Moorsche zaal, als Alhambra, fontein, al in 't rond blauwe gebloemde oude Perzische tegels; kleur en lichtwerking, koepelgewelf, lantaarn - heerlijk. Groot atelier; zijn gebootste statuetten, en studies op bruin papier met wit de draperieën gehoogd; een snel procédé. Teekent fijn en knap; zijn groot karton in Kensington; schildert glad, maar teekent mooi. Fijne, schoone kop van Leighton, grijze baard en knevel; zeer gentlemanlike en innemend.’ [citaat 9]. Passages als deze tonen aan hoe Vosmaer in staat is met enkele woorden de essentie van een huis, een interieur, van de bewoner zelf weer te geven. Wie de woning van Leighton ooit gezien heeft, kan zich de halve verbijstering van de zelf zeer eenvoudig levende Hagenaar wel voorstellen. Het is moeilijk uit te maken wat er bij het opdoen van deze ervaringen allemaal in hem is omgegaan. Na terugkeer in het vaderland moet het Nederlandse kunstleven hem toch wel als klein, suf, burgerlijk en vooral provinciaal zijn voorgekomen. Het is goed te bedenken dat de Vosmaer die in Holland met een groep piepjonge Tachtigers kwam te verkeren, in wier kring het naturalisme hoogtij vierde en die hij zelf de spottende leuze toewierp το αισχρον | |
[pagina 40]
| |
το καλον, dat wil zeggen hoe lelijker hoe mooier, zelf met juist dit pompeuze, bepaald niet bescheiden Engelse kunstleven in grote stijl werd geconfronteerd. Hoewel zelf niet van hun formaat, wat hij zich terdege bewust zal zijn geweest, behandelden deze lions hem ‘gentlemanlike en innemend’ als hun gelijke. Wat Vosmaer zag en ervoer moet in hoge mate geappelleerd hebben aan zijn eigen streven naar het Schone, het Ware en het Goede. De grootheid van Rome's verleden, de vorstelijke levenswijze van Tadema en zijn confraters, moeten hem hebben opgeheven en in groeiende mate ongeschikt gemaakt hebben mee te huilen met de jonge Nederlandse wolven. Zijn superioriteit is hem zoals wij weten niet in dank afgenomen. Die dag worden er nog andere ateliers bezocht, en daar de cooks op zondag plegen uit te gaan, wordt volstaan met een eenvoudig koud middagmaal. Laura Tadema begint aan zijn portret in rood krijt, terwijl haar zuster Emily Williams intussen voorleest uit Brownings The Balcony. Na wat kaartspelletjes gaat Vosmaer vroeg naar bed, gelaafd met warme whiskygrog daar hij een verkoudheid heeft opgelopen. Daags daarop laat hij Tadema rustig werken met een model. Zelf bezoekt hij de National Gallery, waar Correggio, Titiaan, Veronese en vooral Gainsborough zijn bewondering oogsten: ‘Gainsborough is een kolossaal man! 760 the parish clerk, wat een geest en leven in dien kop! oogen vochtig, mond glimlacht, vorm, modelé, teekening, kleur, malsche schildering, iets volmaakt schoon. Zijn landschappen; dan eens moet hij aan Rembrandt gedacht hebben; tonig, goud, herfstachtig, dommelig, - wat Corot heeft; zoo in ‘Sunset’. Soms iets van Claude Lorrain; dan weer krachtig diep groen, met sterk blauw en licht in de lucht, zoals Dupré en Rousseau; dus de ‘Watering place’. Hij leefde 1727-1788.’ [citaat 10]. Onmiddellijk na dit bezoek aan zulke grote oude meesters schroomt Vosmaer allerminst voor een hernieuwde confrontatie met het oeuvre van Tadema. Hij is er trouwens bepaald niet de enige bewonderaar, getuige zijn verslag: ‘Telkens crowd vóor de Cleopatra.Ga naar voetnoot53 Overal hoorde ik stukjes gesprek: Is 'n it nice - Marvellous - this man can do anything. - In de teekeningenzaal een jong mensch; staarde op de ‘Venus, Mars en Cupid’, liep als bewogen heen en weer, fluisterde wat, eindelijk zei hij mij, uit drang om het te uiten: 't is too much for one man. What a pity that people dosnt enjoy | |
[pagina 41]
| |
it enough!Ga naar voetnoot54 Ik stemde mee in. Maar toch bleek mij dat men deze tentoonstelling wel op hoogen prijs stelt.’ [citaat 11]. Thuisgekomen blijkt Tadema aan het portret van een hertogin te hebben voortgewerkt, om vervolgens een ander onderwerp ter hand te nemen. Daar het intussen maandagmiddag is geworden, is het tijd voor de gebruikelijke wekelijkse tea, waar Tadema's gastvrije huis zoals wij al hoorden om bekend was. Men blijft dus thuis. Er komen onder andere ene Lady Wolseley, een Amerikaan, Miss Clara Montalba, het echtpaar Löwenstam, en Tadema toont zijn schilderij van Hadrianus dat met opzet in het koepelvormig atelier op de ezel ter bezichtiging is gezet. Op die wijze kon men zijn recente werk bewonderen en bespreken, en eventueel natuurlijk claimen. Daar Tadema er eerst vijf dagen eerder aan is begonnen, moet hij het verbazend snel in een presentabele staat hebben gebracht.Ga naar voetnoot55 De volgende dag, nadat Vosmaer eerst voor Laura heeft geposeerd, staat er een bezoek aan het British Museum op het programma. We laten dus weer Vosmaer zelf aan het woord: ‘'s Morgens noch voor mrs. T. gezeten. - Naar British Museum. Underground. - T. was onder den indruk der antieke heerlijkheden. Eerst mozaieken, Karthaagsche zaken enz. Romeinsche; busten v. Hadrianus en Sabina met haar ‘fijnen kop’; Apollo Pourtalès, Lycean Room; - T. maakte mij opmerkzaam op een heerlijk beeld Demeter, mooie kop, goed bewaard. Parthenon! eerbiedig bekeken en besproken. Daarna een beetje Assyrië en Egypte - In de groote Egyptische zaal, midden in, ligt een kolossale vuist van graniet, ‘- is het niet, zei Tadema, ernstig, alsof de Egyptische kunst hier haar geweldige vuist heeft neergelegd - hier ben ik en heersch - en het heele huis moet er van gedreund hebben!’ Buiten bewonderden wij lang het gebouw, krachtvol, ernstig, verweerd alsof het antiek ware, zwart van rook en tijd, en in de groote hallen onder de zuilen is een geheimzinnig donker, en de breede zuilen dragen zoo trotsch het schoone entablement en den gevel - geen twijfel, daar is in de moderne wereld geen schooner grootscher gebouw in klassieken stijl dan dit. - Wij hadden van dit alles een zeer sterken indruk. | |
[pagina 42]
| |
Voorbij de universiteit. Hij had mij zoo gaarne de Flaxmans willen toonen, maar geen tijd. - Half 8 diner ten zijnen huize,’ [citaat 12]. Het is weer dinsdagavond, en de Tadema's geven er wederom hun gebruikelijke receptie en souper. Tijdens deze ontvangst heeft Vosmaer nog een belangwekkende ontmoeting, met een schilder die wij goed kennen: ‘Ik maakte er kennis met Burne Jones,Ga naar voetnoot56 een man, fijn, melodieus van stem, innemend. Hij bemint Italië; I hate London, zei hij; ja, ik erken zijn kracht en grootheid en al zijne middelen - maar I hate London, om zijn drukte, zijn eindeloze ongevarieerde straten, zijn rook, zijn unhappy looking volk. Als ik kan ga ik - zonder mij ergens op te houden, naar Italië - daar zie ik weer zon en menschen die er tevreden uitzien.’ [citaat 13]. In het voorjaar van dat zelfde kalenderjaar zal ook Vosmaer wederom naar Italië gaan. Is hij er mede toe geïnspireerd door dit korte gesprek met Burne Jones, dat blijkbaar niet heeft nagelaten indruk op hem te maken? Burne Jones laat hier één ogenblik het andere Londen zien, de grauwe werkelijkheid van de sombere miljoenenstad in de winter, waarbij vergeleken Tadema's toverwereld een irreële indruk maakt en het paleis dat hij bewoonde plotseling aandoet als een kunstmatig decor. Die indruk heeft het ook op Van Deyssel gemaakt, die Tadema tegenover de eveneens in Londen levende Thijs Maris stelt, en dan tamelijk schamper tot de conclusie komt: ‘Alma Tadema bewoont, bij manier van spreken, de fotografie van een Grieksch-Romeinschen tempel, waar de vormen zuiver voorkomen, maar iets anders ontbreekt. Thijs Maris bewoont iets, waar geen enkele Kathedraalvorm te zien is, maar waar het andere, de ziel van de Kathedraal, leeft. Alma Tadema staat, klein, rond en stevig, in zijn atelier als een tempel, waar, op zuilen van groenen, edelen steen, het inwendig zilveren koepeldak rust; en spreekt den vreemdeling over ten-toon-stellingen. Thijs Maris staat, klein, hoekig en mager, in het uiterst armelijk kamertje, dat zijn atelier is - maar dat, - is 'et niet, - nog mooyer is dan een der delicieuse kapelletjes in de Westminster Abby - en spreekt er den vreemdeling over ‘hoe het toch gewis is, dat men moet schilderen met niet anders dan met zijn hart’.’ Van Deyssel uit tenslotte de ongerijmde verzuchting ‘dat het al heel mooi zou zijn als de ziel van Thijs Maris kon leven in de vormen van Alma Tadema’.Ga naar voetnoot57 En Vosmaer? Hij schijnt dit hele dilemma niet gezien te hebben. Op | |
[pagina 43]
| |
woensdag 17 januari is hij teruggereisd, na nogmaals een bezoek aan de Tadematentoonstelling: ‘Weldra zat ik weer op de boot. Schoone overtocht; halve maan zacht op het water - zacht geschommeld kwam ik 6.30 te Vlissingen en 11 1/2 weer bij de mijnen.’ [citaat 14]. Deze zachte schommeling lijkt haast symbolisch: ‘Meeresstille und glückliche Fahrt’, maar ditmaal geen ouverture doch een wat onwerkelijke coda. De Marissen en Van Deyssels waren in opkomst, de Tadema's en Vosmaeren hadden hun tijd al bijna gehad. Vosmaer heeft er nauwelijks meer weet van gehad, hij stierf immers vijf jaar later en werd vredig in Zwitserland begraven. Tadema leefde tot 1912. Na zijn dood zijn de prijzen die voor zijn werk betaald werden met eenparig versnelde beweging gekelderd.Ga naar voetnoot58 Nog in 1903 werd in Londen voor zijn ‘Dedication to Bacchus’ £ 5.880 neergeteld. In 1904 betaalde Sir John Aird Tadema's totale onkosten voor een lang verblijf in Egypte en op de koop toe 5.000 guineas voor een schilderij met als onderwerp ‘Het vinden van Mozes’. In 1925 brengt ‘Love in Idleness’ bij Christie's al niet meer dan £ 1.050 op. In 1933 haalt Tadema's ‘Roman Bath’ te New York $ 375. Een van zijn bekendste werken, ‘The Sculpture Gallery’, haalde op een veiling in 1945 te New York niet meer dan $ 850. Het heeft geduurd tot in het begin van de jaren zeventig eer de prijzen weer fors zijn gaan stijgen. Wat nu de laatste vijf levensjaren van Vosmaer betreft, in die periode heeft hij zijn oude idealen bepaald niet in de steek gelaten. Behalve voor De Spectator schreef hij voort aan zijn vertaling van de Odyssee en aan zijn door de tweede grote reis naar Italië geïnspireerde boek Inwijding. Zoals bekend, heeft hij in De Spectator als de vader van Tachtig vele jonge schrijvers laten publiceren, onder wie Emants, Perk, Kloos, Paap, Verwey, Van Eeden, Prins en niet te vergeten zijn stadgenoot Couperus. De laatste heeft Vosmaer minder verguisd dan de meeste anderen, immers, in Metamorfoze blijkt hij hem bij monde van zijn alter ego Hugo Aylva nog dankbaar te herinneren. Na Vosmaers dood is het met De Spectator bergafwaarts gegaan. Wij zullen hier verder niet bij het wat penibele en moeilijke hoofdstuk ‘Vosmaer en de Tachtigers’ stilstaan, het is genoegzaam bekend.Ga naar voetnoot59 Aanvankelijk leek alles in pais en vree te verlopen.Ga naar voetnoot60 Op 17 oktober 1885 | |
[pagina 44]
| |
kondigde Vosmaer de geboorte van De Nieuwe Gids aan, waarbij hij de oude Gids de woorden in de mond gaf: Welkom, lieve kleine zus,
Welkom in het leven;
Baker, mag ik niet een kus
Aan mijn zusje geven?
Een week later voegde hij daar aan toe: ‘Aan de vruchten moet men den boom leeren kennen. Wij zullen dus heel bedaard afwachten wat de nieuwe boom ons zal leveren.’ Weldra bleek dat het voor Vosmaer neerkwam op de appel van de twist, zodat hij op 6 februari 1887 aan W. Versluys schreef: ‘[...] er is geen reden waarom mij of der redactie die gift wordt geboden en ik wensch haar ook liever niet te blijven aanvaarden.’ De breuk was niet te vermijden en de oorzaak ervan lag misschien minder in een aantal onverkwikkelijke gebeurtenissen dan wel in een fundamenteel verschil van mentaliteit. Vosmaer kon zijn eigen innerlijke ontwikkeling niet anders laten gaan dan zij logischerwijze verlopen moest. Hij heeft dat zelf heel duidelijk ingezien, en op een los papier zijn levensgang als volgt dichterlijk weergegeven: ‘Ik had mijn geld verbrast en gekwist met de lichtekooien der romantiek en mijn verstand was beneveld en verzwakt door den hadschi der mystiek. Maar nadat ik de koloristische zwijnen had moeten hoeden op den mestvaalt van het realisme, - toen verlangde ik eindelijk naar het huis des Vaders en Zeus Vader nam mij weer aan en zijn priesters slachtten het rund voor mij en het was feest en Hebe schonk mij Nektar en ik zwolg de tonen in van Foibos gouden lier, en onder mij lachtte het aardrijk, - egelasse de gaiè.’Ga naar voetnoot61 In deze gemoedsstemming - Tadema had het kunnen schilderen! - heeft hij zijn laatste jaren verkeerd, die enerzijds overschaduwd werden door de dood van zijn vriend Multatuli in 1887, anderzijds door zijn minder goede gezondheid. Voor deze hoopte hij in Zwitserland genezing te vinden, hoewel Vosmaer als een echte Romein niet van sneeuw, bergen en ruwe natuur hield. Begin juni 1888 schreef hij uit Territet sur Montreux aan Nijhoff: ‘O, ik zal hier beter worden; ik ben hier prachtig! Uitzicht op heerlijk meer en zonder last van ijsbergen; 't is waarachtig hemelsch mooi!’Ga naar voetnoot62 Maar enkele dagen later is hij daar, in de vroege morgen van 12 juni, gestorven. Een groot en meeslepend letterkundige is met hem niet heengegaan. Wij | |
[pagina 45]
| |
herdenken hem echter toch in dankbaarheid, om de rol die hij gespeeld heeft; in sympathie, om de goede mens die hij geweest is; in bewondering, omdat hij tot het einde zijn geloof is blijven behouden in wat híj als het Schone, het Goede en het Ware beschouwde.
Leiden, juni 1976 | |
Het Engelse reisjournaal van Mr. Carel VosmaerHet journaal draagt het opschrift London 1883. (Vosmaerarchief, Leiden, nummer p7). Het is met inkt geschreven op in totaal dertien bladen oud-Hollands papier, met het formaat 19,7 × 30,7 cm. Hierbij zijn bewaard: (1) een tekening van Tadema's huisdeur van Townshend House, North Gate, Regents Park, nw, (2) plattegronden van de twee verdiepingen van dit zelfde huis, (3) een in het Engels gestelde uitnodiging tot bezoek aan de Tadematentoonstelling, (4) de menukaart van het diner op 9 januari, (5) het programma van de opvoering van Much ado about nothing op 10 januari, (6) een menu en nota van de maaltijd in het Café Royal op 12 januari, (7) een schets van Tadema's ‘Hadrian in England’, (8) een invitatie van Nellie Gosse voor een maaltijd op 13 januari, (9) een schets van een onvoltooid schilderij van Tadema (kleine meisjes, cypres), (10) het visitekaartje van T. Nelson Mac-Lean, (11) het programma van het concert in St. James Hall op 15 januari en (12) het menu van het diner op 16 januari. Maandag 8 Januari Van den Haag met den trein van 4.29. 1e klasse heen en terug n. London fl. 29,50. Vlissingen 9 uur. Koud. [volgt citaat 1].Ga naar voetnoot* Dinsdag 9 Januari Zes uur te Queensborough. Donker; enkele flauwe glimmers in de lucht. Trein naar London: daar komt Chattam, met al zijne herinneringen voor eenen Hollander - quantum mutatum ab illis die hier zoo stout hun kracht toonden! - Allengs lichten; de Thames zichtbaar: - eindelijk over bruggen en straten; - groote Thamesbrug; - Victoria-Station, bij acht uren. - [volgt citaat 2]. [volgt citaat 3]. T. toonde de schilderijen die ik noch niet kende; de groote ‘Siesta’, ‘Egyptian at his doorway’, ‘Feidias’, ‘Waterpets’, ‘Tepidarium’ - waarvan hij vertelde, welke moeilijkheid hem lang bezig hield: het naakte beeldje, meesterlijk en fijn van teekening en schildering - ligt op een rustbed en komt niet lager dan de helft van het paneeltje; de onderste helft was zoo te leeg; hij zocht dat eerst te vullen, tot hij het eindelijk | |
[pagina 46]
| |
te boven kwam door het leeuwenvel; - een stukje waarmede T. zeer is ingenomen, - en te recht! ‘After the audience’, waarvan hij de anekdote vertelde: [volgt citaat 4]. De ‘Cleopatra en Antonius’ was noch niet opgehangen. Wij bekeken ook even de expositie van Cecil Lawson, den jong gestorven landschapschilder, over wien Gosse een fraai boek heeft uitgegeven, met etsen van Lawson en andere. Zijn landschap is Engelsch; met groote qualiteiten, maar ook wat wij, meer gewend aan de nieuwere Fransche en ook onze Hollandsche opvatting, minder natuur vinden. Eenige boschpartijen zijn zeer mooi; bizonder uitstekend een paar heuvelachtige landschappen met prachtige wolkgroepen; en ‘Twilightgrey’, een zacht getinte avondstond met tusschen zonsondergang en maanlicht, groen, blauwig grijs, zeer origineel. Een goed uur te bed; toen in pontificaal gestoken, diner bij T. ten half 8. - Robert Browning, de bekende dichter, een aangenaam man van 70 jaren; - Sidney Calvin, professor te Edinburg; - Comyns Carr, art critic; - Miss Zimmern, de vertaalster van Firdusi (met 2 etsen van Tad.):, 's avonds 10, 11 uur nieuwe gasten, de bovenzalen open, - Hollander de violist, J.P. Richter en zijn vrouw, enz. - die dan weer naar beneden, soupeeren al wandelend. Om 1 uur sneed ik uit, doodmoe. Woensdag 10 Januari In atelier; T. veel brieven te schrijven; ik alles bekijken. Samen naar de Academy - exhibition - landschappen van John Linnell, die mij middelmatig bevielen. Voorts oude meesters, zeer interessant; vooral Portr. of 2 Venetian gentlemen by Giov. Bellini and Giorgione; - de Pembroke van Van Dijck, de Gainsborough's, als ‘Childern by the fire’; Reynolds, de ‘Boy reading’. De aan Rembr. toegeschreven ‘Student’, van Sir W.W. Knightson, is niet van R. maar wel aardig. Rembr. ‘Daniel's vision’, mooi; interessant, vreemd van opvatting en burgerlijk; donker; zijn ‘Female portrait’ (?) is noch a portrait, noch his mistress, maar eenvoudig een half naakte vrouw die de gordijn van haar bed wegduwt en er uit kijkt; vleesch goud, Giorgioneachtig; geteekend Rembrandt 16.. en een 5, dunkt mij, stijl van 1654-55. ‘Susannah and the elders’, mooi; hoe leelijk Susanna ook zij, het is de schilderij die door Earlow in zwarte kunst is gegraveerd en duidelijk geteekend Rembrandt f. 1647 (niet 41 als in mijn boek) - De grootste Jan Steen zeer mooi. - [volgt citaat 5]. Daarna in de Diploma-gallery van de Academy. Van Tadema, ‘Ingang tot den tempel’: vóor zit eene vrouw anathemata, beeldjes, kransen, te ver- | |
[pagina 47]
| |
koopen; doorzicht links, zuilen en entablement; drie figuren; dansende man; een reikt de hand aan een meisje om een trede af te gaan; dit meisje met haar fijne voetjes, een juweel van gratie, dit alles zonnig, sterk. [helder in de zon buiten en gekleurd]. Vinci's karton, Maria, Anna en de 2 kinderen, schoon! het is lichter dan mijn fotografie doet denken. Michelangelo, rond basreliëf, Maria en de 2 kinderen; schoon. Kleine antiek, half leven, zonder hoofd, vrouwefiguur, draperie Attische stijl. Visite bij Mevrouw Gosse [volgt citaat 6]. Donderdag 11 Januari In de Grosvenor de Tadema's goed bekeken. De ‘Cleopatra’ was er nu. Met T. dineerde ik in de Athenaeum Club: Halley, Perugini, schoonzoon van Dickens. In den voormiddag had T. mij eenigen zijner schatten laten zien; Romeinsch glas enz. Ook een fragment van een Egyptisch kettingje, met kinkhorentjes [hier tekent Vosmaer een kleine kinkhoren, f.l.b.] geregen aan een draad! Evenals Nanno deed! Dit was maar eene fantasie van mij, doch ik zag nu dat ik juist had geraden. - Stukken Romeinsch glas van vensters; wij spraken er over hoe die geweest waren en T. zei: kijk, daar juist krijg ik uit... (ergens in Engeland) dit pakje; eenige stukjes gegleufd ijzer, en men vraagt mij of dat richels kunnen geweest zijn om glasschijven in te vatten. Zeker is dit zoo; Wij pasten het glas en dat had ongeveer dezelfde dikte. Zeker zijn hun vensterglazen, even als in de Middeneeuwen en later bij ons in lood, gevat geweest in ijzeren bandjes met gleuven. - [volgt citaat 7]. [volgt citaat 8]. - Ik vereenig hier nu maar wat eigenlijk in drieën geschiedde, want elke dag bijna kwam er iets bij. 's avonds een partij van artisten bij mr. Williams een schilder die, middelmatig, Spaansche dingen maakt. Een gastvrij hupsch man; wel 50 artisten daar, rookend, partijtje makend enz. later souper. Maakte kennis met O Donner, Morris enz. Half een wandelden wij van daar naar huis. [Bij de schets van Hadrian in England tekent Vosmaer aan, f.l.b.: Hij was zeer voldaan over het vinden van de lijn opgaande van onder links, tot langs de trappen en boven - Eerst boven rechts 2 koppen - toen zette hij er een derde; want, zei hij, nu blijven die 3 een klomp vormen, en Hadrianus en Verus blijven alleen, en hoofdfiguren - hoe juist - toen het zoo gedaan was, was het duidelijk! - Van een omgekeerd voetstuk maakte hij dit presenteerblaadje: ‘Zie je, en dan zeggen zij, waar haalt hij dat vandaan! - Het ziet er echt uit, hé?’]. | |
[pagina 48]
| |
Vrijdag 12 Januari Weer aan de Hadrianus gewerkt, en het portret der Duches of Cleveland. Dineerden in het Fransche Café Royal uitmuntend en zeer prettig: dronken koffie en toen ging ik naar huis om eens vroeg te gaan rusten. T. had noch een paar bezoeken af te leggen. Zaterdag 13 Januari Met mevrouw Tadema en de meisjes, Anna en Lawrence, naar de Grosvenor, waar zij de Cleopatra noch niet had gezien. Daarna zij shopping; ik bleef verder kijken. Tehuis komende vond ik de Hadrian een heel eind gevorderd. Zijn kop en L. Verus aangesmeerd; roode toga; de perspectief nauwkeurig uitgemeten. De Duches of Cleveland verbeterd betere stoel; kant en japon verder af, voller. - 's Middags bij Gosse eten; met de in den brief genoemden; en ook noch miss Osborne, talentvolle schilderes. 's Avonds wandelden wij huiswaarts. - Zondag 14 Januari [volgt citaat 9]. Daarna bij Viles - genre, had een groot doek met Engelsche dorpsbruiloft; zeer kleurig, al te. Typen goed en teekening ook. - Dan bij Calvin Hunter, knappe zeestukken. [Hydepark Iron duke wordt weggenomen: wat T. zeer afkeurde en terecht. 's Zondags koud en eenvoudig middagmaal, daar de cooks uitgaan]. Naar huis. Ik zat voor mijn portret dat Laura met rood krijt teekende, in haar atelier, terwijl hare zuster mrs. Emily Williams zat voor te lezen uit Brownings the balcony. Daarna een gezelschapsspelletje met kaarten waarop T. allerlei uien had geteekend; het spel om reeksen van artisten, letterkundigen enz. bij elkaar te krijgen - Ik herinner mij Byron, Corsair - een vlecht coarse hair! Laura's geschilderde schetsen zien; zij gaf mij die van Qui si sana (bij Napels), daar in 1878 geschilderd; toen wij hen in Italië ontmoetten had ik die gezien. Met warme whisky-grog gelaafd, daar ik verkouden was, ging ik vroeg naar bed. Maandag 15 Januari T. had model, een meisje, voor zijne kleine schilderij, voorstellende 2 meisjes zich achter den pilaster van een trap verschuilend en schalk glurende naar een jongman die beneden de trap opkomt met een bouquet in de hand. Doorzoekt zuilen, witte marmeren vaas als die van Borghese, buiten blauwe zee en lucht, links was de schilderij ook met een zuil afgesloten. Zonnig en charming. Ik wandelde naar de Nat. gallery. Correggio, Venus, Mercury and Cupid, wat een heerlijkheid! welk een charme, malsche kleur, morbidezza en welk een glimlach. Tiziano, Arios- | |
[pagina 49]
| |
to; - idem, Christus en Magdalena. - Beltraffio, madonna. - Veronese, the vision of s.Helena. Is de nieuwe da Vinci echt? - twijfel. Maar Wallis zegt, dat juist deze echt is, als komende uit oude Italiaansche collectie, terwijl die van de Louvre, een herhaling of kopie zou zijn (?). De Engelsche landschapschilders, de oude, zijn initiateurs geweest, sauf wat zij weer van Rembrandt of van Claude hebben. Old Crome, in de grauwe, grijze, bruine kleuren (Courbet doet zo). [volgt citaat 10]. Wandelde door Regentstreet naar New Bond str. - de Grosvenor. Tadema's bestudeerd. [volgt citaat 11]. Toen ik thuiskwam, de Duches gown voltooid, gezicht overgeglaceerd, alles meer bij elkaar geschilderd. Vroeger had hij plan in den effen grond wat te schilderen, dat is toch meer van mijn manier, zei hij, waarom zou ik dat niet doen. - Maar hij liet toch ten slotte de fond effen, alleen een beetje meer wemelend. Een schoon portret, ondanks haar... paardekop, salva reverentia. En nu schilderde T. aan het kleine stukje met de meisjes - ‘Zie je - die kolom links, dat heb ik in de Brit. mus. gezien’. Maar - daar kwam eene latere gedachte; hij nam kleur, - weg was de kolom, de lucht ging door tot den rand, de zee ook, en toen zette hij er den top van een cypres bij, dien men over de borstwering heen ziet - nu is de doorkijk zoo; te veel details weg, alles ruimer en grooter - Ten 4 uur Tea en visites: Lady Wolseley kwam er, en een tal van menschen, ook een Amerikaan - en Tad. vertoonde met zijn schilderstok de heele explicatie van den ‘Hadrian at the potter's’. Miss Clara Montalba; Löwenstam en zijne vrouw, Richter enz. - Eten en terstond naar concert, Mrs. T. en ik. Tad. had vergadering van de Academy, een verkiezing; en daarna vergadering van de german club, die voor de Duitsche overstroomden tableaux vivants wilden geven, en Tad. tot voorzitter hadden gekozen. - Fraaie quartetten - vooral Schumann, Daarna T. afgehaald en naar huis; er was anders noch receptie bij eenen kunstkooper - maar ik had al ruim genoeg. het was trouwens 11 uur en noch een half uur rijden. - Dinsdag 16 Januari [volgt citaat 12]. Wallis was er voor mij gevraagd; voorts waren er Abbey, die geestvol Tennyson illustreerde, en de Gosse's en Clara Montalba. 's Avonds weer receptie en souper: - Löwenstam, Sidney Calvin, musici enz. enz. [volgt citaat 13]. Met den beeldhouwer Mac Lean - hij maakte een groep van Tadema's 2 figuren uit ‘To the temple of Ceres’ - op de aller- | |
[pagina 50]
| |
aangenaamste wijze kennis aangeknoopt. Wij gaven elkander rendez-vous te Florence. Woensdag 17 Januari In atelier - Noch even afscheid van de Grosvenor gallery. - Met innigen dank voor de gastvrije ontvangst, 7 1/2 weg: T. bracht mij naar Victoria Station [volgt citaat 14]. |
|