Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1974
(1974)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 178]
| |
rede die elders in dit jaarboek is afgedrukt. Na zijn toespraak herdacht hij in volgorde van datum van overlijden de leden die ons in het afgelopen jaar ontvielen: Nine van der Schaaf, Ben van Eysselsteijn, M.A.F. Charles Thewissen, A.P. de Bont, H.P.H. Teesing, H.H. Zwager, Jo van Dullemen-de Wit, Nico Verhoeven, M.A. Schwartz, Herman Leo van Breda, Chris J. van Geel, H.J.J.M. van der Merwe, W.L.M.E. van Leeuwen, C. Graham Botha, G. Dekker, Henriëtte Mooij en Dirk de Jong. De laatste van de leden, aldus de voorzitter die ons dit verenigingsjaar zijn ontvallen, Dirk de Jong, heeft in de Maatschappij een wel zeer belangrijke rol gespeeld, zodat ik aan hem nag enige woorden wil wijden. Nadat hij in 1949 lid van de Maatschappij was geworden, werd hij in 1965 tot secretaris-penningmeester gekozen. In deze periode viel het dubbele-eeuw-feest, dat erg veel extra inspanning van hem als secretaris geëist heeft en waarbij zijn onopvallend, maar zeer beslist organisatietalent zo duidelijk tot uiting kwam. Ook in de andere helft van zijn dubbele functie, als penningmeester, heeft hij zich op een bijzondere manier ingezet: hij pakte het tweehonderdjarig bestaan van de Maatschappij namelijk tevens aan om de allerminst rooskleurige financiële toestand weer gezond te maken. En dat alles in een tijd dat zijn gezondheidstoestand steeds meer te wensen overliet. Maar meer nog dan wàt hij voor de Maatschappij gedaan heeft, is de manier waarop hij dat deed onvergetelijk. Hij wist zijn vasthoudendheid en doorzettingsvermogen met een hartelijke warmte te combineren, hij had een ontwapenend gevoel voor humor, toonde steeds voor iedereen een innemende belangstelling, maar weerde met korte, zakelijke en zeer openlijke antwoorden bij informaties naar zijn gezondheid alles af wat ook maar enigszins naar medelijden zweemde. Hij was haast onbescheiden in zijn bescheidenheid. De kansen die Dirk de Jong gekregen heeft, zijn niet groot geweest. Wat hij er zelf van gemaakt heeft, was dat wel. Op 3 oktober 1910 werd hij geboren in Breda, waar hij de hbs afliep. Vervolgens deed hij staatsexamen om Nederlands in Leiden te kunnen studeren, waartoe een oom hem in de gelegenheid stelde. Maar na een jaar werd deze steun ingetrokken, zodat hij zijn studie moest afbreken. Van 1930 tot 1934 werkte hij bij het antiquariaat van Brill in Leiden en vervolgens tot 1946 bij dat van Nijhoff in Den Haag. Daar begon hij ook met zijn bibliografische werkzaamheden aan Nijhoffs Index. In 1946 ging hij naar Sijthoff in Leiden, waar hij de leiding van Brinkmans Catalogus op zich nam. In de oorlog heeft hij een verzameling van clandestien en illegaal verschenen | |
[pagina 179]
| |
boekwerken, prenten en tijdschriften aangelegd, die thans als Collectie Dirk de Jong is ondergebracht bij de bibliotheek van de Maatschappij. In 1958 publiceerde hij zijn bibliografie Het vrije boek in onvrije tijd, publiceerde nog een aantal bibliografieën en was de laatste jaren tevens redactie-secretaris van de bloemlezing Literair accoord, Kritisch accoord en Dramatisch akkoord, die in het kader van de Conferentie der Nederlandse Letteren tot stand kwamen. Verleden jaarnamen we afscheid van Dirk de Jong als secretaris-penningmeester. Ik beging bij die gelegenheid de onvoorzichtigheid te zeggen dat hij zich om gezondheidsredenen moest terugtrekken. Onmiddellijk corrigeerde hij me door op te merken dat hij aftrad omdat zijn ambtsperiode van twee maal vier jaar verstreken was en zijn gezondheid er dus niets mee te maken had. Niet dat hij zijn ziekte wilde verzwijgen, maar voor anderen was dat van ondergeschikt belang. De laatste keer dat ik hem vroeg hoe hij zich voelde, zei hij: ‘Uitstekend, werkelijk uitstekend, maar mijn lichaam wil niet meer als je dat soms bedoelt.’ Ja, hij was een uitstekend bibliograaf, een uitstekend bestuurslid, een uitstekend mens en een beste vriend, maar zijn lichaam wilde niet meer. De onder punt 2-8 in de beschrijvingsbrief genoemde verslagen werden aan de orde gesteld. Mr. J. den Tex en mr. P.J. Idenburg, die inhaakten op het financieel overzicht van de jaarrede, stelden beiden een vraag over de hoge kosten van de bibliotheek. Ook het aankoopbeleid en subsidiebeleid werden ter sprake gebracht. Bij punt 7, Rekening en verantwoording, stelde mevrouw dr. J. Kossmann-Putto een vraag over de hoge honoraria voor de sprekers in Leiden. De voorzitter wees erop dat in de Leidse honoraria reis- en verblijfkosten zijn inbegrepen. De heer mr. J. den Tex merkte op dat het bij de meeste verenigingen gebruikelijk is om een begroting voor te leggen aan de vergadering en wenste dat deze procedure ook bij de Maatschappij zou worden gevolgd. De heer G. Kamphuis merkte op dat dit kon uitlopen op een Wetswijziging. De voorzitter gaf er de voorkeur aan deze suggestie punt van overweging in het bestuur te maken. |
|