Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1975
(1975)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Verhandelingen | |
[pagina 3]
| |
Louis Couperus, een leugenaar uit wellust
| |
[pagina 4]
| |
en broos, de moderne vorm van de literatuur, en de schrijver hoeft zich niet te schamen dat hij een amuzeur is: dat zijn in wezen alle artiesten.’Ga naar voetnoot5 En wat de vergelijking met zijn ‘echte’ brieven betreft: ‘Ik schrijf feuilletons veel beter dan intime brieven. De laatste roffel ik af, zelfs de dankbare; de eerste verzorg ik als de Florentijnsche fioraio zijn boeketjes viooltjes verzorgt.’Ga naar voetnoot6 Maar één ding is duidelijk: van voorzichtige distantie en afwering kan nu geen kwestie meer zijn. In een feuilleton zoals Couperus dat beoogt - een gedrukte brief naar huis, als het ware - moet de auteur om doel te treffen zijn ‘lezer en vriend’ in vertrouwen nemen, hij moet honderd uit praten, niet het minst over zichzelf en de zijnen. Dat doet Couperus dan ook, zo overvloedig zelfs dat zijn vrouw hem een keer een schrijfverbod over zijn intimi moet opleggen. Zégt hij.Ga naar voetnoot7 De vraag rijst of deze openhartigheid nu wel in de aard lag van iemand als hij. Couperus is er in feite toch de man niet naar om zich bloot te geven, daarvoor is hij veel te kwetsbaar en te vaak gekwetst.Ga naar voetnoot8 En er is nog een kwestie. Is de werkelijkheid, onversierd en onversneden, altijd wel voldoende om de lezer te boeien? Het feuilleton mag dan een journalistieke kunst zijn, het is niet zonder meer op journalistieke verslaggeving uit. De feuilletonist à la Couperus zal graag uitgaan van zijn eigen werkelijkheid, maar hij kan er zich niet door laten bepalen en beperken. Hier komt, in beide gevallen, de leugen te hulp. Zeg dat wat je vertelt gelogen is, en je mag de werkelijkheid verder naar je hand zetten. Je kunt je zelfs veroorloven de waarheid te vertellen, want als leugen opgedist is ook de hachelijkste waarheid-over jezelf bijvoorbeeld-onschadelijk. En het kan nog verwarrender als op de koop toe de ironie wordt ingeschakeld. E. d'Oliveira had Couperus als onhollandse spotvogel door, toen die hem inplaats van een-voor hem gevaarlijk, want mogelijk onthullend-interview naar zijn boeken verwees: ‘U vindt alles, wat misschien licht kan ontsteken over mijn persoonlijkheid, in mijn boeken, te meer omdat ik mij in die boeken eigenlijk geheel geef als ik ben en u dus, zoo u ze aandachtig | |
[pagina 5]
| |
leest, mijn eigen analyse daar vindt en dan in een kunstvoller en eigenaardiger wijze dan ik u nog zou kunnen geven, in brief of zelfs in interview.’Ga naar voetnoot9 Men raadt de pret van de briefschrijver als hij daar in onbewogen ernst en zeer hulpvaardig aan toevoegt: ‘En vindt u dat overlezen een ‘mer à boire’, dan zoû ik u willen raden, begin met te lezen mijn feuilletons in het ‘Vaderland’-reeds in enkele bundels uitgegeven-en zoek daarna in mijn romans den auteur die er zich toch zoo weinig verbergt. Ik ben overtuigd dat u mij vinden zult.’ D'Oliveira zou in de krant zelf waarnaar hij hier door Couperus verwezen wordt, in een nummer van geen vier jaar tevoren-gemakkelijker natuurlijk in de bundel waarin dat feuilleton hetzelfde jaar 1910 werd afgedrukt: in de eerste bundel Van en over mijzelf en anderenGa naar voetnoot10-de Bekentenis hebben kunnen vinden die zijn wantrouwen op uitdagende wijze zou hebben bevestigd. Het stuk verdient in zijn geheel gelezen te worden, maar ik beperk me tot de meest saillante passages: ‘[...]laat mij het u dan maar dadelijk zeggen, en u de zonde van mijn ziel bloot leggen, en laat mij dan u verzekeren, dat mijn grootste ondeugd, de wellust van mijn zondige ziel, déze is, dat ik volgaarne lieg! Begrijpt ge het? Dat, als ik lieg, de leugen mij een zaligheid is, een wellust, een extaze kan worden! Dat ik altijd gelogen heb! dat ik nooit anders zàl dan liegen! Dat de zalige leugen mij zóo werd ingeboren, dat ik gelogen heb van klein jongentje af.’ ‘Vertrouw mij nóoit als ik u iets vertel. Ik heb het métier gekozen van leugenaar, ik meen romancier, van verteller en vinder, en ik heb u al vele, heel lange verhalen verteld, die woord voor woord leugen zijn, die of niet gebeurd zijn, of anders gebeurd. Wees overtuigd, dat, indien ze zóo waren gebeurd, als ik ze u heb verteld, ik ze u anders verteld zoû hebben. De leugen is mijn satanisme, voor de leugen kniel ik devotelijk neêr, en aanbid haar als de heerscheres der wereld.’ ‘Ik lieg altijd, ik kan niets anders dan liegen: leugen is mij te groote zaligheid. Ik lieg zelve en ik wil, dat men mij liegt. Ik verafschuw de bloote, bleeke waarheid,Ga naar voetnoot11 met haar anemieke, schrale ledematen, afgevast, door | |
[pagina 6]
| |
alle kastijdingen misvormd, uitgeput door alle ontbering. Mijn Leugen is onder haar plooiende mantels van damast en goudlaken weelderig als een vrouw van Titiaan of Veronese.’ ‘[...]ik lieg altijd. Vertrouw zelfs niet mijn proza-woord, ook al klinkt het mat en bleek van waarheid: mijn proza-woord is een leugen. Ik beroem er mij op, dat ik u nooit iets gezegd heb, dat waar was, dat ik u altijd heb voorgelogen.’ ‘Ik waarschuw u alleen van daag. Ik waarschuw u nooit meer. Ik zal u voortaan altijd met al de verleidingen van mijn woord, met al den klank en kadens van mijn stijl, pogen te bedriegen, en te beliegen, en als ik slaag-als ik bespeur, dat ge ontroerd wordt, geschokt, dat ge lacht of weent, omdat ge u verstrikt in het kunstig warnet van mijn leugens, en de fantasmagoriëen van mijn klankbeelden aanneemt voor een afspiegeling van de Waarheid, die ik haat,-heb ik mijn doel bereikt en acht ik mij volkomen gelukkig...’ Het lijkt me duidelijk wat Couperus eigenlijk wil: hij wil gewoon, net als iedere roman- en verhalenschrijver van zijn tijd, de lezer boeien. En hij wil het ook op een manier die gangbaar was in zijn tijd: door die lezer te betoveren en hem te verstrikken in mysteries, door hem te begoochelen en te hullen in de sluiers van zijn verhaal. En het lijkt me óók duidelijk dat hij in dit stuk badineert, doordraaft als u wilt. Verder heeft hij het hier over zijn verhalend werk in het algemeen; maar dan toch voor zover daarin over (al dan niet) gebeurde zaken en (al dan niet) echte feiten wordt verteld, want hij heeft het over het waarheidsgehalte ervan. Hemzelf gebeurd? Hij zegt het toch maar in zoiets persoonlijks als een feuilleton, zelfs nu net in de tijd dat hij zich niet lang tevoren van de roman bekeerd heeft tot het feuilleton.Ga naar voetnoot12 Het lijkt me dan ook hoogstwaarschijnlijk dat wat hij wil versluieren niet de ‘waarheid’ der gebeurtenissen in het algemeen is, maar de waarheid over zichzelf. Maar als hij inderdaad mede op zijn feuilletons doelt, zitten wij | |
[pagina 7]
| |
toch met die bewering: ‘Ik beroem er mij op, dat ik u nooit iets gezegd heb, dat waar is, dat ik u altijd heb voorgelogen.’Ga naar voetnoot13 Welnu-om naar Multatuli te verwijzen-het is duidelijk dat ook dit niet geheel waar kan zijn; wellicht is het dat voor het grootste deel niet, en daarmee is de verwarring groot genoeg om de schrijver de vrije hand te geven. Als de bevriende nederlandse Romein, de beeldhouwer Pier Pander ook ‘in de courant’ moet, wordt als troost vermeld dat Couperus meer over zichzelf in de krant zet dan over zijn omgeving. ‘-Ja, zegt Pier nu; en dan... hij zet nooit het eigenlijke ‘in de courant’, zelfs niet over zichzelf...’Ga naar voetnoot14 Dat heeft ook Couperus zelf herhaaldelijk geschreven. ‘Wij, schrijvers, spelen immers altijd komedie. Dit is ten minste ons dartel spel: we doen of we onze psyche voor u blootleggen, maar we doen het heelemaal niet, hoor. Want we leveren altijd copie en litteratuur, en heusch, die moet ge niet al te naïef vertrouwen. Wij zijn de grootste voor-den-gek-houders, die er bestaan.’Ga naar voetnoot15 Dat wil nu dus ook weer niet zeggen dat er in zijn werk, en met name in zijn feuilletons, geen waarheid te vinden is, enkel dat die er heel knap en heel verraderlijk in is verborgen. Erin is versluierd, om nogmaals het beeld te gebruiken dat de symbolisten graag gebruiken, en dus ook Couperus zelf: ‘En ik wilde mijn emotie niet verraden, want wat ik verraad in het geschreven woord is niet meer dan mijn ziel, door mijn kunst gesluierd, maar wat ik verraden zoû in het gesproken woord... ja, misschien in het dichte waas over mijn oogen, zoû de naakte waarheid zijn en zij is misschien wel móoi... maar nooit betamelijk!!’Ga naar voetnoot16 Zo spreekt hij immers ook in de geciteerde Bekentenissen: de leugen | |
[pagina 8]
| |
gaat in brokaat en gesluierd, gehuld in schemer, en achter haar wemelt het mysterie. Het zou intussen tragisch zijn voor degenen die over Couperus geschreven hebben met behulp van gegevens uit zijn feuilletons, als de ‘waarheden’ die daarin door de auteur over hemzelf en de zijnen verwerkt zijn, inderdaad allemaal afdoend in sluiers van leugen verborgen waren. In ieder geval zal het langzamerhand duidelijk zijn dat men, om deze waarheden te onthullen, wel zeer zorgvuldig te werk moet gaan, onder andere door over elke kwestie alle plaatsen waar Couperus erover geschreven heeft, naast elkaar te leggen en zorgvuldig met elkaar te vergelijken, liefst samen met gegevens van externe herkomst. Aldus laat zich volgens mijn overtuiging nog een aardig kwantum ‘waarheden’ aflezen. Laat mij dit toelichten met een minuskuul detail. Bekend is de kontroverse over Orlando Orlandini: heeft hij echt bestaan of is hij een produkt van Couperus' verbeelding? Marc Galle zegt: verbeelding (‘Voor hem [Couperus] was hij de incarnatie van wat en hoe hijzelf had willen zijn.’), en hij beroept zich op mevrouw Elisabeth Couperus-Baud.Ga naar voetnoot17 Albert Vogel laat deze in dit geval onbetrouwbare getuige tegenspreken door Couperus' zuster, mevrouw Mies Vlielander Hein (en door zijn eigen lezersintuïtie).Ga naar voetnoot18 En nu mijn minuskuul detail. U weet dat Orlando op de vele plaatsen waar hij in de feuilletons optreedt wordt omgeven door een hele huishoudelijke stoet: zijn zuster Elettra, de knecht Salvatore, en het vrouwelijk personeel, de meisjes Pia en Brigida. Maar het is geen wonder dat de blik van Couperus herhaaldelijk met biezonder welgevallen rust op Vico, ‘het aardige chauffeurtje’. Welnu, deze Vico komt-op last van Orlando-zijn chauffeursdiensten aanbieden als er een moeilijk bereikbare stad-Ostia-optreedt in het programma van Couperus' kunst-ekskursies. En zo treffen we het chauffeurtje aan in een reeks feuilletons waarin hij niet zou thuishoren als hij verzonnen was, in de niet-fiktionele rondtocht langs de kunststeden en kunstschatten van Italië, verzameld in de twee bundels Uit blanke steden onder blauwe lucht, waarin Couperus fungeert als een ijverige en nauwgezette cicerone en tijd noch zin heeft ons-naast al dat kunstschoon-ook nog met | |
[pagina 9]
| |
mensen in kennis te brengen.Ga naar voetnoot19 Behalve met Vico dus, die mevrouw Couperus belooft voorzichtig te rijden, ‘nèt zoo kalm [...] als de signore het doet...’Ga naar voetnoot20 Want hij weet natuurlijk dat bij een andere gelegenheid Orlando zelf chauffeert, en dat hij, Vico, dan aan de voeten van Couperus zit.Ga naar voetnoot21 Ik heb het al bekend: een minuskuul detail. En op zichzelf natuurlijk niet helemaáál overtuigend. Gelukkig maar dat professor Bastet intussen twee ‘echte’ brieven ontdekt heeft, waaruit onomstotelijk blijkt dat Orlando bestaan heeft.Ga naar voetnoot22 En met de feiten daaruit kan hij dan weer bewijzen dat de mededelingen in de schets Ter uwer verjaring ‘geheel met de waarheid overeenstemmen’.Ga naar voetnoot23 Wat niet wegneemt dat er, ook inzake Orlando, problemen genoeg overblijven, en dat Bastet de mogelijkheid moet openlaten dat de literaire figuur Orlando heel goed een kontaminatie kan zijn van meer dan één persoon in Couperus' leven.Ga naar voetnoot24 Zeg wél: inlegkunde. Eigenlijk heeft Vogel het nog het veiligst geformuleerd, maar die voegt een faktor in die wij juist wilden elimineren, de verbeelding: ‘Hoe dan ook, of Orlando in werkelijkheid bestaan heeft of dat hij een schepping van Couperus is, de rol die hij in ‘Het Verbeelde Leven’ van Louis Couperus | |
[pagina 10]
| |
speelde was er niet minder om.’Ga naar voetnoot25 Maar zelf schrijft hij ‘het levensverhaal’ van Couperus, niet ‘het verbeelde levensverhaal’. Dat is juist het verschil met Kees Fens, die dan ook als eerste stuk van zijn Louis Couperus in eigen woorden de brief opneemt waarin Couperus d'Oliveira om de tuin tracht te leiden door hem voor waarheid te verkopen wat fiktie is, of althans met fiktie doorweven waarheid.Ga naar voetnoot26 Fens vindt klaarblijkelijk dat ook iemand die liegt over zichzelf, daarmee heel wat van zijn diepste werkelijkheid blootgeeft. En dat is een waarheid die ik graag wil onderschrijven. Je kúnt Couperus, de mens die hij geweest is, leren kennen uit zijn geschriften, autobiografisch getint of niet, ook al was hij een leugenaar uit wellust. Maar met de feiten moet je oppassen. |
|